Lucas hoofdstuk 1 en 2 (2)

Lucas hoofdstuk 1 en 2
deel 2

Aankondiging van de geboorte van de Heere Jezus (l: 30-33).

Letten we nu eens op het antwoord van de engel. Er is veel overeenkomst met wat hij tot Zacharia zei, want er zou een nauwe verbinding zijn tussen de Messias en degene die vóór Hem uitgezonden zou worden. Tot beide zegt de engel: Vrees niet. Vervolgens noemt hij de naam van de persoon aan wie hij verschenen is. Daarna geeft hij de reden van zijn komen door het woordje ”want”. Elizabeth en Maria zouden beiden een zoon baren, terwijl de naam van het kind tevoren wordt vermeld. Vervolgens wordt van de zoon gezegd wat hij zijn zal en wat hij zal doen.

Bij Zacharia is de reden waarom hij niet hoeft te vrezen, dat God niet in oordeel kwam, maar in genade. Zijn gebed was verhoord. Maria hoeft niet te vrezen omdat ze genade gevonden heeft bij God. Bij haar is geen sprake van een gebed om een zoon. Ze mag weten dat de grote God van eeuwigheid haar genadig is. Misschien heeft ze deze genade wel gezocht, om persoonlijk in de gunst van God en de goedertierenheid van God te mogen staan, door een hart dat eerlijk voor Hem buigt. De uitdrukkingen ”begenadigde” en ”gij hebt genade bij God gevonden” geven beide duidelijk te verstaan dat alles wat met haar gebeurt het gevolg van Gods gunst is. Dus is aanbidding van Maria hiermee volkomen uitgesloten. Ook zij heeft verlossing van zonden nodig door het kruiswerk van haar Zoon, Jezus Christus.

Maria zou zwanger worden en een zoon baren. God wil Zijn Zoon geboren laten worden zoals ieder mens geboren wordt, met uit­ zondering van Adam en Eva. Maar bij hen kunnen we ook moeilijk van geboorte spreken. Maar vergeten we nooit dat de Heere Jezus altijd zonder zonde was, ook toen Hij geboren werd. De bron waaruit de Heilige verwekt zou worden zou totaal anders zijn dan bij ons, zondige mensen, maar verder zou het gaan zoals God ver­ ordend heeft bij de mens. Maria zou negen maanden zwanger zijn, zoals iedere andere moeder en daarna zoals anderen haar Kind baren. Toch zal Hij een bijzonder Kind zijn. De naam die zij dit Kind geven moet geeft al aan hoe groot Hij is! Jezus betekent: Jahweh, de Heiland. Godzelf zal Mens worden. Onbegrijpelijk wonder. En Hij zal de Heiland van Israël, ja, van de wereld zijn. Ieder die wil indringen in de waarde van Zijn Naam kan dit nu al zien, bij de aankondiging van Zijn geboorte.

Vervolgens kondigt de engel aan wie Hij verder zal zijn en wat Hij zal doen. Hoewel de naam Jezus al veelzeggend is mag Maria nog veel meer over Hem leren. Haar Zoon zal groot zijn. Niet zoals Johannes, want die zou groot zijn voor het aangezicht van de Heere. Die zou voor de Heere Jezus uitgaan, vervuld met de Heilige Geest. Maar de Heere Christus Zelf zal groot zijn in eigen Persoon, in Zichzelf en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. Allerhoogste is de naam van God waarmee Hij voor het eerst genoemd wordt in Gen. 14:18. Melchizedek, een type van de Heere Jezus als de grote Priester die straks als priesterkoning zal regeren op Zijn troon, gaat daar in genade en goedheid Abram tegemoet met brood en wijn, terwijl hij als priester van de allerhoogste God Abram zegent in de naam van de Allerhoogste die hemel en aarde bezit. Het is de naam die in het bijzonder in het vrederijk aan God gegeven zal worden. Hij is ver verheven boven alle machten en krachten. Lukas gebruikt in zijn eerste hoofdstuk deze Godsnaam driemaal (1 : 32, 35, 76), terwijl ”Allerhoogste” in Lukas vervolgens nog maar tweemaal voorkomt (6:35 en 8:28). En in het gehele N.T. naast de genoemde teksten alleen nog in Mark. S: 7, Hand. 7:48, 16:17 en Hebr. 7: 1. Hoe belangrijk is dus de vermelding van deze Naam in Lukas 1.

Lukas gebruikt de naam Allerhoogste meestal in een iets andere zin dan het O.T.. In Lukas wordt, met uitzondering van 8:28, de naam gebruikt zonder lidwoord, zodat meer Gods karakter als Aller­ hoogste aangegeven wordt, terwijl in Markus, de Handelingen en Hebr. 7: 1 het lidwoord wordt gebruikt. Verschillende van deze plaatsen met lidwoord zijn uitroepen van boze geesten die moeten erkennen dat God boven hen is, ja boven alle macht en kracht. Ook de andere plaatsen met lidwoord benadrukken dat Hij boven alle macht verheven is. Zonder lidwoord, als het dus gaat om Zijn ka­ rakter als Allerhoogste, gaat het niet zozeer om Zijn almacht, maar om Zijn allerhoogste genade en mededogen. Zo zullen boze geesten Hem nooit erkennen. Dit karakter van genade blijkt vooral uit Luk. 6:35, waar sprake is van zonen van (de) Allerhoogste. Als wij onze vijanden liefhebben en werkelijk goeddoen, zullen wij zonen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goedertieren over allen. Dan tonen wij dat wij de verbinding met Hem waard zijn. Zijn wij in dit praktische opzicht werkelijk zonen van Hem?

Er is maar één Persoon die als Mens in diepste wezen Zoon van (de) Allerhoogste genoemd kan worden en dat is Hij die Zijn vijanden liefhad tot de dood. Hij die gaf zonder terug te verlangen en die als Enige altijd volmaakt goeddeed. Hij, de Mens Christus Jezus, is het die de Hem gegeven waardige verbinding met God als Zoon van de Allerhoogste ook volmaakt verwerkelijkte en openbaarde. Niemand was als Hij, zo vol van goedertierenheid en barmhartigheid. De Allerhoogste in goedertierenheid en liefde zocht Zijn volk op, omdat Hij Zijn hart wilde tonen in Christus Jezus. Dat Lukas met Allerhoogste vooral het karakter van God in oneindige genade wil benadrukken blijkt ook uit 1: 76-78, waar Johannes de Doper als profeet van de Allerhoogste Gods volk kennis van het heil mag geven in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhar­ tigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte ons bezocht heeft.

Het gelovig overblijfsel verwachtte de verlossing door de Messias en de komst van het vrederijk, door goddelijk ingrijpen van Hem die boven alles genade wil bewijzen. Nu komt dit goddelijk ingrijpen op Zijn wijze. Door de geboorte van de Heere Jezus uit Maria, verloofd met Jozef, uit het geslacht van David, zou Hij ook Zoon van David zijn, met rechten op de troon, naar het Woord van God in Psalm 132: 11: ”De Heere heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal: Van de vrucht van uw buik zal Ik op uw troon zetten”. Hier in Lukas is het Jahweh Elohim, de God van Israël, die persoonlijk met de mensen in verbinding wil staan, die Hem de troon van Zijn vader David geven zal. Dit is nog steeds niet gebeurd, maar het Woord van God komt altijd uit. Straks, in het vrederijk, zal de Heere Jezus als Mens op de troon van David ziften en regeren over al de werken van Gods handen. In Lukas wordt voor Zijn geboorte al aangekondigd dat Hij, de Zoon des mensen, op aarde regeren zal over het huis van Jakob. Niet alleen over de twee stammen die er toen in hoofdzaak waren, maar over al de afstammelingen van Jakob, dus over de twaalf stammen van Israël. Jakob wordt hier bij zijn oude naam genoemd om aan te geven hoe het volk werkelijk zal zijn voordat het door de Heere geregeerd zal worden. Het zal zijn Messias bedriegen, verachten en naar het kruis verwijzen, maar God zal toch Zijn beloften aan dit volk vervullen, ondanks hun bedriegerijen en kuiperijen. Straks zullen ze zien op Hem die ze doorstoken hebben. Dan zullen ze zich weeklagend bekeren. Dit alles ligt heel verborgen in de naam Jakob opgesloten. Wat een genade en barmhartigheid is er bij God dat Hij dit volk weer zal aannemen. God wil nu nog niet spreken over de verwerping van de Messias door Zijn volk, omdat Hij in genade wil handelen.

De Zoon van de Allerhoogste zal als Koning regeren tot in eeuwig­ heid en aan Zijn koninkrijk zal geen einde zijn. Tot in eeuwigheid geeft niet helemaal aan wat de bedoeling is. Zolang de tijd bestaat, zolang de eeuwen hun loop zullen hebben, zal Hij regeren en er zal geen ander aanspraak maken op dit koningschap. In 1 Kor. 15: 24 staat dat het einde van de tijd dat ogenblik is, waarop de Heere als Mens het koninkrijk aan de Vader overgeeft, nadat alle vijanden onder Zijn voeten zijn gelegd, ook de dood. Dan zal Israël als apart volk ophouden te bestaan, Jakob zal er niet meer zijn. De troon van David die met Israël verbonden is houdt dan op te bestaan. Het skoninkrijk van de Mens Christus Jezus zal dan aan de Vader overgegeven worden en daarna zal de drie-enige God alles in allen zijn. Dat is de eeuwige toestand, waarin geen tijd meer bestaat. Dat vinden we beschreven in Openb. 21:1-8. De tabernakel van God is dan bij de mensen (niet meer Israël en andere volken, maar mensen) en Hij zal Zelf bij hen wonen. Alles is dan nieuw gemaakt.

De engel gaat niet zover in zijn aankondiging, want hij sluit aan bij de beloften van het O.T., waar vermeld wordt dat het vrederijk tot in eeuwigheid zal bestaan onder de zegenrijke regering van de Koning-Priester Jezus Christus. ”Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David lieg. Zijn zaad zal in eeuwigheid zijn en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Hij zal eeuwig bevestigd worden, gelijk de maan. En de getuige in de hemel is getrouw” (Ps. 89:36-38). ”De God des hemels zal een koninkrijk verwekken dat in eeuwigheid niet zal verstoord worden. En dat koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden. Het zal al die koninkrijken vermalen en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan” (Dan. 2:44). Dit ”in eeuwigheid” en ”in alle eeuwigheid” is: ”zolang de tijd bestaat”. Op deze wijze spreekt het O.T. meestal over deze uitdrukking.

God maakt Zijn beloften volkomen waar, zelfs als Israël haar Mes­ sias verwerpt. Dat is gebeurd en daarom wacht de Heere nu nog totdat Zijn vijanden gesteld zullen worden tot een voetbank voor Zijn voeten (Hebr. 1: 3, Ps. 110: 1). Alles is Hem, na Zijn werk op het kruis en Zijn opstanding, nu al onderworpen. Maar wij zien dat nog niet (Hebr. 2:8). Toch zal wat God hier in Lukas 1 gezegd heeft spoedig werkelijkheid worden op grond van Gods beloften en op grond van het werk van de Heere. Verlangen wij naar die tijd?

Vraag en goddelijk antwoord (1 : 34-38).

We zien in Lukas vooral de nadruk gelegd op de waarachtige mensheid van de Heere Jezus. Hij wordt als Mens de Zoon van de Allerhoogste genoemd, als Mens zal Hij geboren worden. Psalm 2 spreekt over Hem als de Mens die als zodanig Zoon van God genoemd wordt: ”Mijn Zoon zijt Gij, heden heb Ik u verwekt”. Zo kende Nathanaël Hem: ”Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël” (Joh. 1: 50). Psalm 2 toont hoe Hij verworpen zal worden door Zijn volk en door de gehele wereld. Daarom zal God zorgen, naar Psalm 8, dat Hij als de Zoon des mensen regeren zal over al de werken van Gods handen.

Maria heeft begrepen dat zij moeder zou worden en de Messias uit haar geboren zou worden. De woorden van de engel heeft ze oprecht geloofd. Dat blijkt uit wat Elizabeth door de Heilige Geest tot haar zegt in vers 45: ”Welgelukzalig zij die geloofd heeft, want de dingen die haar van de Heere gezegd zijn zullen volbracht worden”. Haar man had niet geloofd. Maar Maria begrijpt niet hoe God dit zal gaan doen, want zij is niet getrouwd en heeft met geen man gemeenschap. De Heere zal niet geboren worden uit de wil van de man. Hij zal waarachtig Mens zijn, maar de verwekking vindt niet plaats door een mens.

Het antwoord van de engel aan Maria mag onze harten tot aanbidding brengen over het grote wonder dat zou gaan gebeuren. De engel legt uit hoe de wijze van ontvangenis zou zijn. De Heilige Geest zou op Maria komen en de kracht van de Allerhoogste zou haar overschaduwen. Begrijpen kunnen we dit niet, maar in geloof verstaan we hoe goddelijk de verwekking van de Heere is. Niets van de menselijke wil wordt hier gezien, alles gaat uit van de goddelijke bron. Voor ”Heilige Geest” staat geen lidwoord, evenmin als voor ”kracht” en ”Allerhoogste”. Alles is karakteristiek. Dit betekent dat we niet in de eerste plaats aan de Persoon van de Heilige Geest moeten denken, maar aan Hem als de bron. Het gaat hier niet om iets van de mens, niet om iets van het vlees, maar om iets van de Geest. Van de Heilige Geest, die afzondert voor God. Daarom zou het Kind dat geboren zou worden ook dat Heilige zijn. Nooit tevoren was er een heilige gekomen uit een onheilige of een reine uit een onreine. Zie Job 14:4 en 15: 14. Zelfs Adam en Eva waren niet heilig nadat ze geschapen waren. Zij waren rein, maar niet heilig. Iemand die heilig is heeft kennis van het kwade, maar is zelf volkomen daarvan afgezonderd. God Zelf is de absoluut Heilige. Hij is dit in Zichzelf. Mensen worden niet als heiligen geboren. Wel worden gelovigen heiligen genoemd, en naar Gods gedachten terecht, maar zij zijn dit geworden toen ze opnieuw geboren werden en deel kregen aan het werk van de Heere Jezus. De enige die als Heilige geboren werd was de Heere. Uit een maagd die zelf niet als heilige geboren was. Is dat geen onbegrijpelijk wonder? Laten we de schoenen van onze voeten doen als we over dit vers nadenken, want het gaat over de Zoon die getuigt dat niemand Hem kent dan de Vader. Het is toch door het menselijk verstand niet te vatten dat Hij, die van alle eeuwigheid af waarachtig God is, waarachtig Mens werd, zo waarachtig, dat Maria Hem ongeveer negen maanden lang, de door God voor mensen vastgestelde tijd, in haar schoot dragen moest. Zij zou zwanger worden en een Zoon baren. God werkte, daarom zou Hij ook Gods Zoon genoemd worden, Hij die geboren zou worden als Mens (Zie Psalm 2). Het karakter van het Kind dat geboren zou worden zou het karakter van de bron dragen: Heilig en Goddelijk. Bovendien zou de kracht van de Allerhoogste Maria overschaduwen. Hij die de Allerhoogste is in genade en barmhartigheid zou van boven af met Zijn kracht in Maria werken. Ja, haar overschaduwen. Dit woord wordt ook gebruikt bij de lichte wolk op de berg van de verheerlijking en het houdt in dat de wolk mensen bedekte. Zo kunnen we dit woord ook hier lezen. Bedekken geeft aan dat de kracht van de Allerhoogste alles was en dat Maria met haar zwakheidvolkomen verdween. Menselijke wil is niet in het geding, maar goddelijke kracht en wil.

Bij deze woorden van de engel denken we onwillekeurig aan het spijsoffer uit Leviticus 2. Een spijsoffer moest van volkomen meelbloem zijn, wat ons spreekt van het volmaakte mensen ke leven van de Heere Jezus. En bij het spijsoffer dat in de oven gebakken werd, wordt vermeld dat het ongezuurde koeken moesten zijn, met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken. Ja, dat Heilige dat geboren zou worden is Zelf volkomen ongezuurd, gescheiden van alle kwaad, heel Zijn leven door. Hij kende de zonde niet en heeft nooit één zonde gedaan. Hij kon niet zondigen, Hij was de Heilige. De uitdrukking ”met olie gemengd” is in het Hebreeuws nog sterker dan in het Nederlands. Het betekent dat het deeg zijn ganse kracht ontleende aan de olie. Olie is een type van de Heilige Geest. De koeken met olie gemengd wijzen heen naar de wondere geboorte van de Heere, doordat de Heilige Geest over Maria kwam. En Hij werd niet alleen geboren uit de Heilige Geest. Heel Zijn leven werd gekenmerkt door de Heilige Geest van God. De vladen met olie bestreken vinden we in type onder andere terug bij het gaan van de Heere naar de woestijn, waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel, maar als overwinnaar tevoorschijn kwam (Zie Luk. 4:1, 2,14).

Maria, het eenvoudige Joodse meisje, heeft de woorden van de engel oprecht geloofd. Daarom kan hij ook voortgaan en over Elizabeth spreken. Elizabeth, uit de dochters van Aäron, was op de een of andere wijze een bloedverwante van Maria, uit het geslacht van David. God kent het gelovig overblijfsel en laat hier zien dat het als het ware één grote familie is. Elizabeth was wel oud, maar toch zwanger van een zoon. God weet dat het een zoon is en hoelang Elizabeth hem al draagt. Bij Hem is immers alles bekend en niets onmogelijk. O, wat toont dit woord de soevereine. macht en genade van God. Hij verhoorde het gebed van de oude priester ondanks zijn ongeloof. Is God nu veranderd? Kent Hij ook nu niet de noden van ons hart? Hij staat toch boven alle omstandigheden, hoe moeilijk ze ook zijn. De laatste tijd heb ik mij veel beziggehouden met het lezen van de laatste hoofdstukken van Jesaja, waar God toont dat Hij boven al onze gedachten staat en boven al onze wegen. Hij is met hen die treuren en zal hen vertroosten. Horen wij bij dat overblijfsel dat metsmart en erkenning van eigen schuld tot Hem opziet? Kennen wij onszelf een beetje, zodat we weten waartoe wijzelf in staat zijn? Kennen wij Hem die woont in de hoogte en in het heilige en bij die die van een verbrijzelde en nederige geest is? Hij zal genezen, Hij zal verhoren.

De engel noemt Elizabeth en haar zoon om de relatie aan te geven die er bestaan zal tussen Johannes de Doper en de Heere Jezus. Johannes de Doper zou een half jaar ouder zijn dan de Heere, om op de juiste tijd voor Hem te kunnen uitgaan als stem van een roe­ pende in de woestijn, in de geest en de kracht van Elia (vs. 17).

Hoe mooi en eenvoudig zijn de woorden van Maria tot de engel. Zij wordt niet trots en hoogmoedig na de goddelijke mededeling, maar ziet zichzelf als een slavin die niets anders heeft te doen dan te gehoorzamen aan haar Heer. En dat doet ze met een vrijwillig hart. Zij kent God als Jahweh, de Verbondsgod van Israël en noemt zichzelf Zijn slavin. Hoe zou ze ook trots kunnen zijn in de tegenwoordigheid van een Godsgezant, die haar zulke wonderheerlijke, onbegrijpelijke dingen meedeelde. Haar geloof heeft de boodschap van de eeuwige God begrepen en zij voegt zich naar Zijn wil. Zij stemt ermee in dat haar geschieden zal zoals de engel gezegd heeft.

Elizabeth vervuld met de Heilige Geest (1:39-45).

Als Gabriël zijn boodschap heeft doorgegeven gaat hij van haar weg. En alles lijkt weer zo gewoon. Maar Maria heeft zijn woorden geloofd. Daarom ging ze in die dagen naar Judea om Elizabeth op te zoeken. Ze reisde met haast naar het gebergte, want daar woonden Zacharia en Elizabeth. En de zegen van God staat heel vaak in verbinding met het gebergte. En met Judea, genoemd naar Juda. Daar zou God geloofd worden (Juda = Godlover). En de schepter zou van Juda niet wijken totdat Silo komt en Hem (de Heere Jezus) zullen de volken gehoorzaam zijn. Daar in Judea woonde het gezin dat door de Heere uitgekozen was om Johannes te ontvangen, een kind dat met de Heilige Geest vervuld zou worden, al van de moederschoot af. Die vervulling met de Geest van God van het ongeveer zes maanden oude kindje in Elizabeths moederschoot bleek ook duidelijk toen Maria het huis van Zacharia binnentrad en Elizabeth begroette. Let wel, het was het huis van Zacharia. Hij was het hoofd van het gezin en zijn gezag gold er. Dat zal Maria zeker erkend hebben. Elizabeth hoorde de begroeting van Maria en het kindje sprong op in haar schoot. Niet om wat Maria in zichzelf was, maar om wat ze door de zegen van God was en ontvangen had. Toen zij naar Judea reisde had God de Heere Jezus al in haar verwekt. Dit blijkt uit de woorden van Elizabeth, die zij, vervuld met de Helige Geest, uitsprak: ”Gezegend de vrucht van uw schoot” en ”de moeder van mijn Heere”. En het blijkt uit de woorden van Maria:” Grote dingen heeft de Almachtige aan mij gedaan” (vs. 49).

Vervulling met de Heilige Geest is vaak een tijdelijk iets, dat blijkt ook hier. Er is vervulling nodig om een bijzonder werk te doen of, zoals bij Elizabeth, een goddelijk woord te spreken. Een uitzondering op het tijdelijke karakter van de vervulling met de Heilige Geest vormt Johannes de Doper zelf, maar bij hem wordt het er dan ook uitdrukkelijk bij vermeld: vervuld met de Heilige Geest van de moederschoot af. Dit was nodig om het geweldige voorberei­ dende werk van God te doen door te wijzen op de na hem komende Messias. Hiermee begon hij al in de schoot van zijn moeder.

Zo belangrijk is de uitroep van Elizabeth dat ze haar woorden met luider stem uitroept, vervuld met de Heilige Geest. Mogelijk hebben anderen het niet gehoord, maar God wil toch een niet mis te verstaan getuigenis geven. Ze spreekt over Maria en de vrucht van haar schoot. Uit alles blijkt hoe goed en nederig Maria was, maar daarom was ze niet gezegend onder de vrouwen. God had haar uitgekozen voor dit bijzondere voorrecht waar vele vrouwen in Israël naar verlangden: om de moeder van de Messias te zijn. Elizabeth wist niet dat de engel aan Maria verschenen was, want­ Maria had haar alleen nog maar begroet. Maar de Geest van God wist het. En Hij vervulde Elizabeth en deed het kind opspringen.

Maria is een gezegende vrouw, gezegend door God, terwijl Elizabeth over haar gezegend zijn profeteert. En gezegend is de vrucht van Maria’s schoot. Hij zou de Messias zijn, de Gezegende van God, die Mens zou zijn. Zo waarachtig Mens, dat Elizabeth spreekt over de moeder van mijn Heere. Door de Heilige Geest zegt ze dat het een eer is die haar te beurt valt dat Maria haar opzoekt. Zij is de moeder van de voorloper, Maria van de Heere Jezus. Eigenlijk had het dus omgekeerd moeten zijn en had zij Maria moeten opzoeken. Maar zij wist het niet.

Alle maatschappelijke verschillen vallen weg in het licht van God. Maria. hoewel uit het geslacht van David, was verloofd met een arme timmerman die woonde in het verachte Nazareth. Elizabeth was de vrouw van een priester en was zelf uit de dochters van Aäron, een maatschappelijk geëerde positie. Maar God heeft al gewezen op de aardse familierelatie, terwijl de geestelijke relatie daar nog bovenuit stijgt. In het licht van God vallen de aardse verhoudingen weg. Het is een eer voor Elizabeth dat de moeder van haar Heere tot haar komt. Zij noemt het Kind dat geboren zal worden haar Heere. Van zichzelf kon ze dit niet weten, maar de Geest van God bewerkte dit in haar. Zij kende de grote God van eeuwigheid, als haar God en Heere. Zij wilde doen wat Hij gebood, omdat ze Hem liefhad. Wat een wonder dat ze de vrucht van Maria’s schoot ook haar Heere noemt. Hier zien we weer iets van de ondoorgrondelijkheid van Zijn Persoon. Hij, de eeuwige God, wilde waarachtig Mens worden en zou geboren worden uit een vrouw. Niemand kent de Zoon dan de Vader!

De woorden ”mijn Heere” vinden we niet vaak in het Nieuwe Testa­ ment. Straks komen we ze nog tegen bij Simeon. Verder zegt Thomas het tot de Heere Jezus in Joh. 20:28. En tenslotte spreekt Paulus deze woorden uit in Fil. 3:8. Zowel Elizabeth als Simeon zijn in Lukas typen van het gelovig overblijfsel. Thomas is een type van het gelovig overblijfsel in Israël zoals dat straks zijn vertrouwen op God zal stellen. En Paulus spreekt deze woorden als zijn persoonlijke ervaring uit, in een tijd dat er honden en boze arbeiders zijn. Al zijn oude zegeningen en voorrechten geeft hij op en acht hij schade om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, zijn Heere. Kennen wij Hem ook zo, in dit overblijfselkarakter? In een tijd van verval en onafhankelijkheid? Kennen wij Hem ook zo persoonlijk?

Veel dingen heeft Elizabeth niet geweten, maar één ding had ze duidelijk gevoeld. Het kindje in haar schoot sprong op. En ze voegt erbij: van vreugde. Zo was Johannes in de moederschoot al een getuige en wees hij op Degene die na hem komen zou.

Elizabeth heeft ongetwijfeld geweten dat Zacharia in de tempel ongelovig geweest is. Hij was nog steeds stom. Van Maria zegt ze echter dat ze welgelukzalig is. Zij wordt gelukkig geprezen omdat ze geloofd heeft. Dit wist Elizabeth niet van tevoren, maar ze profeteert het, want Maria had nederig geloofd wat de engel, wat God, haar gezegd had. Het geloof is een zekerheid van dingen die nog niet volbracht zijn. Elizabeth profeteert dat de dingen die Maria voorzegd zijn van de Heere volbracht zullen worden. Gabriël was een boodschapper van de Heere. In feite waren zijn woorden die van de Verbondsgod van Israël, die Zijn beloften waar gaat maken.

Maria maakt de Heere groot (1 : 46-56).

Elizabeth heeft vooral over Maria gesproken, maar Maria blijft nederig van hart, omdat ze haar God voor de aandacht had. En in het licht van God is de mens niets, hoeveel genade hem ook bewezen is. Het hart van Maria is vol van God, zo vol, dat zij spreken gaat. Er wordt niet bij vermeld dat zij vervuld was met de Heilige Geest. Wat ze sprak zal zeker onder de kracht en invloed van de Geest gezegd zijn, want Hij is altijd de kracht die in ons werkt. Maar God vermeldt geen vervulling met de Geest omdat deze woorden in het hart van Maria waren. En nu ze de woorden van Elizabeth hoort kan ze niet zwijgen over God en alles wat Hij deed.

Maria (Mirjam in het O.T.) betekent ”hun opstand” of, volgens F.W. Grant ”verhoogd”. De laatste betekenis is hier heel mooi. Maria heeft ervaren hoe God haar in genade verhoogd heeft, maar blijft werkelijk nederig (geen opstand) bij zoveel onverwachte barmhartigheid. Ze is niet hoogmoedig geworden, maar maakt God, haar Heiland groot. Haar hart is bij Hem. Leren wij hieruit dat ook ons hart altijd bij Hem moet blijven,ook na de vele zegeningen die Hij ons liet genieten. Ons hart moet niet in de eerste plaats vervuld zijn met de zegeningen, maar met de God van de zegeningen.

De woorden die Maria spreekt zijn onder te verdelen in drie hoofd­ delen: Vs. 46-50, vs. 51-53 en vs. 54, 55. Bij Elizabeth ging het om Maria, bij Maria gaat het om God. In het eerste deel prijst ze God die haar lege staat aanzag, terwijl ze spreekt over Wie Hij is. In het tweede deel zien we God in Zijn macht tégen alles wat hoog is in het oog van de mens en vóór allen die nederig van hart zijn. In het derde deel zien we waarom God dit alles deed: Hij trok Zich het lot van Israël aan omdat Hij Abraham onvoorwaardelijk gezworen had.

In het eerste deel van de lofzegging spreekt Maria over haar ziel en haar geest. Met al haar innerlijke gevoelens en God toegewijde gedachten prijst ze Hem. Ze wil de Heere voortdurend verheerlijken. God is haar Heere, zij Zijn slavin. Ze wenst gehoorzaam te zijn aan alles wat deze Gebieder haar oplegt. Niet onder zuchten, maar met gevoelens die de eer van de Heere zoeken. De ziel is de zetel van de innerlijke gevoelens die met ons hele wezen, ons hele menselijke bestaan verbonden zijn. De geest is het hogere deel van de mens, dat in staat is tot God te naderen en zich in Hem te verheugen. Haar vreugde is volkomen. Ze heeft met haar kennis van het Oude Testament begrepen dat de Messias komt en God Zijn beloften zal waarmaken. Ze kent haar God en noemt Hem haar Heiland. Hij bracht haar uit haar geringheid over in een positie waarin alle geslachten van Israël die nog komen zouden haar welgelukzalig zouden noemen. Hij zou heil brengen en verlossing bewerken. Dat weet ze.

Waarom verheugt Maria zich? Ze noemt de reden zelf: Omdat haar God en Heiland de nederige plaats van Maria had aangezien. Het huis van David was vervallen, maar God zou de vervallen hut weer opbouwen. Maria noemt zich Zijn slavin en wil Hem dienen. De heerlijke plaats en taak die zij kreeg maakten haar niet hoog­ moedig. Ze blijft de nederige in het bewustzijn van de genade die haar bewezen is. Ze zegt dat van nu aan alle geslachten haar zalig zullen prijzen. Ze zal hier vooral gedoeld hebben op de navolgende geslachten uit Israël, hoewel ook vertegenwoordigers van de volken volgens de profetieën in het vrederijk op zullen gaan naar Jeruzalem om te aanbidden. En Maria denkt aan die vredetijd die nu spoedig zal aanbreken omdat de Messias geboren zal worden. Uit haar. Daarom zullen alle geslachten haar zalig prijzen. Zij is een heel vroom meisje dat haar God lietheeft en uitziet naar de Messias, maar ze is geen middelares. Ze heeft een diep bewustzijn dat God haar Heiland is. Ook zij heeft heil en verlossing van zonden nodig. Vele vrouwen in Israël wensten wel de moeder van de Messias te zijn, maar zij werd door God uitgekozen. Geen reden voor haar om zich te verheffen, hoewel velen haar zalig zullen prijzen. Zij is zich bewust van de grote dingen die de Almachtige aan haar deed. Hij neemt de eerste plaats in. Hij is Almachtig, boven alle ellende verheven. Zo openbaarde Hij Zich ook speciaal aan Abraham in Gen. 17: 1. En wel met het oog op de moeilijke omstandigheden waarin Abraham was. Hoe wonderlijk dat God Zich zo openbaart als Hij Abraham een zoon uit Sara belooft, Izaäk, het type van de Heere Jezus. Het was Gods barmhartigheid ten opzichte van Abraham. Barmhartigheid is genade die passend is voor zeer moeilijke omstandigheden. Was de moederschoot van Sarai niet afgestorven en was Abram niet oud geworden? Maar Gods barmhartigheid kent geen grenzen en geen dood. We zien daarom ook dat Maria aan de Almachtige denkt en teruggaat tot de barmhartigheid die God aan Abraham bewees en beloofde. Maar ze is zich ook diep bewust van Gods heiligheid en de heiligheid van Zijn naam. De naam geeft aan wie en wat de persoon is. Wat een godsvrucht en een persoonlijk geloof zien we bij Maria.

Abraham had de barmhartigheid van de Almachtige ervaren, maar Maria ook. Zijn barmhartigheid is immers van geslacht tot ge­ slacht. Maar laten we het Maria nazeggen: over degenen die Hem vrezen. Dus voor het gelovig overblijfsel uit Israël. Als vrome Joodse vrouw kende ze Gods gedachten over Israël, maar niet Zijn plannen met de gemeente. Heel haar denken is Joods, volgens de openbaringen van God in het Oude Testament. Zegen voor de heiden is volgens het Oude Testament alleen door middel van het volk Israël mogelijk, dat het middelpunt van de aarde zou zijn onder de zegenrijke regering van de Messias. Maria wist ook niet welk diep lijden de Heere Jezus zou doormaken en dat de heerlijkheden pas daarna zouden komen. Heel het tussentijdperk van de Gemeente is haar begrijpelijkerwijze onbekend.

Vandaar haar woorden in het tweede deel van haar lofzegging (vs. 51-53). Ze ziet het vrederijk al voor zich, want in de Zoon van haar schoot zullen al Gods profetieën in vervulling gaan. De komst van de Heere Jezus wordt in de profetie vaak verbonden met het duizendjarige rijk. Zo geloofde Maria het Oude Testament. Ze spreekt over wat God daar werkelijk beloofd heeft. Ze wist nog niet dat de weg van haar Zoon over Golgotha zou gaan en dat daar de basis gelegd moest worden voordat tenvolle vervuld zou kunnen worden wat zij in deze verzen noemt. Ze ziet de overwinning van God nu de Messias komt. Maar wij weten dat de volle vervulling van alles wat zij hier van het doen van God zegt pas komen zal in het vrederijk. Ook nu zien we de vervulling van deze woorden nog niet.

Vier belangrijke daden van God, misschien kunnen we zelfs zeggen zes, vermeldt Maria voordat ze overgaat naar vers 54 en 55, waar ze spreekt over Israël dat het middelpunt zal zijn van Gods beloften. Misschien is dat dan de zevende daad van God. De vier dingen die Maria noemt zijn:

1. God deed een krachtig werk door Zijn arm.

2. God heeft hoogmoedigen in hun eigen overleggingen verstrooid.

3. God stootte machtigen van de troon en verhoogde nederigen.

(Eventueel punt 3 en 4).

4. God gaf hongerigen goederen en stuurde rijken leeg weg. (Eventueel punt 5 en 6).

Het eerste punt is algemeen. De arm van God staat in verband met Zijn kracht (Ps. 71:18, 89:14) die Hij aanwendt ten behoeve van Zijn volk. De vijand zal door Zijn arm verstommen (Ex. 15: 16, Ps. 89: 11, Jes. 30:30), terwijl Zijn volk zo verlost wordt (Ps. 77:16). Zij waren kinderen des doods, maar Zijn arm komt tussenbeide ten leven (Ps. 79: 11). Het is de arm van Zijn heiligheid (Ps. 98:1 en Jes. 52: 10) die zal heersen (Jes. 40: 10) en regeren (Jes. 51: 5) tot heil van Zijn volk (Jes. 59:16, 63: 5). Daarom wordt het ook de arm van Zijn heerlijkheid genoemd (Jes. 63:12). We zien uit deze teksten het vrederijk vlak voor ons.

Het tweede punt is bijzonder ernstig voor hen die zich in hun hoogmoed tegen God verheffen. Zij overleggen met hun eigen wijsheid en staan zo tegen God op, maar Hij staat altijd boven hen. Straks in het vrederijk zal het volle resultaat zichtbaar zijn. Dan zal de eerste en grootste hoogmoedige, satan, in de afgrond geworpen worden (Openb. 20:2). En de beesten die door hem getraind en geïnspireerd waren, de keizer van het herstelde Romeinse rijk, het beest, en de antichrist (de valse profeet) worden levend geworpen in de poel van vuur. God ziet het denken en de overleggingen van hun harten. Niemand anders dan God kan dit juist beoordelen. Juist daar waar zij denken de overwinning te behalen door hun legers treft God hen met Zijn macht, zodat zij levend naar de poel van vuur gaan. Dit alles ziet Maria als een vervulling van de goddelijke profetieën, want God laat in het Oude Testament zien dat de aanwezigheid van de Messias de vervulling van Zijn beloften betekent. Maria kon hier niet spreken over de verwerping van de Messias. Het volk zou er de schuld van zijn dat God datgene wat Maria terecht in verbinding met de komst van de Messias bracht nog niet kon vervullen. Als de Heere Jezus voor de tweede maal komt zal werkelijkheid worden wat Maria hier uitsprak. Terecht verbond zij de vervulling van Gods beloften met de Messias die geboren zou worden.

Ja, God zal machtigen van hun tronen stoten en nederigen verhogen. Iets van dit derde punt hebben we in het voorgaande al gezien. Machtige koningen, zoals het beest uit de afgrond en het beest uit de aarde, worden van de troon, die zij zichzelf hadden aangema­ tigd, gestoten. De nederigen in de toekomst zijn zij die de nieuwe komst van de Heere Jezus verwachten. We mogen hierbij denken aan de honderdvierenveertigduizend verzegelden uit Openb. 14: 1, die het Lam volgen waar het ook heengaat. Zij zijn onberispelijk, zoals Elizabeth en Maria en in hun mond is geen leugen. Werkelijk nederige mensen die oprecht voor God gebogen hebben. Straks zullen ze met het Lam regeren. Maria heeft aangevoeld hoe God haar, de geringe slavin, heeft aangezien en verhoogd.

Ook de volgende woorden van Maria (het vierde punt) vinden hun volle vervulling in de toekomst, als de Heere op aarde zal zijn, in het vrederijk. Zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid worden vervuld, zij die op hun rijkdom vertrouwen kunnen voor Zijn aangezicht niet bestaan, maar worden leeg heengezonden, want hun rijkdom stond hen geestelijk in de weg. Jakobus hekelt de rijken die misbruik maken van hun geld en het vaak op verkeerde wijze gekregen hebben. In het vrederijk zullen ze geen plaats hebben. Met lege handen zullen de ongelovigen staan voor de rechterstoel van God en heengezonden worden naar de poel van vuur.

Het derde deel van de lofzegging van Maria laat zien dat Israël het centrum zal zijn van de zegeningen van God in het vrederijk. Hierover spreekt Maria in vers 54 en 55. In Jesaja wordt Israël vaak de knecht van God genoemd. Zo noemt Maria Israël nu ook. God trok Zich het lot van Zijn volk aan, niet om hun gehoorzaamheid aan Zijn wetten, maar uit louter genade. Het volk dat zo gefaald had ontving barmhartigheid. Het ging hier niet om een beloning, maar om dat wat God in Zichzelf is en om Zijn beloften. Barmhartigheid hadden ze als volk nodig omdat ze zuchtten onder het juk van de Romeinen en omdat ze in een ellendige slavernij verkeerden. Maar God gaat ingrijpen. Nu zal Israël gezegend worden vanwege Gods beloften aan Abraham. Het was Gods onvoorwaardelijke belofte aan de vader van Israël die de grond zou zijn voor de zegen van zijn nageslacht, ja, de grond voor de zegen van de gehele wereld. Voorzover Maria kon zien uit het Woord van God, zou deze zegen onder de Messias duren tot in eeuwigheid. Ja, straks als de Heere Jezus opnieuw komt en dan door Zijn volk aangenomen wordt, zal Israël het voorwerp zijn van Gods barmhartigheid en zegen. En die zegen duurt zolang de tijd bestaat, dus volgens O.T. taalgebruik tot in eeuwigheid.

Wat is het machtig twee gelovige vrouwen te zien die zich verblijd hebben in God, die Zijn beloften voor hun ogen gaat vervullen. Maria bleef bij Elizabeth tot de tijd dat Johannes geboren zou worden. Zo is ze zelf drie maanden verborgen geweest voor de ogen van de mensen in Nazareth. Daarna vervolgde ze haar eigen weg in verbinding met de raad en wil van God. In hoofdstuk 2 zullen we haar opnieuw zien, nu wil God eerst wijzen op de voorloper van de Heere.

Geboorte van Johannes de Doper (1 : 57-66).

Elizabeth baarde haar zoon. Kennelijk hebben buren en familie niets geweten van haar zwangerschap tot de tijd dat Johannes geboren werd, want vers 58 zegt dat deze mensen pas bij de ge­ boorte het wonder van God vernamen, dat Hij in Zijn barmhartig­ heid haar bezocht had. Wat is het fijn dat anderen haar blijdschap delen. Maar ze begrepen niet wat dit kind zou zijn. Men had de gewoonte om een jongetje op de achtste dag te besnijden, naar de wet van Mozes en kennelijk werd ook op die dag de naam gegeven. De buren en de bloedverwanten zien alleen de natuurlijke lijn en willen daarom dit kind Zacharia noemen, naar de naam van zijn vader. Dat zou zeker een mooie naam zijn: Jah heeft Zich herinnerd. Maar God had een andere naam voor het kind en daarvoor buigen Elizabeth en Zacharia.

Na de besnijdenis valt het kind onder het verbond dat God met Abraham maakte en zal het delen in de voorrechten van Israël. Daarom vond de besnijdenis ook plaats. Geestelijk gezien betekent de besnijdenis het einde van het vlees. Niet de natuurlijke lijn, maar de goddelijke lijn moet op de voorgrond komen. Zacharia zal Elizabeth schriftelijk verteld hebben over zijn gezicht in de tempel en het jongetje dat geboren zou worden. Hij zal ook de naam hebben opgeschreven. Elizabeth handelt in geloofsvertrouwen en zegt tot de vrienden dat het kind Johannes zal heten. Dat kunnen de anderen niet begrijpen omdat ze naar het vlees redeneren. Handelen wij ook naar gewoonte en naar wat we zelf goed vinden of heeft God uiteindelijk alles te bepalen in ons leven? Verlies ik Hem niet vaak uit het oog als het om de kleine dagelijkse dingen gaat? Hebben wij Hem in ons midden uit het oog verloren? En erkennen we nog het gezag van de Heere Jezus in het midden van de Zijnen? Daar waar Hijzelf is? Of hebben we prachtige eigen argumenten die volgens ons helemaal niet kwaad zijn? Was het verkeerd om het kind Zacharia te noemen? Daar zien we toch geen kwaad in? Dat is toch geen zonde? Ja, als God anders wil is alles wat wij menen, hoe goed bedoeld ook, zonde. Het kind moest Johannes heten. Dat wilde God. Volgens de mensen bepaalde uiteindelijk de vader de naam van het kind. Daarom vroegen zij hem hoe het kind zou heten. En Zacharia bepaalt niet de naam, maar is gehoorzaam aan God. Als hij de naam Johannes (gunst of genade van Jahweh) heeft opgeschreven naar het woord van de engel in vers 13, opent God zijn mond en maakt zijn tong los. Wat is het machtig dan te lezen dat zijn eerste woorden woorden van lof aan God zijn. Dat moest wel indruk maken op allen die bij de besnijdenis aanwezig waren. De engel had gezegd dat Zacharia stom zou blijven tot op de dag dat deze dingen zouden gebeuren. Zacharia zal er wel aan gedacht hebben, misschien al wel op de dag van de geboorte van het kind. Maar God opent pas zijn mond als hij in geloof het kind Johannes noemt, waarmee hij gehoorzaamt aan het woord van de engel en daarmee aan het Woord van God. Hoe belangrijk is gehoorzaamheid aan God ook voor ons. Soms moet Hij ongeloof oordelen zoals dat bij Zacharia het geval was, maar Hij blijft toch Degene die zegenen wil. Door het oordeel was er een diepere zegen voor het hart van Zacharia. Brengen de dingen onder ons mijn hart dichter bij God? Of ben ik verbitterd om wat Hij deed en toeliet, zodat mijn hart geen zegen ziet in Zijn oordelen? Laten we ons toevertrouwen aan Hem.

God kwam tussenbeide. Maar dit bewerkte vrees bij allen die rondom hen woonden, omdat zij Gods gedachten niet kenden. De gelovige Zacharia en Elizabeth kenden die gedachten wel. In het hele gebergte van Judea is dit wonder besproken. Een kind uit ouders geboren die te oud waren om kinderen te krijgen en een stomme vader die weer kan spreken op de achtste dag van Gods nieuwe begin. Voorwaar stof tot nadenken. In het gebergte dacht men over dit alles na. Het gebergte spreekt geestelijk gezien van de hoogten waar het rumoer van de wereld verstomt en waar de gedachten van God in stilte tot het hart en de gewetens kunnen doordringen. Daar hoorde men van het wonder van God. En allen die het hoorden namen het ter harte en vroegen zich af wat voor bijzonder kind dit zou zijn. Even laat Lukas iets daarvan zien door de vermelding in vers 66, dat de hand van de Heere met het kind was. Daarna gaat hij terug naar wat Zacharia heeft uitgesproken, zeer waarschijnlijk op de achtste dag, bij de besnijdenis van het kind. Lukas wil op de morele kant van de zaak de nadruk leggen en beschrijft daarom wat Zacharia profeteerde.

Profetie van Zacharia (1 :67-80).

Evenals bij Elizabeth werd ook Zacharia vervuld met de Heilige Geest, zodat hij bekwaam was om na een tijd van gedwongen stilzwijgen te spreken en te profeteren. Hij sprak vanuit de tegen­ woordigheid van God die woorden die God op dat moment wilde laten weerklinken. Zijn profetie is in twee hoofddelen te verdelen:

a. Jahweh onze God bewerkte bevrijding om Hem te dienen al onze dagen (vs. 68-75).

b. Johannes de Doper zou voor Hem uitgaan om Gods volk kennis van dit heil te geven(vs. 76-79).

Het eerste deel spreekt over de God van Israël, die voor hen een hoorn van heil heeft opgericht, overeenkomstig de profetie, zodat Israël gezien wordt als bevrijd van de vijanden. Het heeft de barmhartigheid van God ervaren om Hem zonder vrees te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor Zijn aangezicht.

Zacharia begint Jahweh, de God van Israël te loven en te prijzen. Hij weet dat de Messias zal komen, want de voorloper is al geboren en zijn geloof ziet de dingen alsof ze al uitgevoerd zijn. Israël was in werkelijkheid nog niet verlost en door de verwerping van hun Heiland is die verlossing nog steeds niet gekomen, maar uitgesteld tot betere tijden. Ook nu is het voor Israël nog niet zover. Als het God behaagt de Heere Jezus voor de tweede maal te zenden, zal alles wat Zacharia nu uitspreekt werkelijkheid worden. Toch profeteert Zacharia, wat inhoudt dat God deze woorden op deze tijd wilde laten uitspreken. Onverbrekelijk verbonden met de komst van de Messias is namelijk de verlossing van Israël in de toekomst. Wat Zacharia zegt was het geloof van het overblijfsel in de onvoorwaardelijke beloften van God, die Hijzelf verbonden had met de geboorte van het Kind. Zacharia is in het eerste deel van zijn profetie niet bezig met Johannes, zijn zoon, maar met de Zoon die ons gegeven is, op wiens schouder de heerschappij rust. Daarom prijst hij God, die Israël heeft opgezocht in zijn ellende. Zoals in Exodus 3 God persoonlijk afdaalde om de ellende van Zijn volk in slavernij te bezien en er verlossing voor te bewerken, zo kwam God hier Zelf tot Zijn volk. Hij bezocht hen. Het geloof ziet de verlossing al. Israël, dat onder de macht van de Farao en de zijnen zuchtte, werd in Egypte door God bezocht en Hij verloste hen uit al hun benauwdheid. In Exodus 15 zingen ze over het dienen van God. In vrijheid. Straks zullen de woorden van Zacharia volkomen vervuld worden, als God de verlossing van Israël, Zijn volk, gaat bewerken. Verlossing uit de macht van satan, antichrist en het beest. Satan haat God en daarom ook Israël, het volk van God in de toekomst. Maar God bewerkt dan hun verlossing. Hij brengt via de macht van de ware David Israëls heil teweeg, overeenkomstig de profetieën.

Zacharia zegt dat God een hoorn van heil voor hen heeft opgericht in het huis van David, Gods knecht. Niet het huis van Zacharia is belangrijk, maar het huis van David. Daaruit komt de Verlosser voort. God had David, Zijn knecht, lief, en beloofde hem één uit zijn lendenen op zijn troon te zetten. Door David gaf God Israël zegen en rust van de vijanden. Davids schrik was op al zijn vijanden gevallen. De ware David zal straks de volken verschrikken door het zwaard uit Zijn mond en zo heil of bevrijding voor Israël brengen. Hij is een hoorn van heil. Een hoorn spreekt van kracht, in het bijzonder van koninklijke kracht of macht.

Dat zal de Heere Jezus laten zien als Hij in vlammend vuur van de hemel komt. David zegt in Psalm 18, een psalm die hij schreef toen God hem gered had uit de hand van al zijn vijanden (vs. 1), dat de Heere de hoorn van zijn heil is. In de komst van de Messias als klein kindje op aarde ligt de kracht van Gods heil en al de andere dingen die Zacharia noemt verankerd. God Zelf heeft deze verbinding gelegd tussen het heil en de Messias, doordat Hijzelf de profeten deze dingen liet spreken.

Eén God is de Schrijver van de Bijbel, die daarom altijd één harmonie is. Al de profeten van oudsher zeggen hetzelfde, met andere woorden en onder andere omstandigheden. Het gaat hier om de heilige profeten, niet om valse profeten, die er ook onder het volk waren. Door hen sprak God niet. Maar het getuigenis van al de heilige profeten, van Mozes af tot de komst van de Messias, is eenstemmig. God zal Zijn volk bevrijden uit de hand van de vijanden. Zacharia zegt: onze vijanden, degenen die ons haten. Ja, zo zal het straks zijn. Israël zal vele machtige vijanden hebben en velen zullen hen haten, omdat zij de getuigen van de ware God zijn. En de getuigen van Zijn waarachtige oordelen. Na de opname van de Gemeente zal Israëls overblijfsel uitzwermen over de aarde als Gods gezanten. Tijdens de laatste drie-en-een-half jaar is de satan op aarde neergeworpen en zal hij al zijn macht ontplooien om God te weerstaan. Hij is de machtigste vijand van Israël, die de hele aarde tegen God en Israël zal aanvoeren. Wat een verlossing zal God dan voor Israël bewerken. Al deze vijanden zullen door onze grote David verslagen worden. Het karakter van Davids regering was het verslaan van de vijanden en het bewerken van vrede door Israël. Zo zal de Heere eerst komen.

Daarna zal Hij als Salomo, de Vredevorst, regeren in het vrederijk. Heeft Israël deze bevrijding verdiend? Nee, ze zullen er een diep besef van hebben dat het alleen Gods genade is die hen bevrijden zal. Hij zal in Zijn genade trouw zijn aan Zijn beloften aan de vaderen. Daarom spreekt Zacharia in geloof over de barmhartigheid van God. Barmhartigheid is genade met het oog op de ellendige omstandigheden van het voorwerp van de barmhartigheid. Ja, in welk een ellendige toestand zal Israël zich bevinden. Maar hun smart is niet te groot voor de barmhartigheid van God!

Profetie van Zacharia (vervolg)

De woorden in het begin van vers 72 zijn in ons Nederlands niet erg duidelijk. De bedoeling is niet dat God nu nog barmhartigheid bewijst aan de vaderen die allang gestorven zijn. De vaderen waren de voorwerpen van Zijn barmhartigheid, toen ze op aarde leefden, terwijl Hij hen in hun nageslacht een rijke zegen beloofde. Zij leefden door de barmhartigheid van God met het oog gericht op de toekomst van God. Wat Hij aan de vaderen beloofd had zou nu, bij de geboorte van de Messias, in beginsel in vervulling gaan. De barmhartigheid aan de vaderen beloofd ging nu in vervulling. Een voorbeeld hiervan vinden we bij Abraham. God had beloften gegeven aangaande de Messias, in wie allen gezegend zouden worden. Abraham had alleen de beloften, maar hij verheugde zich erin alsof God ze al uitgevoerd had. De barmhartigheid van God was in geloof zijn deel, maar de ware vervulling liet nog op zich wachten. Daarom zegt de Heere Jezus in Joh. 8: 56: ”Abraham, uw vader, verheugde zich er op, dat hij mijn dag zien zou; en hij heeft die gezien en zich verblijd”. De barmhartigheid van God zet Hem aan tot handelen.

Het tweede motief van God om nu te handelen vinden we in Zijn heilig verbond, de eed aan Abraham gezworen. We zijn op Joodse bodem, want Zacharia zegt: ”Abraham, onze vader” (vers 73). Het verbond van God met Abraham ging van God uit en was onvoor­ waardelijk. God zou Zijn belofte waarmaken hoe de mens, hoe Israël, ook zou falen. We vinden dit verbond in Gen. 17:2-8. God zou Abraham vruchtbaar maken en tot volken stellen toen Abraham al oud was en nog geen kind had. Het zou een eeuwig verbond zijn waarin God Israël tot God zijn zou. Later, toen Abraham zijn eniggeboren zoon Izaäk (Hebr. 11: 17) geofferd had, bevestigde God Zijn verbond nog eens met een eed: ”Ik zweer bij Mijzelf” (Gen. 22:16). Abraham zou een talrijk nageslacht hebben dat de poort van zijn vijanden erfelijk zou bezitten en in zijn zaad (Christus) zouden alle volken van de aarde gezegend worden. De Messias zal geboren worden. Dit is een vervulling van de belofte van God aan Abraham. Een belofte die Hij met een eed aan Abraham bevestigd had. Alleen hier in Lukas is sprake van Zijn heilig verbond. Dit verbond is altijd voor Gods aangezicht geweest en Hij zal Zijn volk Israël afzonderen van alle volken op aarde, om Hem tot volk te zijn. Met welk een eerbied spreekt Zacharia over dit verbond van God. Niet de wet zou Israël de zegen brengen, maar Gods verbond. De wet bracht het volk alleen de vloek, omdat geen mens in zichzelf de wet kan volbrengen. Maar God gaat niet terug tot de wet, maar tot Zijn veel ouder verbond met Abraham.

Zacharia is verblijd. Nu zal uiteindelijk het grote doel van God met Israël werkelijkheid worden, vers 74. Maar Israël heeft de Heere Jezus verworpen, zodat de vervulling uitgesteld wordt. In het vrederijk echter zal het grote doel van God met Israël gezien worden. Dan zullen ze vrij van de vijanden God dienen. De Heere Jezus zal bij Zijn komst op aarde hen redden uit de klauwen van alle vijanden. En dat zijn er wat! De vorst van het herstelde West-Romeinse rijk, de antichrist en allen die deze beesten navolgen. In de grote verdrukking zullen de getrouwen moeten vluchten en zich verbergen voor de vijand die woedend zal rondgaan om te proberen hen te vernietigen. God zal de getrouwen leiden in de woestijn en daar tot hun hart spreken en hen bewaren. Maar ze kunnen Hem daar nog niet vrij en zonder vrees voor de vijand dienen. De Heere Jezus zal de vijanden echter verteren door de adem van Zijn mond.

Dan zal heel Israël zalig worden en God voortdurend dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid, zolang de tijd bestaat: al onze dagen, want de getrouwen zullen niet sterven in het vrederijk (vers 75). In heiligheid en gerechtigheid duidt vooral op de aardse kant van de zaak, bij Israël. Zij zullen afgezonderd van alle volken op aarde God dienen. ”Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: de heiligheid des Heeren. En de potten in het huis des Heeren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar. Ja al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Heere heilig zijn” (Zach. 14:20,21). In gerechtigheid betekent: handelen naar het recht, naar de plaats en positie die God gaf. Israël heeft dan de eerste plaats op aarde. Het zal het middelpunt van de ganse aarde zijn en het volk zal zich gedragen naar die positie. Uit andere profetieën weten we dat dit alleen kan doordat Israël innerlijk veranderd is en de wetten van God in hun harten geschreven staan. Hun uiterlijk geheiligde positie staat in verbinding met hun innerlijke toestand. Daarover lezen we ook in het tweede deel van de profetie van Zacharia, als hij spreekt over de taak van Johannes de Doper. Maar wat ons opvalt is het ontbreken van een beschrijving van Israëls innerlijke toestand in de verzen 68 t/m 75. Het gaat daar namelijk om Gods verbond en de vervulling die Hij voor Israël op aarde bewerkt. Het gaat om de zegen die Israël van God ontvangen zal en niet om hun verantwoordelijkheid. Zacharia ziet de aardse zegeningen van Israël, doordat God Zijn barmhartigheid bewijst.

Hoewel de woorden van Zacharia uitsluitend betrekking hebben op de zegen voor Israël, het aardse volk van God, en ze de aardse dienst aan God bedoelen, kunnen wij in deze woorden toch ook een prachtige omschrijving zien van wat behoudenis voor ons, chris­ tenen, betekent. Vooral de woorden uit vers 74 en 75 geven dit zo prachtig weer. Wij zijn door Gods barmhartigheid gered uit de hand van onze vijanden om onze God te dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid, al onze dagen. De Heere Jezus heeft Zichzelf een eigen volk verworven, ijverig in goede werken (Tit. 2:14). Wij hebben ons van de dode afgoden tot God bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen en Zijn Zoon uit de hemel te verwachten (1 Thess. 1: 9, 10). Dit laatste, de verwachting van de Heere Jezus, vinden we natuurlijk niet in de woorden van Zacharia, omdat de komst van de Heere Jezus voor Israël de zegeningen pas inluiden zal, terwijl wij God al mogen dienen op aarde als de Heere nog niet gekomen is.

Wat een genade van God. Hij bevrijdde ons volkomen uit de banden van de geestelijke machten waarin we verstrikt waren. Satan en zijn demonen hielden ons door de zonde gevangen. Er was angst voor de dood ons gehele leven lang. Maar God bewerkte bevrijding, toen we ons aan Hem overgaven en geloofden in het werk en de Persoon van Christus. De Israëlieten waren veilig als ze schuilden achter het bloed van het paaslam, maar ze waren pas in staat God te dienen en te zingen toen ze door de Rode Zee waren heengegaan en gezien hadden hoe God voor hen streed en hun vijanden vernietigde. Wij waren niet in staat onze geestelijke vijanden te verslaan, want ze zijn veel sterker dan wij. Maar Christus kwam en versloeg de duivel, die de macht over de dood had, met zijn eigen wapen, de dood. Zo verlostte Hij ons (Hebr. 2:14, 15). Wij hebben te maken met een verslagen vijand. Nu we bevrijd zijn geeft Godons (wat een genade!) dat wij Hem kunnen dienen. Ik ben niet gered om te redden, maar om God, mijn Heiland, voortdurend te dienen. Als ik Hem van ganser harte dien kan Hij mij ook gebruiken om anderen tot zegen te zijn, zodat anderen gered worden. Maar dat is niet ons doel. Wat is het een geweldige zaak dat we onze God mogen dienen zonder te vrezen voor de vijand. Bij ons hebben de woorden ”in heiligheid en gerechtigheid” een nog diepere inhoud dan bij Israël. Bij Israël gaat het straks vooral om uiterlijke afzondering, bij ons om innerlijk afgezonderd te zijn van alle kwaad en boosheid. Wij zijn geheiligden in Christus Jezus. Hij is onze gerechtigheid. Onze positie is hemels. Geve God dat wij allen handelen en wandelen overeenkomstig onze hemelse positie. Daarvoor is afhankelijkheid nodig, die God geven wil. Wij mogen Hem dienen, terwijl we voor Zijn aangezicht staan. Hij ziet ons geheiligd in Christus en gerechtvaardigd van onze zonden. O, broeders en zusters, wat is het een gunst, zo voor God te mogen leven. Dat is het hele doel van onze verlossing. Zo lang we op aarde zijn, al onze dagen! En straks. Wat een prachtige illustratie vinden we in de woorden van Zacharia van wat onze bevrijding inhoudt.

Naar aanleiding van de geboorte van zijn zoon heeft Zacharia zijn profetie uitgesproken, maar zijn hart is niet in de eerste plaats vervuld met zijn zoon, maar met God en Zijn verbond. Hij denkt aan de Messias en het huis van David. Vanaf vers 76 spreekt hij ook over zijn zoon, maar in het raam van de bevrijding die God zal bewerken. Hij spreekt over het kind dat God hem en zijn vrouw gaf. Het zou een profeet genoemd worden van de Allerhoogste. Voor Allerhoogste ontbreekt in het Grieks het lidwoord, zodat hier God weer gezien wordt in Zijn karakter van Allerhoogste in barmhar­ tigheid en genade. En Johannes zou een profeet zijn die de woorden van deze barmhartige God op de geschikte tijd aan het volk zou doorgeven (vers 76). Hij mocht de voorloper zijn van de Heere, de Verbondsgod van Israël. Hij zou voor Hem uitgaan om Zijn wegen te bereiden. De engel Gabriël had al aan Zacharia gezegd, dat Johannes zou uitgaan in de geest en de kracht van Elia! Hij zal zeker ook gedacht hebben aan Mal. 3: 1: ”Ziet, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht de weg bereiden zal en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, die gijlieden zoekt, te weten de engel van het verbond”. De taak van Johannes zou zijn om de wegen van Jahweh te bereiden. Hij zou de heraut zijn, die alles in gereedheid moest brengen voor de komst van de Koning. Een heraut zorgde dat de koning op gepaste wijze ontvangen zou worden, overal waar hij komen zou. Wegen werden glad gemaakt, de koning zou toejuichingen moeten ontvangen enz. De taak van Johannes ging dieper dan deze uiterlijke dingen. Hij zou de harten van de mensen treffen en terugvoeren tot God. Zo zou het volk bereid zijn om God te ontvangen.

De wegbereiding van Johannes zou vooral inhouden dat hij Gods volk kennis zou geven van (het) heil in (de) vergeving van hun zonden (vers 77). Hij zou ze oproepen tot bekering en hen dopen tot vergeving van zonden. Pas als ze zo voor God stonden, na de belijdenis van hun schuld, zouden ze kennis van het heil kunnen ontvangen. Voor Israël was dit heil de verlossing van hun vijanden en de invoering in het vrederijk. En innerlijk het bewustzijn, de kennis, van vergeving van zonden. Het volk moest onderwezen worden dat dit heil heel spoedig zou komen, als het volk de Messias maar zou willen aanvaarden in de nederigheid waarin Hij kwam. Daarom is er sprake van Gods volk, hoewel God in Hosea gezegd had dat ze Zijn volk niet waren (Lo-Ammi). Nu de Heere Jezus spoedig zou komen noemt Zacharia hen weer Gods volk, hoewel ze in duisternis zaten. Het gelovige deel zou werkelijk Gods volk zijn, maar het genadeaanbod kwam tot geheel Israël. Bovendien zou dit uiterlijke heil niet los te koppelen zijn van ware schuldbelijdenis. Denken we maar aan Jesaja 53, het lijden van de Knecht des Heeren en de belijdenis die Israël daar uitspreekt.

We hebben nu nagedacht over de voorloper van de Heere en over zijn dienst. In vers 78 vinden we nu waar deze dienst zijn oorsprong vindt, terwijl vers 79 aantoont aan wie de dienst gedaan wordt en wat Gods bedoeling is met dit alles. De dienst van Johannes vindt zijn oorsprong in de barmhartigheid van de God van Israël. Onze God, zegt Zacharia. God heeft Zijn volk opgezocht in hun ellende en de duisternis van de dood waarin ze waren. Hijzelf zal over hen lichten als de Opgang uit de hoogte. Zijn goddelijk licht verschijnt van bovenaf, vanuit Zijn glorie. ”Dit is het waarachtige licht dat komende in de wereld iedere mens verlicht” (Joh. 1: 9). Hijzelf zal als de Zon van de gerechtigheid opgaan. Hij is de Opgang uit de hoogte. Dit woord ”opgang” duidt op de opkomende zon en wordt in de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) ook gebruikt voor het woord tak of spruit. Zo is het vertaald in Jer. 23: 5 en Zach. 6:12. Daar wordt van de Heere Jezus gezegd dat Hij de Spruit is die aan David ontspruiten zal. En men zal Hem noemen: de Heere, onze gerechtigheid.

Het is genade dat God Zelf komt om Zijn licht te laten vallen op hen die in duisternis en schaduw van de dood zitten (vers 79). Wat Zacharia hier zegt komt overeen met Jes. 9: 1, waar het volk Israël gezien wordt als een volk dat in duisternis wandelt en woont in het land van de schaduw van de dood. Door hun zonden waren ze gescheiden van God. En ze wandelden zonder God werkelijk te kennen, ondanks hun stipte opvolging van de wetten. Ja, ze vonden zelfs hun rust daar in die duisternis, want Lukas zegt dat ze daar gezeten waren. Denk maar aan de Farizeeën. De schaduw van de dood was al over hen gekomen. Ze waren in de diepste slavernij geraakt, uiterlijk onder de Romeinen, maar innerlijk onder de macht van de boze. Geestelijk gezien was Israël bijna dood voor God. In zo’n toestand komt God tussenbeide om hen te verlichten en te leiden. Om hen innerlijk en uiterlijk te verlossen. Hij zal hun voeten weer leiden op de weg van de vrede (vers 79). Als Israël straks innerlijk veranderd is, zal de Heere Jezus ook uiterlijk vrede en welvaart voor Israël brengen. Dan zal de oorlog niet meer geleerd worden en zullen de zwaarden omgesmeed worden tot spaden, de spiesen tot sikkelen. Niet alleen onder Israël, maar ook onder de volken.

Welk een verlossing ligt er voor Israël in het verschiet als straks de Messias komt. Zacharia ziet het voor zich, volkomen zeker, want Gods plannen falen niet, al zal Israël falen en de Heiland verwerpen. Joh. 1: 11 zegt: ”Hij kwam tot het zijne en de zijnen hebben Hem niet aangenomen”. Daarom zal het nationale innerlijke en uiterlijke herstel van Israël uitgesteld worden. Ook de profetieën over de lijdende Knecht des Heeren moeten in vervulling gaan. Daarna zal Israëls herstel volgen, na de opname van de Gemeente. Hun geestelijk herstel begint bij de komst van de Heere Jezus op de Olijfberg, als zij zullen zien op Hem die ze doorstoken hebben.

Even wijkt Lukas van de werkelijke volgorde af die in hoofdstuk 2 vervolgd wordt, door in vers 80 te wijzen op het opgroeien van Johannes. Hij legt de nadruk op zijn geestelijke vorming en zijn afzondering. Johannes werd gesterkt in de geest, geestelijk, ongetwijfeld door de vervulling met Gods Geest. De geest is het hogere deel van de mens, waardoor hij in verbinding met God kan treden en waarmee hij verstandige beslissingen kan nemen. Als Johannes gesterkt wordt in zijn geest houdt dit zeker ook in dat hij bewust meer en meer bereid wordt en is de taak die God hem opdraagt op zich te nemen. Hij werd versterkt, ook verstandelijk, door de kracht van Gods Geest en werd zo voorbereid op de grote taak die hij zou gaan volbrengen. Hij kon voor zijn openbaar optreden geen gemeenschap hebben met de geestelijke duisternis van Israël (daarna natuurlijk ook niet, maar toen trad hij op als getuige), daarom was hij in de woestijnen, een beeld van de vruchteloze toestand van Israël. Maar God was aan het werk en met dertig jaar zou Johannes openlijk optreden in Israël.

Dit vers toont opnieuw hoe Lukas steeds zedelijke lessen leren en benadrukken wil.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.