Lucas hoofdstuk 1 en 2 (1)

Lucas hoofdstuk 1 en 2
deel 1

Het Evangelie, waarvan we nu een gedeelte voor onze aandacht hebben, is op een bijzondere wijze door God voor ons bewaard. Geen van de andere Evangeliën begint met zo’n merkwaardige inleiding, met van die typisch menselijke trekjes die zo kenmerkend zijn voor het Evangelie dat de Heere Jezus in het bijzonder als Mens aan ons voorstelt. Lukas is de eerste en enige gelovige uit de heidenen, die ons in de Schrift een Evangelie heeft nagelaten. Een Boek dat bovendien ook nog (uniek!) geschreven is aan één enkele gelovige uit die heidenen, Théofilus. Hij schreef aan dezelfde gelovige ook de Handelingen. Verder zijn er in het N. T. geen Boeken die door een gelovige uit de heidenen geschreven zijn.

HOOFDSTUK 1.

Inleiding (vs. 1-4).

Velen hadden al een verhaal geschreven over het leven van de Heere Jezus, maar zonder zo geïnspireerd te zijn dat het God goeddacht dit verhaal in Zijn Woord op te nemen. Daarom zijn al die verhalen verdwenen, hoe goed bedoeld misschien ook geschreven. Velen hebben in eigen wijsheid een biografie over de Heere gemaakt, die gedoemd was te verdwijnen, ook al schreven gelovigen deze biografie. Zo’n mensenwerk handelde over de dingen die onder de gelovigen volkomen zekerheid hebben. Ze hadden de verhalen over de Heere Jezus gehoord uit de mond van ooggetuigen, misschien zelfs uit de mond van de elf apostelen. Deze ooggetuigen waren dienaren van het woord betreffende de Heere en hebben deze geschiedenissen doorverteld en overgeleverd aan de gelovigen.

Als Lukas in vers 2 zegt: ”Ons overgeleverd”, bedoelt hij daarmee de christenen. We kunnen uit de verzen 2 en 3 echter niet de conclusie trekken dat deze dingen door de ooggetuigen ook aan Lukas waren overgeleverd, want hij heeft alles onderzocht vanaf het begin. Een begin dat teruggaat tot Zacharia, de vader van Johannes de Doper, de voorloper van onze Heere. Zover gaan Mattheüs en Markus niet terug.

In vers 3 vinden we welke gedachte Lukas bezighield om op te schrijven wat hij had onderzocht. In Hand. 1: 1 en 2 zegt hij dat het Evangelie gaat over het leven van de Heere Jezus: ”Over alles wat Jezus begonnen is zowel te doen als te leren, tot op de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij door de Heilige Geest aan de apostelen die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven”. Hij had grondig kennis van dit alles genomen, zoals een geneesheer betaamt. God heeft zijn verlangen om Théofilus te schrijven gebruikt om ook ons te onderwijzen. Een kostelijk voorbeeld van inspiratie. Inspiratie is niet alleen maar zeggen: ”Zo zegt de Heere” of: ”Dit is geïnspireerd”. God gebruikt een menselijk instrument met goddelijke motieven om ons de Heere Jezus voor te stellen. In elk Bijbelboek vinden we zulke menselijke elementen terug. Maar de schrijvers van het Nieuwe Testament wisten waarover ze schreven en hadden door de Geest inzicht in het geschrevene. Dat was bij de Oudtestamentische profeten en schrijvers niet altijd het geval, want zij schreven door de Geest soms dingen op die ze zelf niet begrepen, maar na het schrijven moesten onderzoeken en navorsen (1 Petr. 1: 10). Bij Nieuwtestamentische schrijvers heeft God hun de dingen geopenbaard door Zijn Geest, zodat zij wisten wat hun door God geschonken was en zo, vanuit deze kennis, spraken en schreven zij, niet met woorden die menselijke wijsheid leert, maar die de Geest leert, geestelijke dingen door geestelijke woorden mededelende (1 Kor. 2:13). Een geestelijk mens kan deze dingen verstaan.

Lukas had kennis genomen van het leven van de Heere, zonder dat hij vermeldt hoe en uit welke bronnen. Nu wilde hij dat in geregelde orde neerschrijven. Deze orde is een morele orde. Er wordt geen tijdsvolgorde mee bedoeld. We weten dat Lukas soms juist van de chronologische volgorde afwijkt om temeer de nadruk te leggen op deze geregelde morele orde. Dit Evangelie is het evangelie van de reddende hemelse genade, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Deze genade komt in geregelde orde voor onze aandacht. Soms staat Lukas stil bij een klein detail, om deze genade des te duidelijker te laten uitkomen en ons geestelijke lessen te leren. Daarvoor kon hij zelfs afwijken van de tijdsvolgorde.

Hij schreef het Evangelie aan iemand met een hoge officiële funktie, zie bijvoorbeeld eenzelfde woord in Hand. 23: 26 en 26: 25, gebruikt voor Felix en Festus, stadhouders in Israël. Dus Théofilus had een belangrijke positie in de wereld, maar zijn hart was bezig met de dingen van God. Hij was christen en was onderwezen in de dingen van de Heere. Hij deed zijn naam, vriend van God, eer aan. Maar de dingen kennen is nog iets anders dan ze op schrift hebben, zodat iedere keer opnieuw over de Heere Jezus en Zijn leven gelezen kan worden. Lukas heeft de waarde van het geschreven Woord gevoeld en geleid door Gods Geest aan Théofilus geschreven. En Gods Geest bewaarde dit verhaal voor ons, zodat ook wij de zekerheid mogen kennen van de dingen waarin we onderwezen zijn. Alles moet gebaseerd zijn op het onfeilbare Woord van God.

Voorgeschiedenis en een verschijning in de tempel (vs. 5-12).

Hoewel het Evangelie door een gelovige uit de heidenen aan een broeder uit de heidenen geschreven werd en de hoofdinhoud daarmee in overeenstemming is, heeft Lukas volkomen begrepen dat de blijde boodschap eerst voor de Jood is en daarna ook voor de Griek. Geïnspireerd door Gods Geest gunt hij ons een blik in de gevoelens en verwachtingen van een trouw overblijfsel van Joden in de dagen dat Judea geregeerd werd door koning Herodes. Wat was het eigenlijk een trieste stand van zaken. Er zou een zoon van David op de troon hebben moeten zitten, maar er regeerde een Edomiet, waarvan het tiende geslacht zelfs nog niet in de vergadering des Heren zou mogen komen. De Romeinen hadden de heerschappij. De priesterlijke dienst werd nog wel uitgeoefend en wel volgens de orde die koning David had ingesteld. Zacharia was uit de afdeling van Abia, één van de vierentwintig priesterorden in de tijd van David. Persoonlijke trouw was er nog wel. Zacharia had een vrouw uit de dochters van Aäron getrouwd, wat naar Gods gedachten en inzettingen was. We zien in deze beide mensen een beeld van Israël als priestervolk op zijn best, want ze waren beiden rechtvaardig voor God, doordat ze wandelden in al zijn geboden en inzettingen. Niet in een wettische gezindheid, maar met een toegewijd hart! Ze kenden God als hun God, Jahweh, en waren in de navolging van Zijn gedachten onberispelijk. Maar ze waren onvruchtbaar. Ze hadden geen kind. En God vermeldt erbij dat dit kwam doordat Elizabeth onvruchtbaar was. Als we deze beide mensen zien als het prototype van het Joodse overblijfsel in de dagen van de Heere, geeft dit toch wel een tweede trieste stand van zaken weer: onvruchtbaar. Geen werkelijke vrucht voor God, ondanks het onberispelijk handhaven van Gods wetten. Volgens het licht van de wet rechtvaardig, maar geen vrucht, geen Messias, geen werkelijke vreugde. Ja, ze verwachtten de Messias. Het licht van Gods beloften vormde hun geloof. Maar geen kind, want de vrouw was onvruchtbaar. Wel trouw bij het overblijfsel, maar in vrouwelijke onvruchtbaarheid. Het vrouwelijke is een type van de positie van iets, zonder dat er sprake is van het verwerkelijken van die positie. Israël had de positie van volk van God, maar als geheel was het onvruchtbaar.

Op grond van de wet is geen vrucht mogelijk. Vroeger was er bij beide rechtvaardigen nog hoop dat God vrucht zou kunnen geven, maar nu zijn ze op hoge leeftijd gekomen. En dan is naar de mens gesproken alle hoop verdwenen. Vroeger hebben ze gebeden om een zoon, maar zal het gebed niet verstomd en vergeten zijn nu ze oud geworden zijn? Ze hebben er zeker in berust, dat God geen kind gaf. Maar God verandert niet! Als Israël onder de wet geen ware vrucht voortbrengen kan, God kan wel vrucht geven. Onder de wet vervloog alle hoop, maar God kent tijd en wijze. Als er niets meer van het vlees en de natuurlijke hulpbronnen wordt verwacht komt Gods tijd. Kinderen waren een zegen van de Heere, maar Hij vond het nodig om zo lang te wachten. Net als Abraham moesten deze beide mensen God leren kennen als Degene die leven geeft uit de dood. En typologisch leert dit alles ons dat trouw leven naar de wet (en dat niet wettisch zoals de Farizeeën, maar onberispelijk) geen leven geeft. Maar God is de God van Zacharia (= Jahweh heeft Zich herinnerd) en de God van Elizabeth (= God heeft gezworen).

Eeuwen geleden al beloofde God de Messias. Zou Hij beloven en niet waarmaken? Zou Hij zweren en niet uitvoeren? Bovendien is Hij de God van het getrouwe overblijfsel dat heeft gesmeekt en gebeden om de Messias. Nu is de tijd gekomen dat Hij Zich herinnert, hoewel Hij het nooit vergeten is, want Zijn Zoon is Zijn welbehagen. Ook de priesterorde van Abia geeft daarover een stille aanwijzing. Als we de orden in 1 Kronieken 24 nalezen, merken we op dat de orde van Abia de achtste is, wat spreekt van een nieuw begin (acht is zeven plus één, zeven het getal van de volheid, één het nieuwe begin) na een afgesloten periode. Bovendien betekent Abia: mijn Vader is Jah. De Eeuwige is een Vader, ook voor Zacharia en Elizabeth, ook voor het overblijfsel. Hij zal hun het beste geven dat Hij bezit, op Zijn tijd. Hij geeft Israël het Liefste wat Hij heeft: Zijn eigen Zoon.

Na de korte schildering van de geschiedenis van het overblijfsel gaat God handelen. In vers 8 zien we Zacharia die de priesterdienst vervult in de beurt van zijn afdeling (of orde), volgens de uiterlijke instellingen van David. Maar kostelijk is dat Zacharia de dienst doet voor God, in Zijn tegenwoordigheid. We zien hoeveel gewoonten er waren in die tijd, goede gewoonten naar de inzettingen van David, maar als het enkel gewoonten zijn blijft het hart koud. Gods voorzienigheid heeft Zacharia op de juiste tijd in het heiligdom gebracht, want daar wil God Zijn gedachten openbaren. Het lot toonde de souvereine wil van God. Daaraan onderwierp men zich, want het lot is van God. En Zacharia ging niet alleen in de tempelgebouwen, maar zelfs in het heilige, om daar te reukofferen. Reukwerk spreekt van de persoonlijke heerlijkheden van de Heere Jezus, en dit geeft kracht aan de gebeden van het volk van God. Hoewel in die tijd geen mens deze betekenis van het reukwerk begrepen zal hebben, zag God dit wel. Hij zag het gebed van het volk, het ware gebed van het overblijfsel en het reukwerk dat de waarde eraan gaf. Hij kende de heerlijkheden van Zijn Zoon en ging daarom op deze tijd aan het werk. Hij zou spoedig de Heere Jezus zenden, maar eerst moest Elia komen, de voorloper en wegbereider van de Heere. Daarom verscheen een engel van Jahweh aan Zacharia, staande bij het reukofferaltaar, aan de rechterkant van dit altaar, de plaats van de kracht. Want Gods kracht zou zich openbaren in genade. O, hoelang was zo’n goddelijk bezoek in deze vorm al onbekend geweest in Israël! Hoe begrijpelijk daarom ook de eerste reaktie van Zacharia: ontsteltenis en vrees vervulde hem. Maar de boodschap van de engel is geen oordeelsboodschap voor een falend overblijfsel. Het is een boodschap van zegen! Zacharia had dit kunnen weten door de plaats waar deze boodschapper van God verscheen, in het hielige, ende plaats waar hij stond, aan de rechterkant van het reukofferaltaar.

Aankondiging van de geboorte van Johannes (vs. 13-17).

Hoe genadig zijn de woorden van de engel: vrees niet Zacharia! Wees niet bang, want God brengt geen oordeel, maar zegen. Hij heeft zich het gebed herinnerd dat jullie tot Hem hebben opgezonden en heeft het verhoord.

Och, zou Zacharia zich zijn gebeden om een zoon nog herinneren?

Zal dit gebed niet reeds lang zijn verstomd, nu ze beiden heel oud zijn geworden? Het antwoord dat Zacharia in vs. 18 geeft bewijst dat ze niet meer geloofden in de verhoring van hun gebed. Misschien hebben ze het al die jaren niet meer gebeden. Maar God verhoort. Ze moesten leren beseffen dat alle natuurlijke wegen onmogelijk waren geworden (te oud om kinderen te krijgen) om zo het wonder van God te meer te beleven. God verkiest niet de menselijke kracht, maar openbaart Zijn kracht in onze zwakheid. Zó zou dit kind dat geboren zou worden de gedachten van de Joden bezighouden. Zó zou men zich gaan afvragen wat God voor bijzonders met dit kind zou gaan doen. Een kind op zo’n wonderlijke wijze geboren.

Elisabeth zou op hoge leeftijd een zoon aan Zacharia schenken, want God heeft gezworen (= Elisabeth) dat de Messias zou komen. Hij gaat hier aan het werk. De voorloper van de Heere zou zijn naam van God ontvangen: Johannes, dat is: gunst van Jahweh. Zo zou Zacharia hem moeten noemen, want God zag in gunst op Zijn volk. Niet omdat ze het verdiend hadden, maar omdat Hij Zijn eed houdt, beloofd aan de vaderen. En genade beperkt zich niet tot Israël alleen, vooral niet als zij de Heere afwijzen.

Wat de engel over Johannes zegt kunnen we in drie stukken verdelen. In vers 14 wordt getoond hoe Zacharia en anderen over hem verblijd zullen zijn. In vers 15 is sprake van Johannes zelf, groot voor de Heere en vervuld met de Heilige Geest. In vers 16 en 17 wordt zijn werk omschreven. Hij zal het volk door de oproep tot bekering voorbereiden op de komst van God Zelf, de Verbondsgod van Israël.

Johannes zou Zacharia, zijn vader, tot blijdschap en verheuging zijn. Ongetwijfeld niet zozeer in het natuurlijke vlak alswel in het geestelijke. In hem zouden beide ouders steeds opnieuw de goedertierenheid van God kunnen bewonderen, Die Zijn volk bezocht en de Messias zou gaan invoeren. Uit wat Zacharia profeteert als Johannes geboren is blijkt zijn geestelijke blijdschap: hij prijst de God van Israël, Die nu Zijn volk heeft bezocht en er verlossing voor bewerkt. Johannes zou een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, niet groot voor de mensen, maar groot voor God.

En Johannes zou niet alleen hun hart met blijdschap vervullen, maar ook het hart van anderen. Velen zouden zich over zijn ge­ boorte verblijden. Als God Zijn macht in goedheid toont, treft dat niet een enkeling in het hart, maar heeft het invloed op velen. Ja, Hij is in staat om de harten van velen te bewerken, zodat men zich gaat afvragen wat dit toch voor kind zal zijn. En waarom zouden velen (Niet: de velen; dus niet: de massa van het Joodse volk onder de Edomiet) zich verblijden over zijn geboorte? Omdat ze de verlossing verwachtten, misschien alleen maar heel diep in hun hart. Dit kind zou wijzen op de Ander! Hij zal groot zijn voor het aangezicht van Jahweh. Een bijzonder kind. Zo zegt de boodschapper van God het. Uit Luk. 1: 76 blijkt wat het aangezicht van Jahweh (Heere zonder lidwoord) betekent.

Johannes zou als profeet voor het aangezicht van (de) Heere uitgaan om Zijn wegen te bereiden. De Heere Jezus Die spoedig geboren zou worden is de Jahweh van Israël. Voor Hem zou Johannes uitgaan. Onder hen die van vrouwen geboren zijn is niemand groter profeet dan Johannes. Als een ware Nazireeër zou hij voor de Heere Jezus uitgaan: wijn en sterke drank zou hij niet drinken. Dit voert ons naar Numeri 6, waar de wet op het nazireeërschap beschreven wordt. Als iemand een belofte deed om zich een tijdlang voor de Heere af te zonderen, mocht hij geen wijn of sterke drank drinken. Daar ligt in Numeri 6 de nadruk op. Daarnaast mocht er geen scheermes op zijn hoofd komen al de dagen van zijn nazireeërschap en mocht hij niet in aanraking komen met een dode. Deze laatste twee dingen worden bij Johannes niet genoemd. Waarom niet? Zou het niet zijn omdat God inplaats van deze uiterlijke onderworpenheid (lang haar) en afzondering (geen dode aanraken) spreekt over zijn vervuld worden met de Heilige Geest, al van zijn moederschoot af? Johannes koos zichzelf niet uit om een tijdlang Nazireeër te zijn, zoals in Numeri 6. God koos hem uit om speciaal voor Hem afgezonderd te zijn, zijn gehele leven. En Hij zonderde hem al af voor de geboorte, van de moederschoot af, door hem met Zijn Geest te vervullen.

Het speciale dienstwerk dat Johannes moest verrichten, zoals dit beschreven wordt in vers 16 en 17, was zo geweldig groot dat er een bijzondere roeping en vervulling voor nodig was. Niet de vervulling met wijn of sterke drank, waardoor men tot kwade dingen komt, maar de vervulling met de Geest die de Heilige genoemd wordt, de Geest die afzondert tot God. Wat een tegenstelling! Wijn en sterke drank óf de vervulling met de Heilige Geest.

We kunnen ons afvragen waarom juist Lukas deze dingen zo uitvoerig beschrijft, want wat we in deze verzen lezen wordt in geen enkel ander Evangelie vermeld. Juist een gelovige uit de heidenen gaat uitgebreid in op de beloften die God aan Israël deed en de verwachtingen die bij het overblijfsel leefden. Als het evangelie tot de heidenen komt denkt God toch altijd eerst aan de Jood. Bovendien is het Lukas-evangelie de blijde boodschap van de Mens Jezus Christus, zodat de menselijke verwachtingen en gevoelens uitgebreid getekend worden. Er is een klein overblijfsel dat de Messias verwacht, terwijl velen door de dienst van Johannes tot de Heere, hun God zullen terugkeren. Dit alles wordt in voorzienigheid door de engel voorzegd, al voordat het gebeurt. Terugkeren naar Jahweh, de Machtige van Israël, is meer dan de vreugde die in vers 14 wordt genoemd. Daar dachten we er al aan dat met ”velen” niet de massa van de Joden wordt bedoeld. Precies zo geldt dat voor vers 16, waar door de dienst van Johannes velen van de zonen van Israël terug zullen keren. Dat wil zeggen dat ze zich zullen bekeren, ja zullen omkeren tot God (Jer. 4: 1). Zij die zich werkelijk verootmoedigen en buigen voor God betonen zich de ware zonen van Israël. Er waren al gelovigen die uitzagen naar de komst van de Messias, maar velen zullen hen volgen. Opmerkelijk is hierbij de uitdrukking ”zonen van Israël”. Ze zijn nakomelingen van de Jakob, die zo vaak faalde, maar toch een vorst van God werd. Zo zullen vele zonen van Israël, na ongelovig te zijn geweest, terugkeren tot God. Wat een taak voor Johannes.

Hij wordt direkt verbonden met de Heere Jezus, want de Heere Jezus is de Verbondsgod van Israël. Voor Hem zal Johannes de weg bereiden. Johannes komt eerst, maar met de bedoeling harten gewillig te maken voor de komst van de Koning. Hij zal zijn taak uitoefenen in de geest en de kracht van Elia, zo zegt de engel van God. Hij is de Elia die komen zou. Hij is in persoon niet de Elia uit het Oude Testament, maar hij heeft wel dezelfde geest en kracht. De geest van Elia is de vurige ijver voor God, omdat het volk van God is afgeweken. Het is de geest die nu probeert herstel te bewerken door op te roepen tot bekering. Zo alleen kon God weer met Israël in verbinding staan. Elia stond voor God en getuigde geheel alleen. Zo zal ook Johannes voor God ijveren in de geest van Elia. Deze geest is verbonden met de wet: terug tot de wet en de geboden. Elia stond in oordeel voor het volk en kwam op voor de rechten van Jahweh. Toen alles faalde, nadat hij zo voor God geijverd had en hij gedreigd werd met de dood, vluchtte hij naar Horeb, als om aan te geven dat het volk daarheen terug had moeten gaan, maar niet gegaan was. Hij alleen was overgebleven, in ijver voor God. De kracht van Elia blijkt uit zijn gebed en zijn offer. Niet uit zijn angst voor Izébel. Zijn kracht blijkt uit zijn geloofsmoed en zijn Godsvertrouwen en niet zozeer uit de wonderen die hij mocht doen. Die waren een uitvloeisel van zijn gemeenschap met God. Deze kracht was nodig om Israël terug te brengen naar God. Johannes heeft geen wonderen gedaan, maar wel ernstig gewaarschuwd in de kracht van God, vanuit de gemeenschap met de gedachten van God.

De krachtige dienst van Johannes is in de eerste plaats nodig om de harten van de vaderen terug te doen keren tot de kinderen. De vaderen die bezadigd Godsvertrouwen hadden moeten hebben, moesten weer terug naar het begin. Door hun wettische gezindheid waren hun harten afgeweken van de ware beginselen van God en zouden ze moeilijk het nieuwe, de komst van de Messias in genade, verdragen. Kinderen zijn veel onbevooroordeelder als hun iets beters of iets nieuws wordt voorgesteld. Zij ontvangen de goede zegen van God met een gelovig hart. Alles in Israël was in wanorde, maar als God komt wenst Hij te zegenen. En dat kan alleen als ook de vaderen hun vooringenomenheid en wetticisme loslaten, om te worden als de kinderen. Het heil van God is niet te krijgen door plichtmatige wetsbetrachting, maar het moet ontvangen worden uit genade. Is ons leven met God een leven van geboden en regels, of wensen we te leven uit de gemeenschap met God? De tekst in Lukas is een aanhaling van Mal. 4:6, waarbij God het tweede deel weglaat: het hart van de kinderen laten terugkeren tot de vaderen. In Lukas worden de kinderen gezien als degenen die in eenvoud de Messias en Gods zegeningen zullen aanvaarden, terwijl in Maleachi 4 de toestand zo erg geworden is, dat ook de kinderen zijn afgeweken. Dit zal in de toekomst werkelijk zo zijn, als de twee getuigen in de geest van Elia zullen optreden om Israël te waarschuwen en voor te bereiden op de komst van de Messias, dan niet in loutere genade maar vooral in oordeel. Lukas 1 is een voorvervulling van Maleachi 4.

Johannes zal door God worden gebruikt om vaders en kinderen weer in kinderlijk geloof te herenigen. Het tweede wat door zijn dienst gebeuren zal betreft de ongehoorzamen. Velen waren met een punctuele gehoorzaamheid aan de wetten van God toch ongehoorzaam aan Gods gedachten. Denken we maar aan Saulus, die jaren na Johannes de Doper optrad en meende God een dienst te bewijzen door de gelovigen te vervolgen, terwijl hij in werkelijkheid Hem ongehoorzaam was. Zijn hart verstond de gedachten van God niet. Ongehoorzamen zullen door Johannes niet alleen hun ongehoorzaamheid opgeven, maar ook de dingen van God leren verstaan met hun hart, zoals rechtvaardigen Gods gedachten kunnen begrijpen. Een ongehoorzame verstaat Zijn gedachten niet, ook niet onder Israël. Maar God wilde Zijn Zoon geven, ja Zichzelf geven en openbaren. Maar dan moeten de harten eerst weer in de juiste gezindheid zijn om de Messias te kunnen gehoorzamen en volgen. Bij rechtvaardigen wordt wijsheid gevonden. Het hier gebruikte woord betekent dat de rechtvaardige in staat is om een juist gebruikvan zijn denken te maken om zo praktisch dingen te doen die goede resultaten hebben.

Ongehoorzamen hebben een denken dat is verduisterd door hun afwijking van God, maar keren ze met oprecht berouw terug tot God, dan zullen ze ook praktisch inzicht ontvangen, om zo te handelen als het God aangenaam is. En het hele doel van de taak van Johannes is, dat er uit Israël een volk gevormd zal worden dat voor hun Verbondsgod, de Heere Jezus, toebereid zal zijn. Zo is Israël in staat Hem te ontvangen en in Hem te geloven. Afgeweken Israël moet toebereid worden om met gewillige harten uit te zien naar de grote Koning.

Twijfel en goddelijke bestraffing (1: 18-23).

Zacharia heeft de woorden van de engel duidelijk gehoord en in zich opgenomen. Als later Lukas de dingen nauwkeurig heeft onderzocht kan hij ook de woorden van de engel precies weergeven, hoewel Zacharia alleen in de tempel was met de engel. De woorden van de engel laten wel een diepe indruk op zijn hart achter, maar dat ene onbegrijpelijke gaat toch zijn denken te boven; zij zullen zo’n kind ontvangen? Daarom wil hij het nog duidelijker weten, hoewel het hem volkomen duidelijk had moeten zijn. Hij was in de tempel, daar verscheen hem in genade een engel, aan de rechterkant van het reukofferaltaar. In genade en niet ten oordeel. En zijn boodschap was: vrees niet. Hun gebed was verhoord en hun zoon zou ”gunst van Jahweh” heten. Zijn taak zou een heel bijzondere zijn en zijn kracht zou de kracht van de Geest van God zijn. En zijn werk zal resultaat hebben, want velen zullen erdoor tot God terugkeren, en door zijn dienst zal de Heere een weltoegerust volk toegerust worden. Kan het nog groter? Maar het is bij Zacharia zoals het soms ook bij ons is.

Als God Zijn wonderheerlijke gedachten aan ons laat zien (nog groter dan die Zacharia hoorde) en wij ervan onder de indruk zijn, is ons hart soms toch nog geneigd te twijfelen. Zo zwak zijn wij en zo langzaam verwerkelijken we Gods gedachten. We willen vaak eerst zien en dan geloven. Laten we toch meer God geloven op Zijn Woord. Bij ons is twijfelen nog kleingeloviger dan bij Zacharia, omdat wij al Gods gedachten bezitten in Zijn Woord en Zijn Geest als Leidsman hier beneden hebben.

Zacharia wil een teken, zoals de Joden altijd tekenen gewenst hebben. En waarom? Omdat hij zag op de omstandigheden. Het was immers onmogelijk dat zij nog een kind zouden krijgen, want zij waren beiden oud geworden. Waar de mens geen mogelijkheden meer ziet, maakt God Zijn plannen en gedachten waar. Zacharia was hier niet op de hoogte van het geloof van Abraham of Hanna. Wat zijn we toch vaak geneigd God te beperken in dat wat Hij kan bewerken. Voor Hem zijn alle dingen mogelijk, maar beseffen we dat ook. Hoe denkt ons hart erover? Ook bij moeilijkheden in ons geloofsleven of ons gemeenschapsleven?

Zacharia twijfelde aan de geweldige boodschap die hij gehoord had en wilde iets zien. Maar was zijn twijfel in feite ook geen twijfel aan de boodschapper? Een boodschap is des te geloofwaardiger als de boodschapper geloofwaardig is. Daar moet de engel hem op wijzen met de woorden: ”Ik ben Gabriël, die voor God sta”.

Gabriël wordt in het O.T. twee keer genoemd en in het N.T. even­ eens twee keer. In het O.T. beide keren in Daniël, in het N.T. beide keren in Lukas 1. In Dan. 8:16 geeft hij Daniël het gezicht te kennen dat deze zag, een gezicht dat duurt tot de tijd van het einde, waarin de Vorst der vorsten komen zal. In Dan. 9:21 komt de man Gabriël om Daniël de zin te verklaren van de zeventig weken die over het volk en de stad Jeruzalem bepaald zijn. Dit gezicht staat in verband met de Messias, die uitgeroeid zou worden zonder dat er oorzaak in Hemzelf was. In Luk. 1: 26 wordt Gabriël door God gestuurd naar het verachte Nazareth, om de geboorte van de Zoon van de Allerhoogste aan te kondigen. De vier keer dat hij in de Bijbel voorkomt worden steeds verbonden met de Heere Jezus, 6f met Zijn geboorte, 6f met Zijn sterven, 6f met Zijn terugkomst. In Daniël wordt hij de man Gabriël genoemd. Gabriël betekent: ”man van God”. Het woord man wordt hier niet gebruikt om het menszijn aan te geven maar wordt gebruikt in de zin van: boven alles. Lukas zegt immers uitdrukkelijk dat hij een engel is. Zoals Adam door God boven alle dieren gesteld was, zo had Gabriël een plaats boven alle mensen. Door de Almachtige was hem die plaats gegeven. Daarom zeggen sommigen ook dat Gabriël betekent: ”macht van de Almachtige”.

Om het belang van zijn boodschap en persoon aan te geven voegt Gabriël erbij: ”die voor God sta”. Daar was zijn plaats, in de onmiddellijke tegenwoordigheid van God, staande om direkt Zijn bevelen uit te voeren. Hoe ernstig dat Zacharia aan deze boodschapper twijfelde, een boodschapper die door God Zelf gezonden was om persoonlijk tot Zacharia te spreken en hem persoonlijk de dingen betreffende zijn zoon Johannes bekend te maken.

Zacharia krijgt het gevraagde teken, maar hij krijgt het in zichzelf, als kastijding. Hij zou zwijgen en niet kunnen spreken, totdat deze dingen gebeuren zouden. De woorden die de engel gesproken had zouden op de juiste tijd vervuld worden, want God zou het doen, maar Zacharia had die woorden van deze boodschapper van God niet geloofd. Daarom werd deze straf hem opgelegd. Toch schittert door alles heen de genade van God, want de kastijding zou niet blijvend zijn. Eens zou Zacharia die nu woorden van ongeloof gesproken had woorden van geloof en lof spreken. Hij zou dan God eren!

Wat voor Zacharia een straf was, was voor het volk buiten een teken. Profetisch gezien getuigt deze geschiedenis ervan dat in de tijd van de geboorte van de Heere Jezus het priesterschap is verstomd, omdat het volk had gefaald en niet had geluisterd naar God. Het zwijgen van het priesterschap is een getuigenis van het oordeel over zichzelf.

Het volk op het tempelplein leefde in spanning omdat Zacharia zolang in het heilige bleef. Daardoor werd hun aandacht gespannen. Toen Zacharia eindelijk naar buiten kwam en niet kon spreken trokken zij hun juiste conclusie. Als hij had kunnen spreken zouden ze het wonder misschien toch niet geloofd hebben, maar toen hij alleen maar wenken en zwijgen kon, begrepen ze dat hij in het heiligdom een gezicht gezien had. De ware toedracht konden ze niet vernemen, maar er was iets gebeurd. Het zwijgen van Zacharia sprak duidelijker dan zijn spreken zou kunnen doen. Bovendien wenste God geen openbaar getuigenis over Johannes de Doper en Zijn Messias voordat de voorloper geboren zou zijn.

Een week lang heeft Zacharia zijn dienst stom moeten doen. De dagen van zijn dienst duurden van de ene sabbat tot de volgende. Het priesterschap in Israël was niet in staat getuigenis af te leggen van de komende Messias. Later schrijft Petrus aan gelovigen uit de Joden dat niet het gehele volk Israël, maar zij die geloven een koninklijk priesterdom zijn, niet om te zwijgen maar om de deugden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht. Vroeger waren ze geen volk, maar nu, door het werk van de Heere Jezus, zijn ze Gods volk geworden, want ze hebben barmhartigheid verkregen.

Het enige wat Zacharia kon doen na het vervullen van zijn dienst was naar huis te gaan. Daar moest hij zwijgend de vervulling van Gods belofte afwachten. Zelfs aan zijn vrouw kon hij mondeling de gedachten van God niet meedelen. Maar God laat Zich in Zijn plannen niet beperken door ons falen.

De Heere heeft mij aangezien (1:24,25).

Wat is het een genade van Hem die alles werkt naar de raad van Zijn wil, dat Hij deed naar Zijn Woord. Na de dagen van de dienst van Zacharia in de tempel begint God te handelen en Elizabeth, de vrouw van Zacharia, wordt zwanger op hoge leeftijd. Een wonder van die God die in een afgestorven moederschoot leven kan geven. Wat zal dat voor Elizabeth geweest zijn. Als God gezworen heeft (Elizabeth = God heeft gezworen) zal Hij het ook volvoeren, hoe onmogelijk dit de mens ook toeschijnt.

Elizabeth heeft jarenlang de smaad gevoeld geen kind te hebben. Het was een zegen van God als een vrouw kinderen, vooral zonen, kreeg. Als men geen kinderen kreeg, was dat dan een straf van God? Ook Rachel sprak over de smaad die God had weggenomen toen ze eindelijk Jozef kreeg, nadat ze het eerst via haar slavin had geprobeerd (Gen. 30:23). Voelen zusters het vandaag nog als een smaad geen kinderen te hebben? O, God laat het soms toe. Hij zal dan ook Zijn troost willen geven aan allen die wel graag kinderen hadden willen hebben, maar ze niet van Hem ontvingen. Anders wordt het als echtparen geen kinderen willen hebben omdat het lastig is of omdat ze eerst een huis willen kopen of een auto. En noem maar op welke redenen nog meer. De hele tendens in de rijke westerse wereld van nu is zo weinig mogelijk kinderen. En welke dwaze redenen ze er op nahouden is genoeg bekend. Vroeger was de publieke opinie anders. Iemand die toen weinig kinderen had was verachtelijk. Daarom was er ook in de wereld de wens om veel kinderen te hebben. Heeft de gelovige van vandaag deze wens nog? Niet om de wereld, maar om de Heere? Of voegen we ons naar de veranderde publieke opinie en zijn we tevreden met één of twee kinderen? O, laten we toch niet meedoen met de wereldse ideeën, maar ook in deze dingen met God rekening houden. We doen zo gemakkelijk mee zonder er over na te denken. Maar kinderen zijn een erfdeel van de Heere. Het is nog steeds een zegen om in deze verworden wereld kinderen te mogen opvoeden voor de Heere.

Elizabeth erkent de wondere hand van de Heere in haar omstandig­ heden. Nu Hij haar smaad onder de mensen heeft weggenomen verbergt ze zich vijf maanden lang, waarmee ze taktvol aangeeft dat ze beseft dat de geboorte van haar kind plaatsvindt door bovenmenselijk ingrijpen van God. Het zijn omstandigheden die de mensen nog niet hoeven te weten. Ze wil het alleen met God verwerken en beleven. Anderen zullen het pas zien als Gods aan­ zegging geheel vervuld is en Johannes geboren zal zijn.

Maar zo weet Israël nog niet dat God bezig is Zijn volk te bezoeken. Alleen Zacharia en Elizabeth weten dat de voorloper van de Messias geboren zal worden.

Gabriël bij Maria (1:26-29).


In de zesde maand, gerekend vanaf de zwangerschap van Elizabeth, of eigenlijk vooral vanaf de genadige aankondiging van God in de tempel, werd Gabriël naar een andere plaats gezonden. Het getal zes spreekt in de Bijbel o.a. van Gods openbaring, in tegenstelling tot de volle openbaring van de zonde, het werk van de vijand. God overwint het kwaad. Ja, God overwint. Hij ziet hoe Israël is weggezakt in de poel van wettiscisme, maar de volheid van de tijd breekt aan. God zal Zijn Zoon zenden om te laten zien dat Hij altijd overwint.

De engel Gabriël, èén van de machtigste engelen, hij die voor God staat, wordt door de almachtige God gezonden naar een stad in Galiléa, naar Nazareth. En wel naar een maagd. Galiléa wordt in het O.T. al genoemd in Jes. 8:23: ”Naar het land van Zebulon aan en naar het land van Nafthali aan, alzo heeft Hij het in het laatste heerlijk gemaakt, naar de weg zeewaarts aan, over de Jordaan, aan Galiléa der heidenen.” Dit staat in verband metde komst van de Messias, want in Jes. 9: 1 wordt over Hem gesproken: ”Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien, degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen”. Dit grote licht is de Heere Jezus, die geboren wordt: ”Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven en de heerschappij is op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst” (vs. 5).

Hij zal regeren op de troon van David (vs 6), zoals de engel aan Maria zal zeggen. Ook over de maagd is in Jesaja geprofeteerd: ”Ziet, een maagd zal zwanger worden en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam Immanuël heten” (Jes. 7:14). God laat de Schriften in vervulling gaan. Maria woonde in Nazareth. De betekenis van deze naam is: ”twijg” of ”behoud, bewaring”. Daar in Nazareth had God enkelen uit koninklijken bloede, uit het geslacht van David, bewaard. Maar hoe duidelijk toont deze woonplaats het verval in Israël. De koninklijke tak had in Jeruzalem moeten regeren, maar woonde in een verachte stad. Niet in Judea, maar in het verachtelijke Galiléa. Maar God verwacht niets van de mens. De engel gaat bij de aankondiging van de Messias niet naar de tempel, niet naar het koninklijk paleis waar de Edomiet regeerde. Zelfs niet naar Bethlehem, de stad van David. Maar naar Nazareth. Hoe verachtelijk deze stad was blijkt uit de woorden van de vrome Nathanaël: ”Kan uit Nazareth iets goeds zijn?” (Joh. 1: 47). Maar de betekenis van de naam is ook ”twijg, scheut”. Dit voert ons naar Jesaja 11: 1: ”Want er zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen”. De stam van Isaïwas een tronk geworden. God had de koninklijke lijn afgehouwen omdat zij niet trouw gebleven waren. Heel het volk met zijn koningen was afgeweken en door God in ballingschap gevoerd. Na de ballingschap werd het koningschap van David niet hersteld, maar was alles in Israël in wanorde. Toch zal een scheut uit de wortels van de afgehouwen tronk vrucht dragen. De Heere Jezus zal geboren worden en het vrederijk zal door Hem worden opgericht (Jes. 11: 3-10). Hij is zelfs meer dan één van de nakomelingen van David, want Hij wordt ook wortel van Isaï (de oorsprong) genoemd. Jes. 53: 1 zegt van Hem dat Hij een wortel is uit de dorre aarde van het Joodse volk. Daar in Nazareth woonde Zijn moeder, daar zou Hij Zijn jeugd doorbrengen.

De Heere Jezus moest geboren worden uit een vrouw en werd geboren onder de wet (Gal. 4:4). Daarom gaat de engel in opdracht van God naar Maria. Zij is zelf uit het geslacht van David en is onder­ trouwd met Jozef, die ook uit het geslacht van David was. Dat Maria zelf uit het geslacht van David was blijkt uit vers 31 en 32. Zij zelf zou het Kind de naam Jezus geven en Hij zou de troon van Zijn vader David ontvangen. Jozef wordt hier helemaal niet genoemd! Bovendien is het geslachtsregister van Lukas 3 anders dan dat van Mattheüs 1, want Lukas 3 vermeldt zeker de lijn van Maria, hoewel formeel Jozef daar genoemd wordt, omdat een vrouw niet in de verbindende lijn van de registers voorkomt. Wel wordt een vrouw soms genoemd naast de man. Bijvoorbeeld in Mattheüs 1, waar eerst de man wordt genoemd in de geslachtslijn, maar waar vervolgens soms wordt genoemd bij welke vrouw het kind was verwekt. Formeel wordt daarom in Lukas 3 Jozef genoemd, maar de woorden ”naar men meende” in vers 23 geven m.i. voldoende grond dat de geslachtslijst die van Maria (’s vader) is.

Waarom wordt Jozef genoemd in Luk. 1: 27? Om de relatie aan te duiden met Maria. Ze was niet getrouwd maar zou wel spoedig gaan trouwen. Dus was ze nog een maagd. Ook wordt Jozef genoemd om officieel de Davidlijn aan te tonen. De Messias moest uit de lendenen van David voortkomen. In Gen. 3: 15 wordt gezegd dat de Redder een mens zou zijn, uit het zaad van Eva. In Gen. 9:26 wordt de Semlijn aangewezen. In Gen. 12:3 komt Hij naar Gods belofte uit het geslacht van Abraham. Volgens Gen. 49: 10 zal Hij uit Juda voortkomen, terwijl 2 Sam. 7:16 aanduidt dat Hij die tot in eeuwigheid regeren zal een Zoon van David zal zijn. Dit wordt nog duidelijker getoond in Ps. 132: 11 en 17: ”De Heere heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal: Van de vrucht van uw buik zal Ik op uw troon zetten. Ik zal David een hoorn doen uitspruiten, Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toege­ richt”. Tenslotte zinspeelt Jes. 7:14 erop dat Hij op een onbegrijpelijke wondere wijze geboren zou worden uit een maagd. Tot zo’n maagd wordt Gabriël gezonden.

Wat een nauwkeurige adresomschrijving hebben we hier, opdat er bij ons, lezers, geen vergissing mogelijk zal zijn over de wondere ge­ boorte van de Heere. Toen de engel in opdracht naar Galiléa kwam bleef hij niet bij de deur staan, maar kwam bij Maria binnen. Heel persoonlijk moet zij leren dat God Zijn volk bezoekt.

De engel begroet haar zoals dat toen de gewoonte was onder Israël. Zie Matth. 26:49; 27:29; 28:9; Hand. 15:23; 23:26; Jak. 1: 1. Door deze groet wordt een gemeenschapsband gelegd. Daarom zegt Jo­ hannes tot de uitverkoren vrouwe om geen dwaalleraars te begroe­ ten, zelfs niet met de gewone groet. Want wie zo iemand begroet heeft gemeenschap met zijn boze werken (2 Joh.: 11).

De engel vertelt Maria vervolgens dat ze een begenadigde is, dat de Heere met haar is en dat ze gezegend is onderde vrouwen. Zij is het voorwerp van de vrijmachtige genade van God die haar uitkoos om de moeder van de Heere te worden. Niet omdat zij zondeloos was, maar omdat Hij het wilde, op grond van Zijn genade. Ja, de Heere die alle dingen regeert en bestuurt, wie niets uit de hand loopt, is met haar. De engel komt geen oordeel aankondigen en bemoedigt Maria daarom met deze woorden. De uitdrukking ”gij zijt gezegend onder de vrouwen” komt in enkele belangrijke handschriften niet voor, maar vele andere hebben deze wel. Het betekent dat Maria uit alle vrouwen was uitgekozen om het gezegende voorwerp van Gods genadige verkiezing te zijn. Niet andere vrome vrouwen zouden de moeder van de Messias worden, hoezeer ze er misschien ook naar verlangden, maar Maria.

Toch heeft Gabriël bij deze begroeting nog niet rechtstreeks over de Messias gesproken. We kunnen daarom de reaktie van Maria goed begrijpen. Zacharia werd ontsteld toen hij de engel zag en vrees beving hem. Van Maria lezen we niet dat ze bevreesd werd, terwijl ze bovendien niet ontsteld was door de verschijning van de engel, maar door wat hij zei. Ze ontstelde door zijn woord en overlegde in haar hart wat toch wel de betekenis van deze begroeting kon zijn. Waarom was zij een begenadigde? Waarom was zij gezegend onder de vrouwen? Uit deze overlegging kunnen we opmaken dat zij er niet aan gedacht heeft dat zij de moeder van de Messias zou worden. Zij was verloofd met Jozef en nog niet getrouwd, dus waarom zou ze al aan de geboorte van een kind denken? Maar God kent haar en haar gedachten.

M. J. Arentsen

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.