Daniël 07

Daniël
Hoofdstuk 7

W. Kelly

Hoofdstuk 7
Wij willen nu het tweede deel van het Boek Daniël overdenken (Daniël 7 - 12). De Geest van God geeft ons hier niet alleen de geschiedenis van de volken, wij vinden ook mededelingen van God aan de profeet zelf. Maar de profetie van Daniël heeft vooral betrekking op de Joden. Zij zijn het voorwerp van Gods bijzondere gunst. Dat waren zij in de tijd van Daniël en dat zullen zij in het bijzonder zijn in de toekomst, op die gezegende dag die nog komen moet. Daniël mocht deze openbaringen ontvangen en opschrijven.

De vier grote wereldrijken
Opnieuw bepaalt de Geest van God onze aandacht bij de vier grote wereldrijken. Alleen worden deze rijken hier op een andere manier aan ons voorgesteld dan in Daniël 2. Wij zien nu geen beeld waarvan het hoofd van goud, de borst en de armen van zilver, de buik en de dijen van koper, de benen van ijzer en de voeten van ijzer en leem zijn. Hier, in Daniël 7, vinden wij roofzuchtige wilde dieren, zoals een leeuw, een beer en een panter. Dezelfde machten als in Daniël 2 worden bedoeld, maar hier worden ze in een ander aspekt voorgesteld. In het beeld met het gouden hoofd worden de veranderingen van de koninkrijken en de relaties tot elkaar en tot het hoofd voorgesteld. In dit hoofdstuk gaat het om Gods beoordeling van deze machten en hun relaties tot Zijn volk.

Een leeuw met arendsvleugels
De profeet ziet in een droom de grote zee, die in beroering gebracht wordt door de vier winden van de hemel. Uit deze zee stijgen achter elkaar vier grote dieren op. Ook hier is het duidelijk dat de wereldrijken niet gelijktijdig optreden, maar na elkaar verschijnen. ”Het eerste was als een leeuw en het had arendsvleugels” (vers 4). Hier hebben wij zonder twijfel het rijk van Babylon. (Bij het beeld van Daniël 2 werd Nebukadnézar voorgesteld als het gouden hoofd). De Heilige Geest vergelijkt Nebukadnézar, de vorst van Babylon, vaker met een leeuw en een adelaar. Jeremia zegt bijvoorbeeld: ”De leeuw is opgekomen uit zijn haag, en de verderver der heidenen is opgetrokken” (Jer. 4:7). Zowel Jeremia als Ezechiël stellen hem voor in de gedaante van een adelaar. In Jer. 49:19,22 wordt hij als leeuw en als adelaar vermeld. In het visioen van Daniël combineert de Heilige Geest de beide gedaantes in één symbool, om voor te stellen wat het Babylonische rijk naar Gods gedachten was. De leeuw is een symbool van kracht en van moed, de adelaar is een symbool van snelheid.

Een opmerkelijke verandering
Terwijl Daniël toezag, kwam er plotseling, geheel onverwacht, een opmerkelijke verandering over dit dier: ”Ik zag toe, totdat zijn vleugels uitgeplukt waren ...” (vers 4). God Die van den beginne het einde verkondigt, wil ons Zijn gedachten meedelen door middel van de profetie. Hij maakt de profeet bekend dat het Babylonische rijk zal worden vernederd. Het zal als natie niet volledig worden verwoest, maar het zal niet langer een heersende macht in de wereld zijn. Dit wordt uitgedrukt door de vleugels die uitgerukt worden en doordat het dier van de grond wordt opgeheven en op twee voeten overeind gezet wordt als een mens. Hierdoor zou het dier zijn kracht verliezen. Hoe normaal zo’n houding voor een mens ook mag zijn, het is duidelijk dat het voor een dier eerder een vernedering is. Bovendien werd aan dit dier een mensenhart gegeven.

Een mens met het hart van een dier
Dit is precies het tegenovergestelde van wat bij Nebukadnézar plaatsvond. Aan hem werd het hart van een dier gegeven. De trotse koning zag niet op tot God, wat iedere mensenziel behoort te doen. Een mens die God, die hem geschapen heeft, niet erkent, is eigenlijk geen mens. God waakt over de mens en zegent hem iedere dag met veel goede dingen. De mens heeft de plicht God te verheerlijken en te danken. Maar het heeft de mens niet goedgedacht God te erkennen. Daarom heeft God de mens overgegeven aan een verkeerd denken (Rom.1:28). Nebukadnézar is het voorbeeld van een mens die alleen maar met zichzelf bezig is. God had de heerschappij over de aarde aan hem gegeven, maar door de invloed van satan, was hij overgegeven aan een verkeerd denken en daardoor was niet God maar hijzelf het middelpunt van zijn gedachten geworden. Daardoor had hij in feite niet meer het hart van een mens, dat naar boven opziet en God erkent die boven hem is, maar hij had het hart van een dier, dat naar beneden kijkt tot bevrediging van zichzelf en het volgen van eigen instinkten. Dit was het geval met Nebukadnézar en daarom werd een zeer ernstig en persoonlijk oordeel over hem uitgeoefend.

Na vernedering herstel
Maar de genade van God kwam na een bepaalde tijd van vernedering (”zeven tijden”, Dan. 4:37) tussenbeide en Nebukadnézar werd hersteld (vers 34). Wat Nebukadnézar overkwam is een beeld van de toestand waarin de machten van de volken zullen worden gebracht, als zij de ware God niet erkennen. Maar Nebukadnézar werd volledig hersteld in zijn koningschap, ja grotere heerlijkheid dan vroeger werd hem geschonken (vers 36). Dit is een beeld van een toekomstige zegening en herstel van de machten van de volken, wanneer zij het koningschap van Christus straks zullen erkennen.

De leeuw verliest zijn kracht
In Dan. 7:4 wordt de machtige leeuw teruggebracht tot een toestand van zwakheid. Deze profetie werd vervuld toen Babel haar heerschappij in de wereld verloor. Dit is de betekenis van het laatste deel vers 4. Eerst zagen wij Babylon in de volheid van haar macht als een leeuw met adelaarsvleugels, daarna de grote verandering die plaatsvond toen de wereldheerschappij van haar werd afgenomen en aan een ander werd gegeven.

Een beer
In vers 5 wordt een beschrijving gegeven van het rijk van de Meden en de Perzen. Bij het grote beeld in Daniël 2 werd dit rijk voorgesteld als ”de borst en de armen van zilver”. Hier lezen wij: ”Daarna, ziet, het andere dier, het tweede, was gelijk een beer en stelde zich aan de ene zijde ...” (of: ”het richtte zich op de ene zijde op”, N.B.G.). Dit is een opmerkelijke omschrijving, die op het eerste gezicht niet erg duidelijk lijkt, maar toch gemakkelijk uitgelegd kan worden. Dit rijk was namelijk niet zo eenvoudig samengesteld als het Babylonische rijk. Het bestond uit twee volken, die onder één hoofd waren samengevoegd, namelijk de Meden en de Perzen. De macht van de koning was beperkt: hij was onderworpen aan de ”wet van de Meden en de Perzen”. De Perzen hadden de overhand over de Meden. In hoofdstuk 5 wordt gezegd dat Darius de Meder het koninkrijk ontving. Maar spoedig volgde Cyrus de Pers hem op. Voortaan waren het de Perzen die regeerden en niet de Meden.

De profetie en de geschiedenis
In deze bijzonderheid zien wij opnieuw bevestigd, dat wij de geschiedenis niet nodig hebben om de profetie te begrijpen. De geschiedenis kan een hulpmiddel zijn, maar een historische bevestiging van vervulde profetieën is niet hetzelfde als haar uitlegging. Profetie wordt evenals alle Schrift alleen door de Geest van God verklaard. Zij heeft geen menselijke hulp nodig om te verklaren wat zij heeft geïnspireerd. De Auteur van de Schrift is volledig in staat de Schrift te verklaren. Daarom voorziet de Schrift ons van duidelijke feiten. Het tweede rijk bestond uit twee delen. De Meden waren de oudere tak van het rijk en toch was het Cyrus ( of Kores) de Pers die het meest op de voorgrond trad. Dit was de zijde die zich oprichtte.

Een buitengewone roofzucht
”En het had drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden” (vers 5). Dit is een beeld van de buitengewone roofzucht die een kenmerk was van het Perzische rijk. Als ons verschillende dieren getoond worden en één ervan heeft een prooi in zijn muil die verslonden wordt, dan denken wij direkt aan vraatzuchtige begeerte. Dit was het geval met de Perzen. Tijdens hun overheersing kwamen er veel oproeren voor, als gevolg van hun afpersingen en grote wreedheid, die weer bloedig werden bedwongen. Het is waar dat God in Zijn voorzienigheid door hen werkte ten gunste van de Joden. Maar het contrast met hun normale wijze van doen wordt daardoor des te scherper. Terwijl de Perzen buitengewoon hard voor anderen waren, toonden zij clementie en gunst tegenover Israël, maar dit was een uitzondering op hun gewone wijze van doen. Van de beer wordt gezegd dat hij drie ribben in zijn muil tussen zijn tanden had. In dit gedeelte wordt verder gezegd: ”En men zeide aldus tot hem: Sta op, eet veel vlees”.

Een luipaard met vier vleugels
Het derde dier dat Daniël in zijn droom zag was een luipaard (of ”een panter”, N.B.G.).”En het had vier vleugels van een vogel op zijn rug; ook had dat dier vier hoofden en aan hem werd de heerschappij gegeven” (vers 6). Bij de verklaring van dit visioen moeten wij wel bedenken dat er in de natuur geen luipaard bestaat die voldoet aan deze beschrijving. God neemt van verschillende dieren afzonderlijke kenmerken, die moeten dienen om een beeld te geven van dit rijk. Een kenmerk van een luipaard is de snelheid waarmee hij zijn prooi vervolgt. Dan lezen wij ook nog dat het dier ”vier vleugels van een vogel op zijn rug had”. Als er ooit iemand geweest is in wie onstuimige moed en grote snelheid bij het veroveren van grote gebieden waren verenigd, dan was dit Alexander de Grote. Het Grieks-Macedonische rijk is in een heel korte tijd tot grote macht gekomen. Vandaar een luipaard met vier vleugels van een vogel. In het beeld van de droom van Nebukadnézar (Daniël 2) wordt dit rijk voorgesteld door ”de buik en lendenen van koper”.

Het rijk valt uiteen in vier delen
Verder lezen wij: ”Ook had dat dier vier hoofden en aan hem werd de heerschappij gegeven” (vers 6). De vier hoofden spreken van de verdeling van het rijk in vier verschillende delen. Hier wordt dus voorspeld wat er met het rijk van Alexander de Grote zou gebeuren. Wij weten dat hij plotseling op jeugdige leeftijd kinderloos is gestorven en dat zijn generaals het rijk hebben verdeeld. Zes van hen regeerden aanvankelijk, maar uiteindelijk bleven er maar vier over, die elk over een stuk van het rijk regeerden. In het volgende hoofdstuk zullen wij iets meer horen over dit rijk van Alexander de Grote.

Een nieuw visioen
Vers 7 is het begin van een neiuw gezicht vanaf vers één tot en met vers 6 is één visioen. Beide visioenen worden ingeleid met de woorden ”Ik zag in mijn gezicht bij nacht” (vers 2) en ”Ik zag in de nachtgezichten” (vers 7). De Heilige Geest houdt Zich in het bijzonder bezig met het vierde dier, daarom krijgt de profeet nu een nieuw gezicht, waarin God ons de kenmerken van het Romeinse rijk laat zien.

Een vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk dier
”Daarna zag ik in de nachtgezichten, en ziet, het vierde dier was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden ...” (Dan. 7:7). Hier hebben wij duidelijk een profetisch beeld van het vierde, het Romeinse rijk. In het beeld van de droom van Nebukadnézar wordt dit rijk voorgesteld door ”de benen van ijzer en de voeten van ijzer en leem”. Een kenmerk van dit rijk is zijn alles overwinnende kracht. Het wordt voorgesteld door een monster dat in werkelijkheid niet bestaat.

Het beest uit de zee
Een vollediger verslag van dit dier vinden wij in het Boek de Openbaring. Het Romeinse rijk dat in het verleden bestaan heeft wordt namelijk weer hersteld aan het einde van de eeuw. In Openb. 13:2 wordt het herstelde Romeinse rijk voorgesteld als ”aan een luipaard gelijk en zijn poten waren als die van een beer en zijn muil als [de] muil van een leeuw”. Van dit beest wordt in vers 1 nog gezegd dat het ”tien horens had en zeven koppen en op zijn horens tien diademen en op zijn koppen namen van lastering”.

Verdere kenmerken van het Romeinse Rijk
In Dan. 7:7 wordt van het vierde dier gezegd: ”Het was schrikkelijk en gruwelijk en zeer sterk; en het had grote ijzeren tanden, het at en verbrijzelde en vertrad het overige met zijn voeten ...”. Het dier bezat dus een weergaloze overwinningskracht. Wat het niet in zijn eigen wezen opnam, vertrad en verdierf het voor anderen. ”En het was onderscheiden van al de dieren die voor hem geweest waren”. Het was en wordt een rijk dat een sterk gevoel voor de wil van de mens of van het volk in stand houdt. Het verenigt bepaalde republikeinse beginselen met een ijzeren despotisme, zoals nooit in de wereld is geweest.

De tien hoornen
Verder had het dier nog een zeer duidelijk kenmerk: ”En het had tien hoornen” (vers 7). Dit kenmerk vonden wij niet bij de andere rijken. Het Griekse rijk ontwikkelde zich na de dood van Alexander geleidelijk tot vier hoofden. Een bijzonderheid van de Romeinse rijk is het bezit van ”tien hoornen”. De Geest van God laat ons duidelijk bij dit gezicht de kenmerken zien die aan het einde gevonden zullen worden. Het Romeinse rijk was sterk en meedogenloos. Het was een rijk dat verslond, en dat vertrad met zijn poten wat overbleef. Het verschilde totaal van alle andere rijken. Dit alles kan slaan op het Romeinse rijk in de tijd van de Caesars, maar het rijk had toen geen tien horens. Wij weten dat in het jaar 476 na Chr. het Romeinse rijk ten val gekomen is. Daarna hield het Romeinse rijk in feite op te bestaan. Het hooghouden van de titel van keizer mag er nog een tijdje geweest zijn, maar dat was van weinig betekenis. Het Romeinse rijk was immers verscheurd en verdeeld in afzonderlijke koninkrijken. Veel keizers en dictators hebben geprobeerd het éne rijk te herstellen, maar dat is nooit gelukt. Nooit weer is er een onverdeeld koninkrijk geweest met tien horens. Een dier is één organisme, dit beeld spreekt dus van eenheid van heerschappij. Zolang Rome als rijk bestond waren er geen ”tien hoornen”. Toen de verschillende koninkrijken ontstonden was er geen eenheid van heerschappij.

Een Goddelijk oordeel
Hoe moeten wij deze dingen met elkaar in verband brengen? Ik geloof dat de Geest van God vooruitziet naar de laatste fase van het Romeinse rijk. Dan zullen beide kenmerken opnieuw, en wel tezamen, verschijnen. Dit laatste stadium eindigt in een Goddelijk oordeel, zoals even later wordt beschreven: ”Dit zag ik, totdat er tronen gezet werden en de Oude van dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar van Zijn hoofd als zuivere wol; Zijn troon was vuurvonken en de raderen daarvan een brandend vuur” (vers 9). Wij zien hier duidelijk een beeld van de Goddelijke heerlijkheid in het oordeel. ”Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizendmaal tien duizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend” (vers 10). Op welk tijdstip dit ook zal plaatsvinden vinden, het is duidelijk dat deze woorden een Goddelijk oordeel beschrijven.

Het einde van het dier
”Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden, welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat dat dier gedood, en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om door het vuur verbrand te worden” (vers 11). De hoorn waarop hier gezinspeeld wordt is de elfde, die zich verhief onder de tien (vers 8). Deze hoorn begon klein. Op de een of andere wijze speelde hij het klaar drie van de eerste hoornen uit te rukken en vervolgens werd hij de leider en bestuurder van het gehele beest. ”Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden, welke de hoorn sprak” (vers 11). De hoorn werd niet onderworpen, maar ”ik zag toe, totdat dat dier gedood werd”. Dit houdt in dat de kleine hoorn er op de een of andere wijze in slaagde het gehele dier te besturen. Ook zien wij eruit dat er een Goddelijk oordeel zal zijn dat én met de kleine hoorn én met het dier zal afrekenen en hen zal vernietigen. Heeft dit al plaats gevonden? Zeker niet. Het is duidelijk dat wat het Romeinse rijk in het verleden is overkomen, het normale verloop en verval van een grote natie is geweest. Barbaarse horden hebben het rijk verscheurd en er werden afzonderlijke koninkrijken gevormd. Maar dat is niet de vervulling van deze profetie.

Het einde van de overige dieren
In de profetie wordt een oordeel aangekondigd, waardoor met dit dier op een totaal andere manier afgerekend wordt als met de overige dieren: ”... ik zag toe, totdat dat dier gedood, en zijn lichaam verdaan werd en overgegeven om door het vuur verbrand te worden. Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe” (vers 11,12). Het overblijfsel van de Chaldeeën, of van de rassen die zo werden genoemd, is er dus nog. Perzië blijft een koninkrijk (later een keizerrijk en nu een Islamitische staat). De Grieken zijn in de laatste tijd via een koninkrijk een republiek geworden. Zij bestaan dus nog steeds, maar niet als machten met wereldheerschappij. Er zijn nu nog mensenrassen die meer of minder deze rijken vertegenwoordigen. Ze zijn weliswaar klein en hebben geen wereldheerschappij. Dit is de betekenis van vers 12. Alleen hun heerschappij als regeerders van de wereld werd weggenomen. ”Verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe”. Bij het laatste rijk wordt het oordeel op een heel andere manier uitgeoefend. Als haar heerschappij wordt vernietigd, wordt het rijk zelf ook vernietigd. ”Dat dier werd gedood en zijn lichaam verdaan en overgegeven om door het vuur verbrand te worden” (vers11).

Het oordeel over het beest en de valse profeet
Ongetwijfeld is dit hetzelfde toneel als waarop wordt gezinspeeld in Openbaring 19. Daar wordt ons verteld: ”En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legers verzameld om oorlog te voeren tegen Hem die op het paard zat en tegen Zijn leger...” (vers 19). Als Johannes over ”het beest” spreekt, mogen wij denken aan het Romeinse rijk of aan de beheerser van dit rijk. Dit beest en de koningen van de aarde zullen oorlog voeren tegen de Heere. ”En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet (de antichrist) die de tekenen in diens tegenwoordigheid had gedaan, waardoor hij hen misleidde die het merkteken van het beest ontvingen en die zijn beeld aanbaden. Levend werden deze twee geworpen in de poel van vuur die van zwavel brandt” (vers 20).

Dit is opmerkelijk, omdat wij hier lezen over de poel van vuur. Beantwoordt dit niet aan
”overgegeven om door het vuur verbrand te worden”, zoals in Dan. 7:11 wordt gezegd? Hier in Openbaring is de vermelding alleen vollediger. Het is de macht van God die de vijanden regelrecht in de hel werpt, zonder de noodzakelijkheid van een voorafgaand oordeel. Het was volkomen duidelijk waar zij mee bezig waren; zij waren in openlijk verzet gekomen tegen de Heere der heerlijkheid. Daarom moesten zij in de poel van vuur geworpen worden.

Het beest dat was en niet is en zal zijn
Zoiets is in het verleden in het Romeinse rijk nooit gebeurd. Het Romeinse rijk is al meer dan vijftienhonderd jaar verdwenen. Het heeft sindsdien nooit meer bestaan. Afzonderlijke koninkrijken hebben de plaats ingenomen van het onverdeelde Romeinse rijk. Maar wat zien wij hier? Het Romeinse rijk verschijnt opnieuw. Dit komt precies overeen met andere gedeelten van Gods Woord. Er komt een opmerkelijke uitdrukking voor in de Openbaring, waarop meer dan eens wordt gezinspeeld in verband met dit onderwerp. Dat is Openb. 17:8: ”Het beest was en is niet en zal uit de afgrond opstijgen”. Mensen hebben geprobeerd deze uitdrukking ”en is niet” te veranderen in ”en is toch”. De werkelijke gedachte is eenvoudig: het Romeinse rijk zou drie fasen hebben. De eerste is haar oorspronkelijke keizerlijke vorm. De volgende fase is een toestand van niet bestaan. Die begint vanaf het jaar 476, toen de Gothen en Vandalen een einde aan het Romeinse rijk maakten. In die toestand is het nog steeds. De derde fase is nog toekomstig: het Romeinse rijk zal weer hersteld worden. In deze laatste fase zal zij in openlijke rebellie tegen God en het Lam komen. Dat is de toekomst van het Romeinse rijk. Het zal worden gereorganiseerd en weer naar voren komen als een machtig rijk, dat oorlog voeren zal tegen het Lam. Met als gevolg haar definitieve vernietiging.

De tien horens
Deze gedachte van een toekomstig Romeins rijk laat ook ruimte voor de tien horens die wij in Dan. 7:7 tegenkwamen. In het verleden zijn deze tien horens niet aan te wijzen, in een toekomstig Romeins rijk wel. Openb. 17 :12 spreekt namelijk ook over deze tien horens: ”En de tien horens die u hebt gezien, zijn tien koningen, die nog geen koninkrijk ontvangen hebben”. Er wordt aan toegevoegd: ”Maar één uur gezag als koningen ontvangen met het beest”. Wanneer het beest opnieuw zal verschijnen, zal hij een buitengewoon grote macht hebben, maar er zal in dat stelsel ook ruimte zijn voor tien afzonderlijke ”koningen” (staatshoofden) om mee te regeren. Het beest kan niet bestaan zonder de tien koningen en de tien koningen kunnen niet bestaan zonder het beest. Samen zullen zij de macht uitoefenen, samen zullen zij strijden tegen het Lam en een verschrikkelijke nederlaag lijden (Openb. 17:12-14).

Een kleine hoorn
Wij gaan verder met Dan. 7:8: ”Ik nam acht op de hoornen en ziet, een andere kleine hoorn kwam daartussen op en drie uit de vorige hoornen werden daarvoor uitgerukt; en ziet, in die hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, grote dingen sprekende”. Men heeft dit willen toepassen op de Paus. Maar als wij de Schrift lezen, moeten wij er wel voor oppassen haar niet eenzijdig te willen uitleggen. Steeds weer moeten wij ons eerlijk afvragen wat God met zijn Woord bedoelt. Wel moeten wij toegeven dat er een opmerkelijke analogie is tussen het pausdom en de kleine hoorn. Mogelijk is deze profetie in vorige eeuwen door Gods kinderen toegepast op het pausdom, toen zij onder dit systeem verschrikkelijk leden en was deze gedachte hun zo tot hulp en bemoediging. ”Veranderingen van de tijden en de wet” (vers 25), ”een mond vol grootspraak”, vervolging van gelovigen enz., kunnen in zekere zin vervuld zijn in Rooms-kerkelijke wetten, pauselijke bullen en de politieke invloed van de Rooms-Katholieke kerk.

Een voorbeeld uit Mattheüs 24
Toch moeten wij ons afvragen of dit de volledige betekenis van deze profetie is. Wij bekijken een voorbeeld uit Mattheüs 24. In vers 8 lezen wij: ”Dit alles is echter het begin van de weeën”. Daarna wordt ”de gruwel van de verwoesting” opgesteld in de heilige plaats (vers 15) en volgt de waarschuwing om uit Jeruzalem te vluchten: ”Want er zal dan een grote verdrukking zijn” (vers 21). Dit alles is in zekere mate van toepassing op de verwoesting van Jeruzalem door Titus in het jaar 70. Toen zijn de christenen inderdaad juist op tijd uit Jeruzalem gevlucht. Maar dit is niet de volledige, definitieve vervulling van deze profetie. Wanneer God een profetie geeft, komt het vaker voor dat er eerst een voorlopige vervulling van deze profetie is, terwijl de uiteindelijke vervulling pas in de eindtijd komt.

Ziet de kleine hoorn op het pausdom?
Ik geloof niet dat het pausdom de volledige vervulling kan zijn van de profetie over de kleine hoorn. Het pausdom heeft bestaan in de tijd dat het Romeinse Rijk niet bestond. Toen het Romeinse Rijk ten val kwam, is uit de val van dat rijk deze nieuwe en unieke macht, het pausdom, verrezen dat beweert goddelijke rechten te hebben, maar dat zich in werkelijkheid tegen God gekeerd heeft. De Paus heeft nooit drie van de tien koninkrijken gekregen. Hij mag beweren het erfgoed van Petrus ontvangen te hebben, maar zijn politieke macht is altijd betrekkelijk geweest. Zijn grondgebied stelt nauwelijks iets voor. Hoewel er zeker punten van overeenkomst zijn, zijn er ook voldoende verschillen aan te wijzen, die laten zien dat het pausdom niet de definitieve vervulling kan zijn van ”de kleine hoorn”.

De grote macht van de kleine hoorn
Er moet dus, volgens Dan. 7:24, een macht opstaan, die in het begin nog klein is, maar later drie grote machten aan zich onderwerpt en hun heerschappij overneemt. Deze macht wordt vervolgens nog groter en bestuurt uiteindelijk het hele beest: de tien horens worden aan hem onderworpen. Wij kunnen bij deze kleine hoorn denken aan de feitelijke machthebber van het herstelde Romeinse Rijk, die ook wel ”het beest uit de zee” wordt genoemd. Hij is de vertegenwoordiger, de verpersoonlijking van het beest. Openb. 17:12-14 zegt ons dat alle koningen zullen samenwerken om hun macht en gezag aan het beest te geven. Het gaat om een tijd waarin er een sterke misleiding zal zijn en de mensen zullen de leugen geloven. De Schrift leert ons dat het Romeinse Rijk, dat opgehouden heeft te bestaan, in de toekomst weer zal bestaan. Onder leiding van ”het beest” (de beheerser van het herstelde Romeinse Rijk) en ”de valse profeet” (de antichrist) zal dit rijk het werktuig worden in de handen van satan, om oorlog te voeren tegen het Lam. Na hun nederlaag zullen zij levend in de poel die van vuur en zwavel brandt geworpen worden (Openb. 19:19,20).

De morele kenmerken van het vierde dier
In Daniël zien wij dat deze kleine hoorn drie machten ten val brengt. Vervolgens vinden wij morele kenmerken. De kleine hoorn heeft ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak. Hij wordt gekenmerkt door een geweldig verstand, niet door bruut geweld. De beschrijving ervan staat in contrast tot de beschrijving van de Heere Jezus, het geslachte Lam. Hij wordt gekenmerkt door zeven horens en zeven ogen (Openb. 5:6), dat is een volmaaktheid van inzicht en macht. Bij het dier van Dan. 7:7 is dat niet zo. Zijn uiterlijke macht lijkt veel groter, want hij heeft tien horens in plaats van zeven. Deze rampzalige mens matigt zichzelf een grote macht en een onbeperkte wijsheid aan. Daarna komt de vernietiging door het Goddelijke oordeel (vers 11), vanwege de godslasterlijke woorden die de hoorn uitsprak en zijn opstand tegen het Lam.

De Oude van dagen en de Zoon des mensen
In vers 13 en 14 volgt een nieuw visioen. Daniël ziet nu geen roofzuchtige dieren, maar iemand gelijk ”een mensenzoon”. Evenals in hoofdstuk 2, waar wij een schijnbaar onbelangrijke steen zagen die het grote beeld geheel verbrijzelde, zien wij hier ”een mensenzoon” Die komt met de wolken des hemels. ”Hij kwam tot de Oude van dagen, en zij deden Hem voor Deze naderen”. ”De Oude van dagen” (zie ook vers 9) stelt God voor, ”de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid troont” (Jes. 57:15). Openb. 1:13-16 laat ons iemand zien, ”de Zoon des mensen” gelijk. Als wij de beschrijving van Hem overdenken, dan zien wij dat sommige van Zijn kenmerken overeenkomen met de beschrijving van ”de Oude van dagen”. Ook van Hem wordt gezegd dat Zijn kleding wit was als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank als wol. De Joodse profeet Daniël ziet Christus als mens. De christelijke profeet Johannes ziet Hem ook als mens, maar bovenal als God.

”Een eeuwige heerschappij”
”En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden” (vers 14). Het koningschap zal niet van Hem worden afgenomen en geen andere macht zal Hem opvolgen. Zijn heerschappij zal eeuwig zijn in de betekenis van ”zolang de wereld bestaan zal”. Dit is dus niet eeuwigdurend. De Joodse profeet schildert het Duizendjarige Rijk en niet de eeuwige toestand, waarin alles aan God de Vader onderworpen is en ”God alles in allen” zal zijn (1 Kor. 15:28). Ook de Openbaring beschrijft deze eeuwige toestand in hoofdstuk 21:1-8.

Koninkrijken uit de aarde
Als Daniël deze gezichten ziet is hij ontroerd en ontsteld (vers 15,16). Hij vraagt aan één van hen die voor de troon staat (vers 16 en 9) wat de ware zin van dit alles is. Hij krijgt dit antwoord: ”Deze grote dieren, die vier zijn, zijn vier koningen, die uit de aarde opstaan zullen” (vers 17). De oorsprong van de vier dieren is dus zuiver aards. Er bestaat geen tegenspraak tussen deze aardse oorsprong en het feit dat ons in vers 2 wordt meegedeeld dat zij uit de zee opkwamen. De zee stelt in de symbolische taal van de Bijbel een mensenmassa voor die in een politieke toestand van anarchie verkeert. Uit deze roerige toestand van de mensen komen rijken tevoorschijn. Neem bijvoorbeeld het Franse Rijk. Een revolutie maakte een eind aan het oude bestuurssysteem. De koning werd onthoofd. Daarna volgde een toestand van verwarring en onrust, zoals de zee door winden in beroering worden gebracht. Uit deze toestand verrees een nieuw rijk, het keizerrijk van Napoleon. Iets dergelijks wordt bedoeld met het opkomen uit de zee. De grote wereldrijken verrezen uit zo’n toestand van anarchie en grote onrust. Ook werd de grondslag van de vier grote rijken vrijwel in dezelfde tijd gelegd. In vers 17 wordt gezegd dat ze uit de aarde opkomen. Ze hebben dus geen hemelse oorsprong, in tegenstelling tot de Zoon des mensen, Die met de wolken des hemels komt (vers 13).

”De heiligen der hoge plaatsen”
Vers 18 maakt dit nog duidelijker: ”Maar de heiligen der hoge plaatsen zullen dat Koninkrijk ontvangen en zij zullen het Rijk bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden”. De kantlijn van de Engelse King James vertaling zegt: ”De heiligen van de Hoge”. Deze uitdrukking is de oorsprong van de Nieuwtestamentische uitdrukking, ”hemelse gewesten”. Deze uitdrukking vinden wij ook in Ef. 1:3: ”Gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus” en in Ef. 6:12: ”De geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten”. De heiligen ”van de hemelse gewesten”, of de heiligen ”van God, in verbinding met de hemelse gewesten”, zullen het koningschap bezitten.

Wij zullen met Christus regeren
Als wij naar de politieke afkomst van deze grote machten kijken, zien wij dat zij voortkomen uit een verwarde toestand op aarde. Daarentegen zagen wij ”de heiligen van de hemelse gewesten” die het Koninkrijk van God zullen ontvangen om het tot in eeuwigheid te bezitten. Het is dus zo dat de Zoon des mensen het koninkrijk krijgt uit de handen van de Vader. Als Hem de heerschappij wordt gegeven, dan zal Hij die niet alleen nemen. Allen die door alle eeuwen heen ooit op dit koninkrijk hebben gewacht, zullen met Hem uit de hemel komen. Zij zullen met Hem geopenbaard worden. Henoch, Abraham, David, Paulus of wie ook die Hem door het geloof heeft gekend, zij zullen erbij zijn in hun veranderde en verheerlijkte lichamen en zij zullen met Hem regeren. ”Weet gij niet”, zegt de apostel, ”dat wij de wereld zullen oordelen” (1 Kor. 6:2,3)? Als Hij regeert zullen de heiligen ook regeren.

Drie groepen heiligen
Wie zijn ”de heiligen van de hemelse gewesten”? Het zijn de gelovigen die in hun harten met Christus boven zijn. Degenen die bekeerd zijn voordat Christus komt om Zijn gemeente op te nemen, degenen die in de voorbijgegane eeuwen in Christus gestorven zijn, en de gelovigen die in de grote verdrukking omgekomen zullen zijn. Dezen zijn allen ”de heiligen van de hoge plaatsen”. Er is ook nog een andere groep mensen, want er zullen in het Duizendjarige Rijk ook gelovigen zijn die op aarde gezegend zullen worden. Er zal een grote oogst zijn. De Heere zal al die gelovigen invoeren in de beloofde zegeningen van Zijn koninkrijk.

Het boze gedrag van de kleine horen
Er zijn veel details in dit hoofdstuk waarop ik niet ingegaan ben. Over de beschrijving van het boze gedrag van de kleine horen wil ik nog enkele woorden zeggen. Er wordt in vers 20-22 gezegd dat deze horen ”ogen had en een mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien groter was dan van zijn metgezellen. Ik had gezien, dat die hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht, totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam, dat de heiligen het Rijk bezaten”. En in vers 25 wordt gezegd dat deze kleine hoorn ”woorden zal spreken tegen de Allerhoogste, en het zal de heiligen der hoge plaatsen verstoren (dit wijst op vervolgingen) en het zal menen de tijden en de wet te veranderen en zij zullen in zijn hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte van een tijd”.

Een eind aan de Joodse eredienst
Het is goed ons af te vragen wat de kleine hoorn zal doen. Hij zal de Joodse eredienst, die in die tijd op aarde wordt uitgeoefend, vernietigen. Met ”tijden” worden de Joodse feesten of feestdagen bedoeld. Hij zal zich hiermee bemoeien, zoals Jerobeam dat deed ”en zij zullen in zijn hand overgegeven worden ...”. Vaak is gedacht dat het ”zij” van vers 25 de heiligen zijn, maar dit is een vergissing. Het zijn ”de tijden en de wet” die in zijn macht zullen worden gegeven voor een bepaalde tijd. God zal toestaan dat hij zijn voornemen kan uitvoeren. Hij zal dénken dat hij het zelf doet. En het feit dat zij in zijn macht gegeven zullen worden, toont aan dat hij een tijdlang slaagt in het uitvoeren van zijn voornemen. Maar God zal nooit Zijn heiligen in de macht van vijanden geven, zelfs niet voor korte tijd. Hij houdt hen altijd in Zijn eigen hand. Job was nooit méér in de hand van God dan toen de satan hem probeerde te bezitten, opdat hij hem zou ziften als de tarwe.

Een tijd van benauwdheid voor Jakob
De schapen zijn in de hand van de Vader en de Zoon en niemand zal ooit in staat zijn hen uit Hun hand te rukken. God zal Zijn kinderen nooit begeven of verlaten. De vijand kan alleen een eind maken aan de uiterlijke vorm van de Joodse eredienst. God zal het een tijdlang toestaan dat die onder de macht van de vijand valt. In die tijd zullen Joodse heiligen God erkennen en in zekere mate ook Jezus Christus. In Openb. 14:12 wordt gezegd: ”Hier is de volharding van de heiligen, die de geboden van God en het geloof in Jezus bewaren”. Deze heiligen bevinden zich in een bijzondere positie. Er zal bij hen een soort combinatie zijn van het houden van de wet en van een erkenning van het gezag van de Heere Jezus. Een tijdlang zullen zij onder de macht van de kleine hoorn komen, ”voor een tijd, en tijden en een gedeelte van een tijd”. Dat wil zeggen, drie en een half jaar. Dat is de tijd van de grote verdrukking. Dat tijdperk wordt afgesloten door de komst van Christus om de vijanden te oordelen en Zijn koninkrijk op te richten.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.