De Brief aan de Efeziërs

Efeze 3
H. Smith

Overzicht

In Efeze 1 zien we het voornemen van God met betrekking tot zijn Zoon en de gemeente.

In Efeze 2 zien we het werk van God in en met gelovigen, om zijn voornemen te vervullen. In dit hoofdstuk wordt de gemeente op drie manieren voorgesteld.

Allereerst zien we de gemeente als het lichaam van Christus, dat bestaat uit gelovigen uit de Joden en uit de volken, met als Hoofd Christus in heerlijkheid. Zij vormen samen ’één nieuwe mens’, met het doel te laten zien wie Christus is, als de opgestane mens, als Hoofd over alle dingen. De gemeente is niet alleen één lichaam, zij is ’zijn lichaam’ (Ef. 1:23). Als zijn lichaam is de gemeente zijn volheid, vervuld met alles wat Hij is en om alles tot uitdrukking te brengen wat Hij is. De gemeente, zijn lichaam, moet de uitdrukking van zijn gedachten zijn, net zoals onze lichamen uitdrukking geven aan datgene wat onze gedachten bezig houdt.

Ten tweede wordt de gemeente voorgesteld als opgroeiend tot een tempel, die bestaat uit alle gelovigen uit de hele christelijke periode. In die tempel stijgen offeranden van lof en dank op tot God en de deugden van God worden aan de mensen verkondigd.

Ten derde wordt de gemeente gezien als een voltooid gebouw, dat samengesteld is uit alle gelovigen die op een willekeurig ogenblik op aarde wonen. Zij vormen de woonplaats van God om zijn volk te zegenen en zij vormen een getuigenis voor de wereld.

In Efeze 3 zien we het rentmeesterschap van de waarheid van de gemeente en de middelen die God heeft gebruikt om deze waarheid aan de volken bekend te maken, door middel van de apostel Paulus.

Tussenzin

Als we Ef. 3:1 vergelijken met Ef. 4:1, dan zien we dat hoofdstuk 3 eigenlijk een tussenzin is.

Hoofdstuk 2 stelt ons de leer voor en hoofdstuk 4 de praktijk die met de leer behoort samen te gaan. Tussen de leer en de praktijk hebben we deze belangrijke tussenzin. Hierin laat de Heilige Geest ons de bijzondere bediening zien die aan de apostel Paulus is toevertrouwd. In vers 2 wordt naar deze dienst verwezen als ’het rentmeesterschap van de genade van God’ en in vers 9 als ’het rentmeesterschap van de verborgenheid’. (De NBG-vertaling heeft in beide gevallen het woord ’bediening’). Deze dienst hield in dat het evangelie verkondigd en de waarheid bekend gemaakt moest worden onder de gelovigen.

Een gevolg van de dienst van Paulus

In vers 1 noemt Paulus zich ’de gevangene van Christus voor u, de volken ...’ Een gevolg van het bedienen van de waarheid van de gemeente was voor Paulus, dat hij in konflikt kwam met de godsdienstige wereld van zijn tijd. De waarheid die hij verkondigde wekte de vijandschap van de Joden op. Paulus leerde onder andere dat er geen verschil in positie voor God was tussen Jood en heiden: beide groepen zijn dood in misdaden en zonden. Daardoor was de Jood op geen enkele manier verheven boven de heiden en kon hij geen aanspraak maken op een bijzondere zegen. Bovendien stelde de waarheid van de gemeente het hele Joodse systeem terzijde. Hun tempeldienst noemde hij een uiterlijke aanbidding in tempels met handen gemaakt, door natuurlijke mensen. Vanzelfsprekend wekte deze leer verzet op bij hen die dat systeem hoog hielden.

Gevangene van Christus

Zoals toen het geval was, zo zal ook nu het handhaven van de waarheid van de gemeente (zoals bekend gemaakt aan de apostel Paulus) smaad en verzet opwekken bij mensen die of een uiterlijke religieuze belijdenis bezitten, of een geestelijk systeem naar Joods model proberen te handhaven. Aan Paulus was een bijzondere dienst toevertrouwd: hij mocht het evangelie van de genade van God bekend maken aan de volken. Dit wekte de haat op van de bevooroordeelde Joden, zodat Paulus in de gevangenis terecht kwam. Naar de mening van de Joden behoorde een man die sprak over ’het gaan naar de volken’ niet langer te blijven leven (Hand. 22:21-22). Maar Paulus bezag zichzelf niet als een gevangene van mensen, maar als een gevangene van Jezus Christus vanwege zijn dienst in het bekend maken van de waarheid aan de volken.

Een belangrijke waarheid

De belangrijke waarheid die Paulus bekend mocht maken is de waarheid van de gemeente. En deed hij op Goddelijk gezag! In vers 3 legt hij uit dat hij zijn kennis van ’de verborgenheid’ van de gemeente niet door mededelingen van mensen had verkregen, maar door direkte openbaring van God Zelf. Hij zegt: ’Dat mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt.’

De Schriften onderzoeken

Wanneer Paulus het evangelie van Jezus Christus in de synagogen predikte, beriep hij zich altijd op de Schriften. Bijvoorbeeld Hand. 13:27,29,35,47; 17:2. En over de Joden van Beréa lezen we dat zij dagelijks de (Oudtestamentische) Schriften onderzochten of de dingen die Paulus predikte, zo waren (Hand. 17:11).

Niet in het Oude Testament

Maar als Paulus sprak over de waarheid van de gemeente, dan kon hij zich niet beroepen op het Oude Testament om bevestiging te krijgen. Als het ging over de waarheid van de gemeente, had het geen zin om te onderzoeken in de Schriften of deze dingen zo waren.

Een moeilijkheid voor de Jood

Door het ongeloof van de Joden was het toch al moeilijk voor hen om veel waarheden die wel in hun Schriften stonden aan te nemen. Zelfs voor een Nicodemus, de leraar van Israël, was het moeilijk om de waarheid van de nieuwe geboorte te begrijpen.

Maar om iets aan te nemen wat niet in de Schriften stond, iets dat bovendien het hele Joodse systeem (dat eeuwenlang bestaan had en door God Zelf was ingesteld) ter zijde stelde, dat was voor een Jood een onoverkomelijke moeilijkheid.

Het begin van de gemeente

Veel christenen kunnen deze moeilijkheid nauwelijks begrijpen, omdat zij zelf de waarheid van de gemeente niet begrijpen. Men ziet de gemeente als het totaal van alle gelovigen van alle tijden. Men gelooft dus dat de gemeente ook in het Oude Testament te vinden is. Het is heel belangrijk dat wij de waarheid van de gemeente goed begrijpen. Allereerst dus dat de gemeente ontstaan is op de Pinksterdag, toen de Heilige Geest werd uitgestort. Dat de gemeente niet bestond in het Oude Testament en ook niet toen de Heer Jezus op aarde was, blijkt ook uit de woorden van de Heer Jezus: ’Op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen’ (Matt. 16:18).

Wat is een verborgenheid?

Het is belangrijk in te zien dat de waarheid van de gemeente een volkomen nieuwe openbaring is. Paulus heeft deze waarheid door openbaring ontvangen. Hij spreekt over deze waarheid als ’de verborgenheid’ (vers 3), ’de verborgenheid van Christus’ (vers 4) en ’de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God’ (vers 9). De uitdrukking ’verborgenheid’ heeft in de Bijbel niet de betekenis van ’iets geheimzinnigs’. In de Schrift is een verborgenheid iets wat tot dusver geheim is gehouden en alleen maar door openbaring gekend kan worden. Als zo’n verborgenheid geopenbaard is, kan zij alleen door het geloof verstaan worden.

Nu geopenbaard in de Geest

In vers 5 legt de apostel uit dat deze verborgenheid niet bekend was gemaakt aan de zonen van de mensen in andere geslachten (dus niet in de dagen van het Oude Testament), maar nu door openbaring bekend gemaakt is aan de ’heilige apostelen en profeten van Christus in de Geest’. Met profeten worden in dit vers niet de Oudtestamentische profeten bedoeld, maar de profeten van het Nieuwe Testament, die als een gave zijn gegeven aan de gemeente (Ef. 4:11). Ook in Ef. 2:20 lezen we over de apostelen en profeten in verband met het fundament van de gemeente, die daar als een gebouw wordt voorgesteld. In alle gevallen is de volgorde ’apostelen en profeten’ en niet ’profeten en apostelen’. Dit laatste hadden we kunnen verwachten als de verwijzing betrekking had gehad op de profeten van het Oude Testament. Bovendien spreekt de apostel over wat nu geopenbaard is, in tegenstelling tot wat vroeger geopenbaard was.

De gemeente is de verborgenheid

In het voorgaande heeft de apostel aangetoond dat de waarheid van de gemeente door openbaring was bekend gemaakt. Ook heeft de apostel heel in het kort de waarheid van de gemeente samengevat en uitgelegd waarom de gemeente gezien wordt als ’de verborgenheid’. Het is duidelijk dat de verborgenheid niet het evangelie is, want het evangelie was in andere geslachten niet verborgen. Het Oude Testament staat vol van toespelingen op de komende Heiland, hoe weinig men ook van deze toespelingen begrepen heeft.

Wij zijn medeërfgenamen

Wat is dan de verborgenheid? In vers 6 lezen we dat deze openbaring inhoudt dat zij uit de de volken ’medeërfgenamen’ zouden zijn en ’medeïngelijfden’ en ’mededeelgenoten’ van de belofte in Christus Jezus door het evangelie. De gelovigen uit de volken zijn tot ’medeërfgenamen’ gemaakt. Wij zijn in de eerste plaats medeërfgenamen met Christus (Rom. 8:17). Christus is de erfgenaam van alle dingen, wij mogen in alles met Hem delen. Maar wij zijn ook tot medeërfgenamen gemaakt met de bekeerde Joden. Niet alleen in het aardse koninkrijk van Christus, maar ook in de erfenis die zowel de dingen in de hemel als de dingen op de aarde omvat.

Ook medeïngelijfden en mededeelgenoten

Wij zijn ook ’medeïngelijfden’ (Volgens de noot in de Telos-vertaling betekent dit: Wij vormen samen één lichaam, wij zijn medeleden van het lichaam). De gelovigen uit de volken vormen nu samen met de Joodse gelovigen één lichaam. Van dat ene lichaam is Christus het hoofd (Ef. 1:22). Dit is iets nieuws: de gelovigen uit de Joden en de gelovigen uit de heidenen zijn op voet van gelijkheid eengemaakt met elkaar en met de verheerlijkte Christus in de hemel.

Ook zijn wij ’mededeelgenoten’. Wij (Joden en heidenen) hebben samen deel gekregen aan de belofte in Christus Jezus. Eens heeft God iets beloofd aan de Zoon (Titus 1:2). Nu deelt God die belofte met ons. Wij zijn samen deelgenoot ervan geworden in Christus Jezus.

Een nieuwe grondslag

De gelovigen uit de volken worden niet opgetrokken tot het Joodse niveau op aarde, noch worden de Joden omlaag gebracht tot het niveau van de volken. Beide groepen worden van hun oude positie afgehaald en opgetrokken naar een onmetelijk hoger niveau. Beide groepen zijn nu met elkaar verbonden, zij staan op een geheel nieuwe grondslag, op een hemelse grondslag ’in Christus’. Dit alles is tot stand gebracht door het evangelie dat voor allen bedoeld is. Want er geen onderscheid, allen zijn strafschuldig voor God. Beide groepen worden om niet gerechtvaardigd door genade.

Drie belangrijke feiten

In vers 6 komen drie belangrijke feiten naar voren. Wij zijn medeërfgenamen, wij zijn medeïngelijfden (of: we vormen samen één lichaam) en wij zijn mededeelgenoten van de belofte in Christus. Deze drie belangrijke feiten, zagen we ook al in hoofdstuk 1:

1. ’De belofte in Christus’ houdt alle zegeningen in die in de Ef. 1:2-7 genoemd worden.
2. Over de erfenis wordt gesproken in 1:8-21.
3. De waarheid van het ene lichaam zien we in vers 22 en 23.

Paulus, een dienaar van de verborgenheid

(Vers 7). Niet alleen werd de verborgenheid geopenbaard aan Paulus, hij werd ook tot een ’bedienaar’ van de waarheid gemaakt. De verborgenheid van de gemeente werd ook aan de andere apostelen (en aan profeten) geopenbaard (vers 5), maar aan Paulus werd de bijzondere dienst toebedeeld om deze waarheid aan de gelovigen bekend te maken. Daarom lezen we alleen in de Brieven van Paulus over de verborgenheid. De genade van God had hem deze dienst gegeven. De kracht van God stelde hem in staat deze gave uit te oefenen. De gaven van God kunnen alleen in de kracht van God uitgeoefend worden.

’De allergeringste van alle heiligen’

Ook lezen we welke uitwerking deze grote waarheid op Paulus zelf had (vers 8). Als hij denkt aan de grootheid van de genade van God, dan ziet hij ook dat hij de voornaamste van de zondaren is (1Tim. 1:15). Als hij denkt aan de geweldige zegeningen die hem staan te wachten (ontvouwd in de verborgenheid) dan voelt hij dat hij de allergeringste van alle heiligen is.

Hoe groter de heerlijkheden zijn die wij mogen zien, hoe kleiner we worden in eigen ogen. Paulus die zo geweldig veel van deze verborgenheden, in hun oneindige omvang, heeft mogen verstaan erkende dat hij de geringste van alle heiligen was.

’De onnaspeurlijke rijkdom van Christus’

Om zijn dienst te vervullen, sprak Paulus niet alleen over de onherstelbaar verloren toestand van de mens, maar hij verkondigde ook de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken. Dat zijn rijkdommen die elke menselijke berekening te boven gaan, want het gaat om grenzeloze zegeningen. We lezen over ’de rijkdom van zijn genade’ (Ef. 1:7; 2:7), over ’de rijkdom van zijn heerlijkheid’ (Ef. 3:16) en over ’de rijkdom van de heerlijkheid van deze verborgenheid’ (Kol. 1:27).

Paulus ook ’een dienaar van de gemeente’

(Vers 9). De dienst van Paulus bestond allereerst in het verkondigen van het evangelie. Hij noemt zichzelf ’een dienaar van het evangelie’ (Kol. 1:23). Door zijn prediking van het evangelie ontstonden de gemeenten. Maar hij was ook een dienaar van de gemeente (Kol. 1:25). Hij mocht aan de gelovigen waarheden bekend maken en verborgenheden openbaar maken. Hij mocht bekend maken hoe het eeuwig voornemen van God in de tijd tot stand gebracht is door de vorming van de gemeente op aarde. Zo werd openbaar wat tot nu toe, vanaf de grondlegging van de wereld, verborgen was in God.

’De veelvoudige wijsheid van God’

(Vers 10). God wilde niet alleen dat alle mensen bekend gemaakt werden met het feit dat er nu een gemeente op aarde is, Hij wilde ook dat alle hemelse wezens nu de veelvoudige wijsheid van God in de gemeente zouden leren kennen. Deze hemelse wezens hadden de schepping nieuw en ongeschonden uit de hand van God zien komen. Toen zagen ze zijn wijsheid in de schepping en hadden van vreugde geroepen. Nu, in de vorming van de gemeente, zien zij ’de veelvoudige wijsheid van God’. De schepping was de volmaakte uitdrukking van de scheppende wijsheid van God. Maar in het formeren van de gemeente is de wijsheid van God in elke vorm tentoongespreid.

De vorming van de gemeente

Voordat de gemeente gevormd kon worden, moest de heerlijkheid van God gehandhaafd worden, moest in de nood van de mens voorzien worden, moest de zonde weggedaan worden, moest de dood vernietigd worden, moest de macht van satan te niet gedaan worden, moest de scheidsmuur tussen Jood en heiden weggebroken worden, moest de hemel geopend worden, moest Christus als mens gaan zitten in heerlijkheid, moest de Heilige Geest op aarde komen en moest het evangelie gepredikt worden. Dit alles (en nog veel meer) heeft te maken met de vorming van de gemeente. Al deze dingen konden alleen tot stand komen door de veelvoudige wijsheid van God. Dat is wijsheid niet slechts in één richting, maar in elke richting. De NBG-vertaling heeft: ’de veelkleurige wijsheid van God’.

De mens heeft gefaald

Het falen van de gemeente in haar verantwoordelijkheid heeft niets aan het feit kunnen veranderen dat de engelen in de gemeente de veelvoudige wijsheid van God leren kennen. Integendeel, het falen van de mens maakt deze wijsheid alleen maar des te meer openbaar. Want deze wijsheid stijgt uit boven elk menselijk falen, zij overwint elke hindernis. totdat tenslotte de gemeente naar de heerlijkheid gevoerd wordt, ’naar het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Christus Jezus, onze Heer’ (vers 11).

Een praktische toepassing

In vers 12 laat Paulus een praktische toepassing volgen. De geweldige waarheden die we in het voorgaande gezien hebben, zijn er niet alleen om door ons bewonderd te worden (hoe bewonderenswaard zij op zichzelf ook zijn), zij moeten ook praktische gevolgen hebben. De waarheid is altijd heel praktisch, als wij die maar goed begrijpen en ernaar handelen. Als wij handelen in overeenstemming met de waarheid, dan heeft dit tot gevolg dat wij ons thuis voelen in de wereld van God, maar ons vreemd voelen in de wereld van de mens. Als het goed is, worden wij door de wereld van de mens niet meer geaccepteerd. Net zoals de blinde in Johannes 9 door de godsdienstige wereld uitgeworpen werd en zich daarna in de tegenwoordigheid van de Zoon van God bevond, zo had de apostel Paulus de toegang tot de tegenwoordigheid van de Vader in de hemel, terwijl hij zich op hetzelfde ogenblik op aarde in de gevangenis van de mens bevond.

Waarom verdrukking en tegenstand?

Alle eeuwige voornemens van God zullen vervuld worden door Christus Jezus. Maar door Hem hebben wij ook de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen tot de Vader. Als het verstaan van de geweldige waarheid van het voorgaande ons de vrijmoedigheid geeft en wij ons thuis voelen in de tegenwoordigheid van de Vader, zal dit in de wereld tot verdrukking leiden. Dat heeft Paulus ondervonden. Maar hij vraagt hun niet moedeloos te worden door zijn verdrukkingen voor hen (vers 13). Als wij de waarheid van de verborgenheid aanvaarden en in het licht daarvan wandelen, zal dit ons automatisch buiten de godsdienstige wereld plaatsen. Als wij willen handelen in overeenstemming met deze waarheid, zullen wij tegenstand ondervinden van hen die belijden christenen te zijn. Zo verging het Paulus ook. Hij ondervond veel tegenstand. Voortdurend was hij in strijd gewikkeld met de Joden die zich hielden aan de Joodse gebruiken (de zogenaamde Judaïsten). Dat ook wij tegenstand kunnen verwachten is op zichzelf logisch, want deze geweldige waarheid veroordeelt alle godsdienstige systemen die door de mens gemaakt zijn.

De toestand van de christenheid

Wordt deze waarheid van de verborgenheid, die Paulus bekend gemaakt heeft, nog verkondigd, de waarheid die het volkomen falen van de mens insluit, de verwerping van Christus door de wereld, de verheerlijkte Christus, de aanwezigheid van de Heilige Geest op aarde, de afzondering van de gelovigen van de wereld en de hemelse roeping van de gelovigen? En wordt er nog naar gehandeld? Jammer genoeg heeft deze waarheid geen plaats in de gebeden en de leer van veel christenen. Wat nog erger is, het wordt in de leer en de praktische openbaring van veel kerksystemen ontkend.

Een kort overzicht

In Efeze 2 heeft Paulus de grote waarheid bekend gemaakt dat gelovigen uit Joden en heidenen samengevoegd zijn om een woonplaats van God in de Geest te vormen. In het derde hoofdstuk heeft de apostel de waarheid van de verborgenheid bekend gemaakt. Die waarheid houdt in dat gelovigen uit Joden en heidenen samengevoegd zijn om een gezamenlijk lichaam in Christus te vormen. De gelovigen uit de volken zijn medeïngelijfden van de belofte in Christus. Deze verborgenheid is geopenbaard met de bedoeling dat de veelvoudige wijsheid van God nu bekend gemaakt zou worden naar het eeuwig voornemen dat God in Christus Jezus, onze Heer, had opgevat (vers 10, 11).

Een tweede gebed

Als Paulus deze geweldige waarheden ontvouwd heeft en daarbij ook gedacht heeft aan het grote eindresultaat (vers 10,11), dan wendt hij zich opnieuw in gebed tot de Vader (vers 14-21). Hij bidt dat de gelovigen in een juiste geestelijke toestand mogen zijn, om in te dringen in de volheid van God. In dit gebed zien we dat alle drie Personen van de Godheid werkzaam zijn in de gelovige om deze geestelijke toestand te bereiken. De Vader is de bron van alle zegeningen, de Geest sterkt ons opdat Christus door het geloof in onze harten mag wonen, om ons met de volheid van God te vervullen, met het doel dat God nu en alle eeuwigheden door in de gelovigen en in Christus Jezus mag worden verheerlijkt.

Gebed tot de Vader

(Vers 14). Dit gebed staat in verband met ’het eeuwig voornemen dat God heeft opgevat in Christus Jezus, onze Heer’. Daarom richt Paulus zich tot de Vader, die de bron is van deze eeuwige voornemens. Om dezelfde reden worden de dood en de opstanding van de Heer Jezus niet genoemd in dit gebed. De eeuwige raadsbesluiten van God waren genomen voordat de zonde en de dood hun intrede in de schepping hadden gedaan. En de volledige vervulling van deze voornemens (waarop het gebed ziet) zal in een omgeving zijn waar de dood nooit kan binnendringen.

In vers 15 lezen we dat in de komende wereld van zegen elke familie in hemelen en op aarde naar de Vader zal worden genoemd. In de eerste schepping werden alle dieren voor Adam geleid. Hij gaf ze namen die de onderscheidende karaktertrekken weergaven die in elke dierenfamilie tot uiting kwamen. In verbinding met de eeuwige voornemens voor de nieuwe schepping zal elke familie in de hemel en op de aarde (engelen, de gemeente in de hemel en de gelovigen op aarde) naar de Vader worden genoemd. En zo heeft elke familie zijn onderscheiden karakter, volgens de eeuwige raadsbesluiten van de Vader.

In dit gebed denkt Paulus aan alles wat in de eeuwigheid gezien zal worden, in verband met de voornemens van God die Hij voor de grondlegging van de wereld heeft opgevat. Dan zal de Vader gezien worden (de bron van alles) en de Zoon (het middelpunt van alles) en elke familie in hemelen en op aarde (die elk iets van de heerlijkheid van de Vader ten toon zullen spreiden).

De rijkdom van zijn heerlijkheid

(Vers 16). Het eerste verzoek van Paulus hier is, dat de Vader ons naar de rijkdom van zijn heerlijkheid, door zijn Geest, met kracht zou sterken naar de innerlijke mens. Hij zegt niet ’naar de rijkdom van zijn genade’ (Ef. 1:7), maar ’naar de rijkdom van zijn heerlijkheid’. Want dit gebed staat niet in verband met onze noden, maar met de vervulling van de voornemens van het hart van de Vader. In het gebed van Ef. 1:15-23 vraagt de apostel dat wij de kracht van God, jegens ons die geloven, mogen kennen. Hier bidt hij dat wij de kracht ’in ons’ zouden hebben, om ons naar de innerlijke mens te sterken.

Er is ’een innerlijke mens’ en ’een uiterlijke mens’. De uiterlijke mens is de zichtbare, natuurlijke mens. Hiermee staan we in verbinding met de dingen rondom ons. De innerlijke mens is de onzichtbare, geestelijke mens (gevormd door het werk van de Heilige Geest in ons). Hiermee staan we in verbinding met de onzienlijke en eeuwige dingen. Evenals de uiterlijke mens gesterkt moet worden door de stoffelijke dingen van dit leven, moet ook de innerlijke mens gesterkt worden door de Geest, om daardoor meer te zien van de geestelijke zegeningen van de nieuwe wereld.

Christus woont in ons hart

(Vers 17). Het tweede verzoek is, dat Christus door het geloof in onze harten mag wonen. De eerste bede leidt tot de tweede: want alleen als we door de Geest gesterkt worden zal Christus door het geloof in onze harten wonen. De Geest zal altijd ons hart vervullen met de gedachten van de Vader over de Zoon, om samen met de Vader aan de Zoon te denken en Hem te verheerlijken. Paulus bidt niet dat we gesterkt mogen worden om iets heel moeilijks te doen, maar dat we in een goede geestelijke toestand mogen zijn, zodat Christus door het geloof in onze harten kan wonen. De macht van de wereld rondom ons, van het vlees in ons en van de duivel tegen ons is zo groot, dat Christus dan alleen de plaats die Hem toekomt in onze harten kan krijgen, als wij door de Geest naar de innerlijke mens gesterkt worden.

Bovendien bidt Paulus dat Christus in onze harten mag ’wonen’. Wij mogen Hem niet als een bezoeker behandelen, met Wie we ons alleen bezig moeten houden bij bijzondere gelegenheden, maar als Iemand die een blijvende plaats in onze harten heeft. Dit kan alleen maar door het geloof, want het geloof ziet op Christus. Door het geloof zullen we Hem steeds voor ogen hebben, zullen we Hem liefhebben en zijn Woord bewaren. Dan zal Hij (en ook de Vader) woning bij ons maken. Hij is het middelpunt van alle plannen van God. Hij wordt dan ook het middelpunt van onze gedachten. Zoals iemand eens zei: ’Het meest verheven voorwerp voor God, wordt het meest verheven voorwerp voor ons!’

Eén ding is nodig

Wat zou mijn leven een getuigenis voor God zijn, als deze ene Persoon het middelpunt van mijn leven zou zijn, ja, als Hij in mijn hart zou wonen. Wij lijken vaak op Martha. Haar aandacht werd van de Heer afgetrokken door ’veel dienen’. Zij werd zeer in beslag genomen door veel dienen. Zij maakte zich bezorgd en druk over veel dingen. Zij moest leren dat ’één ding’ nodig was (Luk. 10:38-42). Als Christus het enige voorwerp van mijn leven is, dan zal ik Hem ook dienen, maar zonder van Hem afgetrokken te worden. Mogen wij, als Maria, ’het goede deel’ kiezen.

In de liefde geworteld en gegrond

Als Christus in ons hart woont, dan zullen wij ’in de liefde geworteld en gegrond’ zijn. God is liefde! In Christus en door Christus is de liefde van God geopenbaard. Als Christus de enige is die in onze harten woont, dan zal Hij zeker het hart vervullen met een kennis van de Goddelijke liefde. Dan kunnen wij van die liefde genieten. Dan zijn wij in de liefde geworteld en gegrond. Hier wordt de gelovige vergeleken met een boom die zijn wortels in de aarde heeft en vast staat in de stormen.

Als Christus in onze harten woont en wij in de liefde geworteld en gegrond zijn, dan ’zijn wij in staat te begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte, lengte, hoogte en diepte is’ (Vers 18). Dit is het derde grote verzoek. God onderwijst ons niet alleen door ons verstand, maar ook door onze gevoelens. Deze dingen begrijpen we, niet alleen door het geloof, maar ook door de liefde; we zijn immers in de liefde geworteld en gegrond. Door het werk van de Geest woont Christus (door het geloof) in onze harten. En omdat Hij daar woont, vervult Hij onze harten met liefde en de liefde stelt ons in staat deze dingen te begrijpen.

Deze liefde leidt ons ertoe om ’alle heiligen’ te omarmen. Hoe meer wij genieten van de liefde van Christus, hoe meer onze harten zullen uitgaan naar allen die door Christus geliefd worden. Alle gelovigen horen bij elkaar, samen vormen wij één lichaam. Wij kunnen niet zonder elkaar, wij hebben elkaar nodig.

Breedte, lengte, hoogte en diepte

Dan wenst de apostel dat wij ten volle in staat zijn te begrijpen wat ’de breedte, lengte, hoogte en diepte’ is. Hierbij mogen we denken aan de hele reikwijdte van de raadsbesluiten van God, van ’het eeuwig voornemen’ van God (waarover we lezen in vers 11). Dit eeuwig voornemen omvat in zijn breedte ’alle heiligen’. In zijn lengte strekt het zich uit tot in alle eeuwigheden. In zijn diepte buigt het zich neer tot ons in al onze noden. In zijn hoogte brengt het ons in een sfeer van de heerlijkheid.

De liefde van Christus

Aan al deze zegeningen hebben wij deel door de liefde van Christus. Hij heeft de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven (Ef. 5:25). Het vierde verzoek van de apostel is, dat wij mogen kennen ’de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat’ (vers 19). Dit is een liefde die gekend en genoten kan worden, maar die toch de kennis te boven gaat. We zijn niet in staat de liefde van Christus volmaakt te kennen. Wel kunnen we groeien in de kennis van deze onbegrepen liefde.

Wij kunnen de hoogte van de heerlijkheid waaruit Christus afdaalde niet meten. Wij kunnen de diepte van de smart die Hij moest ondergaan niet peilen. Nog minder kunnen wij de liefde van Christus ten volle kennen. Dit is een liefde die voor ons in de dood ging, een liefde die de onmetelijke schare van verlosten omvat, klein en groot, een liefde die voor ons zorgt hier beneden, een liefde die ons komt halen om ons in het huis van liefde te brengen, om daar met Hem te zijn en Hem gelijk te zijn, om zijn hart van liefde te bevredigen. Deze liefde kan gekend worden en tegelijkertijd is dit een liefde die de kennis te boven gaat.

Volheid en kracht

Het vijfde verzoek is, dat wij vervuld mogen worden tot de hele volheid van God (vers 19). De volheid van God, dat is alles wat God is en wat geopenbaard en bekend gemaakt is in Christus. De Zoon heeft laten zien Wie de Vader is. Door de Zoon kennen we de Vader in zijn liefde en heiligheid, in zijn genade en waarheid. De apostel bidt dat wij ten volle van deze Goddelijke volheid zullen ontvangen, dat ’wij vervuld mogen worden tot de hele volheid van God’.

(Vers 20). Het zesde verzoek is, dat alles waar de apostel om gebeden heeft voor de gelovigen, in hen gewerkt mag worden door de kracht van God. God is inderdaad in staat om zeer overvloedig ’voor ons’ te doen, zoals vaak gezegd wordt. Maar in dit gebed gaat het over de geestelijke toestand van de gelovigen, daarom is het onderwerp hier niet wat God ’voor ons’ kan doen, of ’met ons’, maar het gaat over zijn vermogen en bereidheid om ’in ons’ te werken. Paulus bidt of Hij dit in ons wil werken ’boven alles wat wij bidden of denken’.

Eer aan God

(Vers 21). De zevende en laatste wens is, dat er heerlijkheid mag zijn in de gemeente tot God en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid. Elk verzoek in dit gebed leidt tot deze wonderbare gedachte: dat tot in alle geslachten de heiligen de volheid van God zullen vertonen en dat zij tot zijn heerlijkheid zullen zijn.

Het hele gebed laat ons zien dat het de wens van God is, dat nu op aarde in de gemeente gezien mag worden (wat tot in alle geslachten van alle eeuwigheid in volmaaktheid in hen gezien zal worden) Wie God is.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.