Nehemia 02

Een overdenking over Nehemia
Hoofdstuk 2
J. de Blaauw

Dit hoofdstuk handelt over de toebereiding van Nehemia om de taak, die God op zijn hart had gelegd, uit te voeren. We kunnen ons dan meteen de vraag stellen wat de reden was dat God Nehemia kon gebruiken ’Om wat goeds te zoeken voor de kinderen Isra-ls’ (vs. 10).

In hoofdstuk 1 zagen we dat Nehemia, na de boodschap van Hanani, vier maanden lang een gebedsleven leidde uit zorg over de toestand van het volk. We zouden zeggen: hij ging ermee naar bed en hij stond er weer mee op. En ook onder zijn werk was zijn hart vervuld van zorg over het volk en de Naam des Heeren die gesmaad was. Maar hij was wel trouw in zijn werk. Zo was Nehemia, die nooit treurig geweest was voor het aangezicht van de koning, in diens tegenwoordigheid bezig. Alle bedienden van de koning moesten in zijn tegenwoordigheid vrolijkheid en blijdschap tonen (Dan. 1 : 10). Als er wijn voor hem klaarstond nam Nehemia, als schenker, deze op en gaf hem aan de koning. Wijn maakt het hart van de mens vrolijk (Ps. 104: 15a). Met deze arbeid ging Nehemia trouw verder. In de achter hem liggende dagen had hij met niemand gesproken over hetgeen hem bezighield. Ja, toch wel met iemand: zijn God in de hemel. Vanwege de nood van Gods volk, waar hij zo nauw mee verbonden was, weende hij; bovendien bedreef hij rouw en was vastende en biddende voor het aangezicht van de God des hemels (1 : 4). Nehemia was een man die inzicht had in de gedachten van zijn God, in de zin van Jak. 5: 13a: ’Lijdt iemand onder u? Laat hij bidden’. Nehemia leed innerlijk mee, maar hij wist tot Wie hij moest gaan! Hij bad. En wat hem nog nooit was overkomen, gebeurde nu.

De zorg over de toestand van het volk van God liet zijn sporen na, zodat de koning ze bespeurde op het gezicht van zijn trouwe schenker. Hij zei: ’Waarom is uw aangezicht treurig, zo gij toch niet krank zijt? Dit is niet dan treurigheid des harten’. Toen vreesde Nehemia gans zeer (vs. 2). Hij was zo intens bezig met Gods volk, dat hij hun droevige geestelijke omstandigheden voelde alsof ze zijn eigen omstandigheden waren. Dagen, weken, ja vier maanden lang leidde hij een ononderbroken gebedsleven, totdat de koning het merkte. Toen werd Nehemia erg bang. Toch vergat hij zichzelf en sprak tot de koning: ’De koning leve in eeuwigheid! hoe zou mijn aangezicht niet treurig zijn, daar de stad, de plaats van de begrafenissen van mijn vaderen, woest is, en haar poorten met vuur verteerd zijn?’ (vs. 3). Hoe goed Nehemia’s maatschappelijke omstandigheden ook mochten zijn, staande voor de koning getuigde hij over hen met wie hij verbonden was en over de toestand van het volk. Om voor onszelf nog wat eer te behalen, stellen wij de toestand van hen met wie wij verbonden zijn vaak mooier voor dan in werkelijkheid het geval is.

Maar Nehemia was open en eerlijk. In zijn ijver en trouw was hij recht door zee. De koning constateerde aan zijn uiterlijk hoe het innerlijk met hem gesteld was. De woorden van Salomo in Spr. 15: 13 werden hier bewaarheid: ’Een vrolijk hart zal het aangezicht blijde maken; maar door de smart des harten wordt de geest verslagen’. De smart die Nehemia’s hart vervulde bad betrekking op het volk van God. De Schrift leert ons dat als één lid lijdt, alle leden meelijden. Zie 1 Kor. 12 : 24b-26a. Hoeveel te meer, als het hele volk van God lijdt en één persoon meelijdt. Waardoor werd Nehemia bewogen? (Neh. 1 :3) 1. De ellende van het volk, die door ontrouw aan God en door afwijking van Zijn Woord ontstaan was. Zulk een toestand loopt uit op geestelijke armoede en innerlijke ellende. 2. Versmaadheid van de kant van de wereld. Minachting, smaad en verachting zijn het gevolg als er geen ware openbaring tot eer van God wordt gezien. Daardoor werpt de wereld ook smaad op de Naam des Heeren en op Zijn getuigenis. 3. Het verliezen van de afzondering en van de zekerheid en veiligheid (in Christus), als gevolg van het feit dat Jeruzalems muren waren verscheurd. Het verkeerde had ingang kunnen vinden. 4. Recht en gerechtigheid, voorgesteld door de poorten, waren verloren gegaan. De poorten wijzen in type op de Heer Jezus, die recht en gerechtigheid op aarde zo volkomen heeft geopenbaard. Er was dus geen getuigenis van Hem meer te vinden. Het licht van de kandelaar, de luchter, was weggenomen.

Over deze toestand treurde Nehemia. Hij was in de goede gezindheid. Hij sprak zich als het ware leeg voor zijn God. In het gebed overlegde hij met Hem. Zijn hart klopte voor het welzijn van Gods volk. Nehemia had een zeer goede betrekking, maar niettemin stelde hij hoofdzakelijk belang in het volk van God en in het getuigenis van de Naam des Heeren (Neh. 1: 9b). Dat ging hem boven alles. Hij was iemand die zichzelf wilde verliezen om Gods volk te dienen. Evenals de apostel Paulus, die schade en drek achtte wat voor hem winst was (Fil. 3 :7, 8). Paulus verliet alles om Christus te winnen. Nehemia wilde alles verlaten om Gods volk te dienen. Dan gaan onze gedachten naar de Heere Jezus, die alles verliet om ons rijk te maken. 2 Kor. 8: 9. Terwijl Hij rijk was, werd Hij om onzentwil arm.

Toen Nehemia in deze gezindheid zijn taak vervulde en de koning tot hem sprak, bad hij ondertussen tot de God van de hemel. Een gebed ’met de pet op’, zoals velen wel eens uitspreken. Eigenlijk was hij op hetzelfde moment dat hij met de koning sprak, innerlijk in gebed. Hij gaf de koning te kennen dat hij graag naar Juda (= zij die God loven) gezonden wilde worden: ’... naar Juda, naar de stad van de begrafenissen van mijn vaderen, dat ik ze bouwe.’ God verhoort het gebed van zijn knecht, terwijl Hij het hart van de koning bewerkt. We zien uit vs. 4-7 dat ook de harten van koningen in Gods hand zijn. De Heere kan ze neigen als waterbeken, en neigt ze dan tot al wat Hij wil (Spr. 21 : 1). Waarschijnlijk heeft God de invloed van de koningin, die naast haar man zat, ook gebruikt. Zo werd een zekere tijd vastgesteld (vs. 6). Die tijdsduur vinden we door Neh. 2 : 1 (het twintigste jaar van koning Arthahsasta) te vergelijken met hfst. 13 : 6 (het twee-ndertigste jaar): ongeveer 12 jaar.

Werkelijk vertrouwen op God beschaamt nooit. Nehemia kreeg van de koning zelfs brieven voor de landvoogden aan de overzijde van de rivier, om hem van een veilige doortocht naar Juda te verzekeren. En ook een brief voor Asaf, de bewaarder van de lusthof, om aan Nehemia hout te geven. Met niemand anders dan de koning sprak Nehemia over deze ernstige en zo belangrijke zaak.

Bovendien denkt een ware dienstknecht nooit in de eerste plaats aan zichzelf. Vers 8 laat ons dit zeer duidelijk zien. Nehemia vroeg hout 1. om te zolderen de poorten van het paleis, dat aan het huis is, 2. voor de stadsmuur, en 3. voor het huis waar hijzelf intrekken zal. In de eerste plaats gaat het dus om het huis des Heeren, vervolgens om de afzondering van de volken en in de laatste plaats om de dielistknecht zelf. Zo heeft de apostel Paulus ook gearbeid: het huis van God en alles wat ermee samenhing was voor hem het belangrijkste. Dan kwam de afzondering van de wereld, als voorbeeld voor al Gods kinderen; en wat hemzelf betreft had hij geleerd tevreden te zijn met de omstandigheden waarin hij zich bevond, hetgeen vaak gebrek betekende (Fil. 4: 10-20).

’En de koning gaf ze mij, naar de goede hand van mijn God over mij’, kon Nehemia getuigen. Zouden we niet met de psalmist instemmen en eikaar toeroepen; ’Wacht op de Heere, wees sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op de Heer’ (Ps. 27 : 14)?

Zodra Nehemia, in gezelschap van de legeroversten en ruiters die de koning met hem had gezonden, aan de overkant van de rivier was gekomen en de brieven aan de landvoogden had gegeven, bleek dat ook de duivel actief werd, en wel in zijn knechten. De haat van de Ammonieten en Horonieten was groot en openbaarde zich in hun leiders (2: 10). Dat waren de volken die tot in het tiende geslacht niet in de vergadering des Heeren mochten komen, tot in eeuwigheid. Gods volk mocht ’hun vrede en hun welzijn niet zoeken, al uw dagen in eeuwigheid’ (Deut. 23: 3-6).

De namen van hun leiders hebben ons veel te zeggen. Wij hebben, net als Nehemia, met zulke mensen rekening te houden.

Sanballat = hoog van waarde, onder een vermomming van haat.

Horoniet = (bewoner van het) huis der kloven.

Tobia = goed is de Heere

Ammoniet = de vijand die een spleet bracht.

Geen wonder dat het hun mishaagde ’met groot mishagen, dat er een mens gekomen was, om wat goeds te zoeken voor de kinderen Israëls’. Wie had hen van deze plannen verteld? Satan doorgrondt veel. Maar geen angst! De God des hemels staat boven alles. Zo kwam Zijn knecht in Jeruzalem aan. Zonder enig menselijk vertoon of reclame door middel van een groot gevolg. Integendeel, Nehemia had op God vertrouwd en riep nu als het ware met verbazing - en vanzelfsprekend tot eer van zijn God - uit: ’En ik kwam te Jeruzalem, en was daar drie dagen’. Zo stond hij op het arbeidsveld van zijn God en zag de toestand aan. Hij was niet afhankelijk van een zending door mensen en ging ook niet bij mensen te rade. Hij had tot God gebeden en Hij had in zijn hart gewerkt.

Vinden wij een soortgelijke gedachtengang niet bij de apostel Paulus? God had Paulus van de moederschoot aan afgezonderd en door Zijn genade geroepen om Zijn Zoon in hem te openbaren en Hem onder de volken te verkondigen. Paulus ging toen niet te rade met vlees en bloed en ging ook niet tot hen in Jeruzalem, maar hij ging naar Arabië en keerde daarna weer terug naar Damaskus (Gal. 1 : 15-17). Paulus moest leren af te zien van eigen werken, eigen energie, eigen eer, en hulp van mensen, en alleen zijn Zender te kennen en te vertrouwen die hem tot de dienst had geroepen (Hand. 26: 15-17). Dat is het wat ook Nehemia moest leren. In type spreken de drie dagen in Jeruzalem ons daarover. Wij weten dat ’drie dagen’ in verbinding staan met het leven, het sterven en de opstanding van de Heere. Hij is het grote Voorbeeld. Het leven van de Heere Jezus betekende afhankelijkheid van God in alle dingen. Vanaf Zijn geboorte, tijdens Zijn openbaar optreden en tot in de dood, was Hij volkomen afhankelijk (Joh. 12: 27). Toen Hij veertig dagen beproefd werd in de woestijn had Hij tenslotte honger en kwam de verzoeker tot Hem (Matth. 4: 1, 2). Maar de Heere hanteerde alleen het Woord en de duivel werd verslagen. Waarop de Heere Jezus als het ware wordt beloond: engelen kwamen en dienden Hem. Een dergelijke weg moest de apostel Paulus leren. En wel in de woestijn van Arabië, geheel afgezonderd en alleen met zijn God.

Ook Nehemia’s leven leek op dat van de Heere Jezus. Het hield zelfverloochening in tot eer van zijn God en tot zegen van het volk Israël. Dezelfde weg van navolging van de Heere Jezus wil onze God nu Zijn verlosten leren, in het bijzonder degenen die door Hem tot een dienst in de gemeente worden geroepen.

De eerste dag spreekt dus van een toegewijd leven in dienst van God, in overeenstemming met Rom. 6: ’Houdt u voor de zonde dood’.

De tweede dag betekent met Christus gestorven te zijn. De oude mens is geoordeeld in het sterven van de Heere Jezus. Er zijn geen wettische drijfveren. Men behoort Hem geheel toe en is dood voor alle wettische beginselen. Zie Rom. 7.

De derde dag spreekt ervan, dat we met de Heere opgestaan zijn en in nieuwheid des levens wandelen. Dood voor de wereld en voor alles wat met de wereld verbonden is (Gal. 6). We zijn met Christus gekruisigd (Gal. 2). Ook Nehemia zei als het ware: ik leef niet meer. Zijn drijfveren waren God en het volk van God. Is dat het niet waarin Paulus en Nehemia overeenkomen? Werden deze uitgangspunten ook maar steeds bij ons gevonden.

Met betrekking tot de dienst, die hem wachtte, moest Nehemia nog meer leren. Hij maakte zich des nachts op (vs. 12). Zo schildert God ons de werkelijke toestand van het volk: het was nacht. Nehemia ging me wei- nig mannen en sprak er nog. met niemand over wat God in zijn hart had gegeven, nl. om aan Jeruzalem goed te doen. En op zijn tocht stonden hem maar zeer weinig hulpmiddelen ter beschikking.

Doet dit ons niet denken aan wat de Heere Jezus ervaren heeft? Hij had nog geen kussen waar Hij Zijn hoofd op kon leggen. Van alle menselijke gemakken, zelfs de zegeningen van deze schepping, ja, van praktisch alles deed Hij afstand. Evenzo de discipelen van de Heere. Ze hadden geen twee rokken en geen beurs (Luk. 9: 3; Mark. 6: 8; Matth. 10: 10, 9). Nehemia bezat alleen het dier waar hij op reed. De rest bleef allemaal achter. Toch had hij nog meer te leren. Zelfs in de nacht moest hij door de Dalpoort heen. Nee, niet eraan voorbij, maar er doorheen. Een ernstige en gewichtige les. Want de Dalpoort duidt op ootmoed. Eerst moeten we alles loslaten waar we zo gemakkelijk op steunen, en dan moeten we ook nog onszelf leren kennen. Het tegenovergestelde van ootmoed, namelijk hoogmoed, is ons allen zo eigen. We putten zo graag uit onze bronnen van eigen eer en bekwaamheid en zien daarbij gauw op anderen neer. De Heere Jezus zegt tot Zijn discipelen: ’Neemt Mijn juk op u en leert van Mij, want Ik benzachtmoedig en nederig vanhart’. Daar Hij volkomen onderworpen was aan Zijn God en Vader, openbaarde zich bij Hem werkelijke zachtmoedigheid en nederigheid. Dat is de Dalpoort, waar Nehemia door moest trekken. Dat moest hij - in type - leren. Elke uiting van hoogmoed, openlijk of bedekt, maakt ons onrustig. Maar als wij, net als Nehemia, door de Dalpoort gaan, vinden we rust voor onze zielen (Matth. 11 : 28, 29; lees ook Jes. 42: 2, 3a, waar de Heere Jezus profetisch teschreven wordt in betrekking tot deze dingen; zie verder

Hand. 20: 19; Ef. 4: 2a en Rom. 7 :18). leder die deze leerschool heeft doorlopen, zal ervaren wat de Heere Jezus tot Zijn discipelen zegt: ’Mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Matth. 11 : 30). Immers: ’God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.

Vernedert u dan onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoge op Zijn tijd’ (1 Petr. 5: 5b, 6). Bovendien is met de ootmoedigen ook wijsheid verbonden (Spr. 11 :2b).

Wonderlijk zijn Gods handelingen, om Nehemia langs deze weg geheel tot de dienst bekwaam te maken. Maar de lering gaat nog verder. In de nacht trok hij ook aan de Drakenfontein voorbij. De draak is de grote machthebber oftewel de duivel, die met al zijn macht zich als tegenstander van God opstelt. De Drakenfontein wijst ons dus op de bron, die vol is van de macht van de duivel.

Maar Nehemia trok eraan voorbij. Wát voor schoons de duivel ook mag bieden, hoe verleidelijk het ook mag zijn, laten wij het Woord van God, de ware Bron tot heil en welzijn voor al Gods kinderen, vasthouden. Waar nodig het Woord als het zwaard des Geestes gebruiken, om zo de duivelse verleidingen te kunnen weerstaan (Ef. 6: 13-18).

Als de Heere Jezus in de woestijn vele beproevingen heeft doorstaan komt de draak in zijn volle omvang tot Hem en hanteert zelfs Gods Woord. Dat klinkt verleidelijk, maar de Heere Jezus neemt het zwaard van de Geest, dat is het Woord van God, en verslaat de satan.

Op deze wijze gaat Hij aan de satan (de draak) voorbij. Op soortgelijke wijze ging ook Nehemia niet op het aanbod van de Drakenfontein in, maar trok eraan voorbij. Werkelijke ootmoed en nederigheid wenst niets meer voor het vlees, en al helemaal niet uit de hand of de bron van de draak.

Bovendien moest de Mest- of Aspoort steeds voor Nehemia’s aandacht staan. Hij ging naar de Mestpoort en niet eraan voorbij (vs. 13). God voert Zijn knecht op een steeds diepere en nauwere weg. Hij weet immers wat maaksel wij zijn. Al heeft Nehemia in het licht van God en Zijn Woord geleerd de weg in ootmoed te gaan (Dalpoort) en de aanbiedingen van satan af te wijzen (Drakenfontein), het vlees is er nog wèl. Het vlees, dat zo vaak met allerlei lusten is bevangen en tot geen enkel goed in staat is. Daar stond Nehemia voor de Mestof Aspoort. De poort die in type spreekt van de plaats waar het vuur heeft gewoed om datgene te verdelgen wat voor God geen waarde heeft. De plaats waar de oude mens met al zijn hoedanigheden, die niets goeds kunnen voortbrengen, totaal geoordeeld is. Deze plaats is het kruis, waar de Heere Jezus is gestorven. Toen Hij al het afschuwelijke van de mens voor Zijn God bracht, werd Hij geslagen en geoordeeld door het alles doordringende en beproevende vuur van Gods toorn en is gestorven. Op die plaats stond, vanzelfsprekend in type, Nehemia. In het sterven van de Heere is de zonde in het vlees veroordeeld, opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld zou worden in ons (Rom. 8: 3, 4). De Heere Jezus heeft het aanvaard dat Hij buiten de poort werd verworpen. Daar heeft Hij voor ons - en in zeker opzicht voor Nehemia - de mogelijkheid geopend om in dezelfde gezindheid te leven en Hem op een Gode welgevallige wijze te volgen. Wie ervaart niet in de weg van de ootmoed, dat het vlees - de oude natuur - zijn kop weer op probeert te steken? Nehemia en wij allen met hem moeten iedere keer weer leren en ons bewust zijn, dat het vlees God nooit kan behagen (Rom. 8: 8), of we nu weinig of veel voor de Heere doen. De oude mens en zijn werken staan in de dienst God volkomen in de weg. Daarom moeten we het zuurdeeg steeds wegdoen (1 Kor. 5: 7), in gehoorzaamheid handelen volgens Kol. 3: 5-10 en openbaren wat in Kol. 3: 12-16a en Ef. 5 : 3-5 staat. In het licht van wat we nu overdacht hebben voedde God Zijn knecht op. Dat is wel een totaal andere opleiding dan door middel van b.v. een seminarium. In Gods school wordt eerst alles wat van de mens is, inclusief zijn aangeboren eigenschappen, weggenomen.

Vervolgens kwam Nehemia bij de muur van Jeruzalem aan. In de geestelijke gezindheid waarin God hem had gebracht, ging hij na hoe de toestand van de stad, de muur en de poorten in werkelijkheid was. De zaak overziende, had hij kunnen denken: alles is verloren; wie kan zo’n treurige toestand van Gods volk herstellen? Wie heeft de moed daaraan te beginnen? Nehemia zag het aan, maar vervolgde toch in gehoorzaamheid Gods weg.

’En ik ging voort naar de Fonteinpoort’ (vs. 14). We weten dat een fontein het water hoog doet opspringen. Nehemia aanschouwt als het ware de krachtbron, de wonderbare energie, die in staat stelt om een werk van God te verrichten. De fontein die springt tot in het eeuwige leven. De kracht van de Heilige Geest die in iemand werkt door het Woord van God.

Een ieder die van het water van de Fonteinpoort drinkt zal leven, en het zal in hem worden een bron van water, dat springt tot in het eeuwige leven (Joh. 4: 14). Bovendien, als iemand uit deze fontein drinkt, ’zoals de Schrift zegt: stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien’, en dit wordt gezegd van hen die de Heilige Geest ontvangen zouden (Joh. 7 :37-39). Zo zien wij de werkzame kracht van de Heilige Geest in en door het Woord van God, die een stroom van zegen voor anderen voortbrengt. Dat was ook Nehemia’s doel. Hij was gekomen om het goede te zoeken voor de kinderen Israëls (vs. 10). God had immers door Jesaja laten profeteren: ’Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen’ (Jes. 44: 3). God wil al Zijn knechten hiermee vervullen, opdat er blijvende, gehoorzame afhankelijkheid mag zijn en er vruchten van de Geest geoogst mogen worden.

De Heer Jezus heeft dit alles involmaaktheid geopenbaard. En in de Handelingen vinden we hoe de Heilige Geest de arbeiders des Heeren gebruikt heeft en hun kracht gegeven heeft. In verbinding hiermee zijn 1 Petr. 1 : 22 en Gal. 5 : 22, 24, 25 zeer leerrijk.

De Heilige Geest voert de knechten des Heeren ook in verheven sferen. De kracht van de Heilige Geest tilt ons boven alle omstandigheden uit en brengt ons ’naar des konings vijver’. Hij richt onze gedachten op de aantrekkelijkheden en heerlijkheden van de Koning. Toekomstgedachten geven kracht en moed. Ook voor Israël is er toekomst. Ondanks de bedroevende toestand zal dat volk eenmaal hersteld worden en veilig en in rust wonen onder de zegenende hand van hun Messias. Dan zal het de ware verkwikking ervaren aan des konings vijver (Hand. 3: 19-21). De Heilige Geest voerde Nehemia in in de gedachten van God, zoals Hij met alle dienstknechten des Heeren doet. Zij putten al hun kracht uit de tegenwoordigheid van God, zonder op menselijke hulp te steunen. Zij worden bepaald bij de heerlijkheid van de Persoon van Christus en zien ernaar uit eenmaal volkomen en Hem gelijk te zijn. Ze ontvangen kracht uit de hemel: ’opdat Hij naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid u geve door Zijn Geest met kracht gesterkt te worden naar de innerlijke mens, zodat Christus door het geloof in uw harten woont en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt’ (Ef. 3: 16, 17). Wanneer ze zo bij Hem en Zijn heerlijkheden bepaald worden, zijn al hun verlangens gestild. Dan heeft elke menselijke bekwaamheid afgedaan. Vaardigheden, intellectuele gaven of voorrechten, een goede positie in de maatschappij, een aangeboren begaafdheid om te spreken ... álles wat we bezitten en waardoor we ons sterk kunnen voelen moet dan achterblijven.

Zoals Nehemia zijn rijdier moest achterlaten en geheel alleen voortgaan. Voor niets van deze dingen is er plaats als een knecht zich laat leiden door de Heilige Geest. Hoe zwakker iemand zich in de dienst van zijn Meester voelt, hoe beter God kan werken. Zijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Kor. 12: 9, 10).

Zo vervolgde Nehemia zijn weg in de leerschool van God. Hij ging bij nacht door de beek (vs. 15). De nacht stelt de geestelijke duisternis van Gods volk voor, dat in zo’n droevige toestand verkeerde. Maar Nehemia ging door de beek. Verkwikking (de beek) door het Woord van God, in de nacht van de wereld waarin Gods kinderen verkeren en het daarom zo nodig hebben het goede des Heeren te ontvangen.

’En ik brak aan de muur’ (d.w.z. onderzocht hem). Op deze wijze maakte Nehemia zich werkelijk één met de toestand van het volk, die -zoals we zagen- uiterst zwak was. Het volk had elke zekerheid (in Christus) verloren, had alle recht en gerechtigheid prijsgegeven en bezat geen getuigenis meer in deze wereld. In dit bewustzijn keerde Nehemia terug en ging opnieuw door de Dalpoort, omdat nederigheid en ootmoed de pijlers moeten blijven van elke dienst voor God. Dan kan een arbeider des Heeren ook telkens opnieuw rust voor zijn ziel vinden (Matth. 11 :29b).

Nehemia had met niemand over zijn taak gesproken. Zelfs niet met de leiders van het volk (de overheden: vs. 16). Hetzelfde vinden we bij de apostel Paulus, die ook niet te rade ging met vlees en bloed (Gal. 1: 16, 17).

Nehemia gaf niemand iets te kennen: niet aan de Joden als godsdienstig volk, niet aan de priesters die gewend waren in de tegenwoordigheid van God te verkeren, niet aan de edelen als degenen die Gods Woord trachten te handhaven (Hand. 17: 10, 11), noch aan al de anderen die het werk deden. In de voorgaande verzen hebben we gezien, dat in de dienst van God geen enkele hulp van beneden aangegrepen mag worden. Uit vs. 16 begrijpen we dat Nehemia dit van zijn God had geleerd en ook geen instemming vroeg van welke geestelijke rang ook. Wat een afhankelijkheid openbaarde hij hier toch en wat kunnen wij allen er veel van leren. Het is een weg waarin God Zijn arbeider opvoedde om goed te doen aan Zijn volk en het getuigenis te dienen.

Toen Nehemia tenslotte in het openbaar optrad (vs. 17) sprak hij in eerste instantie niet over zichzelf of over zijn roeping en taak, maar over de toestand van het volk en hun verbondenheid daarmee: ’Gij ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en zijn poorten met vuur verbrand zijn’. Vervolgens riep hij hen op tot activiteit: ’Komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn’. Samen, niet meer Nehemia alleen, maar samen de schouders zetten onder het getuigenis des Heeren. Opnieuw leren de weg van afzondering van de wereld te gaan (het bouwen van de muur) en recht en gerechtigheid uit te dragen (de poorten), die de Heere Jezus op aarde aan God en mensen volmaakt heeft getoond. Het allerbelangrijkste is dat de eer van God wordt hersteld, de Persoon van de Heere Jezus wordt geopenbaard en de weg van de afzondering wordt vastgehouden. Dat geeft ware zekerheid, veiligheid en genot.

Daarna (vs. 18) gaf Nehemia hun te kennen dat de hand van zijn God goed over hem was geweest, en vertelde hun hoe alles bij de koning verlopen was terwijl hij daar nog werkte.

Toen zeiden zij: ’Laten wij ons opmaken, dat wij bouwen’. Met andere woorden: niet slapen, niet moede of mat zijn of aller. lei tegenwerpingen aanvoeren, nee ... bouwen! ’En zij sterkten hun handen ten goede’.

Wanneer God Zijn knechten ten dienste van Zijn volk op aarde met kracht omgordt, laat satan, de grote tegenstander van God, ook meteen zijn macht zien. Hij is hier actief in het drietal Sanballat, Tobia en Gesem (vs. 19). Deze bespotten en verachtten het werk van God en trachtten Zijn arbeiders te kleineren. Maar God zelf had Nehemia al bij de Dalpoort en de Mestpoort zijn eigen geringheid getoond en hem geleerd oog en hart naar boven te richten en tegelijkertijd aan de Drakenfontein voorbij te gaan.

Zo wordt Gods Naam geëerd en Zijn volk gediend. Nehemia kon de tegenstanders dan ook op de juiste wijze antwoord geven (vs. 20). En wat een positief antwoord: ’God van de hemel (1), Die zal het ons doen gelukken (2). Dat zijn twee kostbare gedachten. Nehemia had geleerd op God te vertrouwen.

God had ’s nachts alle eigen bekwaamheden en andere hulpmiddelen weggenomen. En nu was er maar één parool: ’Wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen!’Op dergelijke wijze hebben ook Petrus en de andere apostelen gesproken. Zie b.v. Hand. 5: 29: ’Men moet God meer gehoorzaam zijn dan mensen’. Ook zij hebben gebouwd onder tegenstand van de machten van de satan.

In de kracht van de Geest (Fonteinpoort) kon niets en niemand Nehemia ervan weerhouden het werk van God te vervullen. Bovendien gaf hij een duidelijk getuigenis (vs. 20b).

Allen die de grote tegenstander satan dienen, staan buiten. Dat geldt nu in de genadetijd en in de toekomst voor Israël. Zij hebben geen deel (2 Kor. 6: 14, 15), noch op aarde, noch in de hemel. Ook geen gemeenschap in de gerechtigheid. die God in

Christus voor al de Zijnen heeft gewrocht, en evenmin enige gedachtenis in Jeruzalem. Ze hebben geen deel aan de zegen die er van Jeruzalem uitgaat in het Vrederijk, en ook geen deel aan het hemelse Jeruzalem, de Gemeente, het Lichaam van Christus.

Laten wij allen, met een voornemen des harten, Nehemia als een groot voorbeeld volgen, tot heil van het volk van God in onze dagen en tot opbouw van het getuigenis van God op aarde.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, april ’84
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.