De Brief aan de Hebreeën (7)

De Brief aan de Hebreeën
Hoofdstuk 7
H. Smith

6. Een nieuwe priesterorde (Hebreeën 7)

Het priesterschap van Christus
In het tussengedeelte ( 5:11 - 6:20) waarschuwde en bemoedigde de apostel de Hebreeën. Nu gaat hij verder met het onderwerp van hoofdstuk 5. Daar sprak hij over het verheven karakter van het priesterschap van Christus, door er onder andere op te wijzen, dat de opgestane Christus begroet werd als hogepriester naar de orde van Melchizédek (Hebr. 5:10). Nu gaat de apostel verder, met te wijzen op het verheven karakter van deze priesterorde, door aan te tonen dat deze orde ook verheven is boven de priesterorde van Aäron.

De priesterlijke dienst
Het is belangrijk, het verschil te zien tussen het priesterschap en de uitoefening van de priesterlijke dienst. Melchizédek is een prachtig voorbeeld van het priesterschap van Christus. Maar als het gaat om de uitoefening van de priesterlijke dienst van Christus, ten behoeve van de Zijnen, dan is Aäron in zijn taak als hogepriester hiervan een mooi voorbeeld. Het priesterschap van Aäron heeft te maken met offers, met het tussenbeide treden ten behoeve van anderen en met de inrichting van het heiligdom. Over deze dingen wordt niet gesproken in verband met het priesterschap van Melchizédek. Het priesterschap van Christus is zo heerlijk en groot, dat zij niet kan worden uitgebeeld door één persoon.

Abraham ontmoet Melchizédek
(Vers 1,2). De apostel wijst naar een opmerkelijk voorval in het leven van Abraham: de ontmoeting van de aartsvader met iemand die groter is dan hij, namelijk Melchizédek. Van deze Melchizédek weten we heel weinig. Hj is gehuld in een waas van geheimzinnigheid. Dit heeft tot doel, dat hij een volmaakt voorbeeld zou zijn van onze grote hogepriester, de Zoon van God. Van Melchizédek lezen we dat hij op de Zoon van God lijkt (vers 3).

De ontmoeting van Abraham en Melchizédek wordt beschreven in Gen. 14:17-20. Na het verslaan van de koningen die het volk van God gevangen genomen hadden, verschijnt Melchezédek op het toneel en hij ontmoet Abraham. Zijn naam en de naam van zijn stad geven aan dat hij koning was van de gerechtigheid en koning van de vrede. Verder was hij ”priester van God, de Allerhoogste”, de God Die door het verslaan van de koningen liet zien dat Hij Zijn volk kan bevrijden van hun vijanden en elke vijandige macht omver kan werpen.

Wat zijn positie betreft was Melchizédek een koning. Zijn regering was gekenmerkt door gerechtigheid en vrede en in de uitoefening van zijn priesterdienst stond hij tussen Abraham en God in. Als de vertegenwoordiger van God voor de mens, zegende hij Abraham namens God. Als de vertegenwoordiger van de mens voor God zegende Hij God, de Allerhoogste, namens Abraham. Hij brengt de zegen van God over aan de mens en hij brengt de lofprijzing van de mens over aan God.

Een beeld van het Vrederijk
De ontmoeting van Abraham met Melchizédek is een beeld van het vrederijk. In het toekomstige Duizendjarige Rijk zal God gekend worden als God, de Allerhoogste (El Eljon), Die Zijn aardse volk zal bevrijden en het oordeel zal uitoefenen over elke vijandige macht. Dan zal Christus gezien worden als Koning en als Priester. Zoals we ook lezen in de profetie van Zacharia: ”Hij zal het sieraad dragen en Hij zal zitten en heersen op Zijn troon en Hij zal priester zijn op Zijn troon en de raad des vredes zal tussen die beiden wezen” (6:13). Hij zal de ware Koning van de gerechtigheid zijn, Koning van de vrede en Priester van God, de Allerhoogste.

Priester voor altijd
(Vers 3). Zoals gezegd, Melchizédek is hier gehuld in een waas van geheimzinningheid. Wij lezen niets over zijn afkomst, zijn geboorte of over zijn sterven. Wat zijn geschiedenis betreft is hij ”zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde van leven”. Plotseling verschijnt hij op het toneel, zonder dat er iets van zijn afkomst vermeld wordt; hij verdwijnt weer, zonder dat er iets van zijn verdere leven vermeld wordt. Zover het verslag van zijn leven betreft, ”blijft hij priester voor altijd”, dit in tegenstelling met Aäron, van wie vermeld wordt dat hij gestorven is. In al deze dingen lijkt hij op de Zoon van God. Daarom is hij een passend voorbeeld van de waardigheid van het priesterschap van de Zoon van God, Die ook priester blijft voor altijd.

De verhevenheid van de priesterorde van Melchizédek
(Vers 4-7). Bij de ontmoeting van Abraham en Melchizédek is nog meer gebeurd, waaruit nog duidelijker blijkt dat de priesterorde van Melchizédek verheven is boven dat van Aäron.

1. Deze koning-priester is zo groot in waardigheid, dat zelfs de aartsvader Abraham hem een tiende gaf van de buit. De zonen van Levi echter, die van Abraham afstammen, ontvangen bij de uitoefening van hun dienst, de tienden van het volk. Dus hoewel zij zelf tienden ontvangen, gaven zij tienden aan Melchizédek, in de persoon van hun vader Abraham.

2. Melchizédek ontving niet alleen de tienden van Abraham, maar hij zegende Abraham, die de beloften had, ook. Degene van wie gezegd was dat hij tot een zegen zou zijn en dat door zijn zaad alle volken op aarde gezegend zouden worden, is bij deze gelegenheid zelf gezegend en ”zonder enige tegenspraak wordt het mindere gezegend door het meerdere”.

Verheven boven de priesterorde van Aäron
(Vers 8-10). Bovendien, in het gaval van Aäron en zijn zonen, ontvangen sterfeljke mensen tienden. Maar bij Melchizédek lezen we niets over zijn sterven. Voor zover zijn geschiedenis beschreven wordt, ”wordt van hem getuigd dat hij leeft”.

Wij zagen dus, dat, in de persoon van hun vader Abraham, de priesters tienden betaalden en de zegen ontvingen in plaats van dat zij tienden ontvingen en anderen zegenden. Ook zagen wij dat zij, als sterfelijke mensen, tienden betaalden aan iemand van wie getuigd wordt dat hij leeft. Het is dus duidelijk dat het priesterschap van Melchizédek ver verheven is boven dat van Aäron.

Een onvolmaakt priesterschap
(Vers 11). Maar als het priesterschap van Melchizédek verheven is boven dat van Aäron, dan is het priesterschap van Aäron niet volmaakt. Het was vergankelijk, tijdelijk van karakter en onvolkomen in zijn werk. Verderop in deze Brief lezen wij dat dit priesterschap het geweten niet blijvend kon zuiveren en de offeraar niet tot God kon brengen. Deze onvolmaaktheid is het bewijs dat er een andere priester moest opstaan, naar de orde van Melchizédek. Deze andere priester is Christus. In Hem is alles volmaakt, volkomen en blijvend.

Een zwak en nutteloos priesterschap
(Vers 18-19). Het vroegere gebod van Mozes met betrekking tot het priesterschap wordt daarom afgeschaft, wegens zijn zwakheid en nutteloosheid. Het was zwak, omdat de priester niet altijd priester kon blijven; hij was immers sterfelijk. Het was nutteloos, omdat het de offeraar niet in de tegenwoordigheid van God kon brengen met een geweten dat vrij was van angst voor het oordeel. De wet wijst heen naar betere dingen, maar heeft in zichzelf niets tot volmaaktheid gebracht. Met het priesterschap van Christus wordt een betere hoop ingevoerd. Het brengt de gelovige immers in de heerlijkheid. En zolang wij nog op aarde zijn, kunnen wij tot God naderen door onze grote hogepriester (Hebr. 10:21,22).

”De Heere heeft gezworen...”
(Vers 20-22). Opnieuw wijst de apostel erop dat het priesterschap van Christus verheven is boven dat van Aäron, en wel door het feit dat, in tegenstelling met het priesterschap van Aäron, Christus priester is geworden met eedzwering. Om dit te bewijzen, haalt hij opnieuw Ps. 110:4 aan. De eedzwering houdt in, dat het priesterschap van Christus niet kan worden herroepen of terzijde gesteld. Dit kon namelijk wel bij het Levitische priesterschap. Deze eedzwering maakt de zegeningen van het nieuwe verbond nog zekerder. Deze zegeningen rusten immers op de Heere Jezus en Zijn volbrachte werk.

Een onveranderlijk priesterschap
(Vers 23-24). Onder de wet werden mensen tot priester aangesteld, maar zij konden hun dienst niet blijven uitoefenen, ”omdat zij door de dood werden verhinderd aan te blijven”. Een priester kon, in zekere mate, medelijden hebben met hen voor wie hij zijn priesterlijke dienst uitoefende en hij kon hen helpen. Als hij stierf, kwam er weer een andere priester die niet op de hoogte was van de zorgen en beproevingen van de mensen voor wie hij zijn priesterlijke dienst uitoefende.

Met het priesterschap van Christus is het geheel anders! Hij heeft getriomfeerd over de dood! Hij blijft tot in eeuwigheid! Hij heeft een onveranderlijk (”onoverdraagbaar”) priesterschap! ”Hij blijft”, ”Hij is Dezelfde” (Hebr. 1:11,12)!

Hij kan volledig behouden
(Vers 25). Eerst heeft de apostel de verhevenheid van het priesterschap van Christus laten zien. Nu laat hij de zegeningen zien die door dit priesterschap het deel zijn van de gelovigen. Omdat wij zo’n hogepriester hebben, Die altijd leeft en nooit verandert, verzekert de apostel ons, dat Hij ”volledig kan behouden wie door Hem tot God naderen”. Hij kan ons bewaren op onze reis door de woestijn. Door Hem kunnen wij tot God naderen; Hij kan ons redden van elke vijand; Hij kan ons tot God brengen; Hij kan voor ons tussenbeide treden in al onze zwakheden.

Zo’n hogepriester paste ons ook
(Vers 26,27). De apostel besluit dit gedeelte van de Brief, door ons te laten zien dat wij zo’n hogepriester nodig hadden: ”Zo’n hogepriester paste ons”. In Hebr. 2:10 zagen we dat God zo’n hogepriester nodig had: ”Het paste Hem”. Als wij beseffen Wie God is in Zijn heiligheid, kan er ook niemand anders dan Christus als grote hogepriester passend zijn voor God. Als wij beseffen wie wij zijn, in al onze zwakheid, kan er niemand anders dan Christus passend zijn voor ons. Wij hebben Hem nodig, want Hij is innerlijk heilig. Hij is zuiver in al Zijn motieven. Hij is onschuldig, Hij heeft nooit één enkele slechte gedachte gehad. Toen Hij ging door deze wereld is Hij onbesmet gebleven. Hij is niet aangetast door de zonde in deze wereld. Hij heeft het werk voor onze zonden volbracht, toen Hij Zichzelf opofferde aan het kruis. Hij is nu hoger dan de hemelen geworden; Hij is voor altijd gaan zitten aan Gods rechterhand.

De Zoon is tot in eeuwigheid volmaakt
(Vers 28). Wij zagen de grote tegenstelling die er is tussen de Zoon, Die hogepriester geworden is tot in eeuwigheid, door het woord van de eedzwering en tussen de mensen, behept met zwakheden, die hogepriester geworden zijn door de wet. ”Want de wet stelt als hogepriester mensen aan die zwakheid hebben, maar het woord van de eedzwering, die na de wet is gekomen, stelt de Zoon, Die tot in eeuwigheid volmaakt is”.

Een kort overzicht
In dit hoofdstuk zagen wij dus achtereenvolgens:

  • De waarde van het priesterschap van Christus, waarvan het priesterschap van Melchizédek een voorbeeld is (vers 1-3).
  • De grootheid van het priesterschap van Christus, die blijkt uit de verhevenheid van het priesterschap van Melchizédek boven het Levitische priesterschap (vers 4-10).
  • De onvolkomenheid van het Levitische priesterschap maakt een verandering van priesterschap nodig (vers 11).
  • De verandering van priesterschap maakt een verandering van de wet nodig, die in verbinding met het aardse priesterschap staat (vers 12-19).
  • Het priesterschap van Christus is bevestigd met een eedzwering (vers 20-22).
  • Het priesterschap van Christus is onveranderlijk en eeuwig (vers 23,24).
  • De volmaakte bekwaamheid van Christus voor Zijn priesterlijke werk (vers 25).
  • De persoonlijke geschiktheid van Christus voor Zijn priesterlijke dienst (vers 26-28).
Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.