Gevaren voor de gemeente

Gevaren voor de gemeente en ons persoonlijk
in de eindtijd in  het licht van de Bijbel.

Het thema van deze ochtend zijn “gevaren voor de gemeente van de Here en ons persoonlijk in de eindtijd.” Het is onmogelijk om alle aspecten vanmorgen te bespreken, we kunnen ze eigenlijk allen maar aanstippen en later overdenken waar wij zelf staan als gemeente en persoonlijk. De gemeente van de Here wordt van alle zijden aangevallen en vaak overzien wij christenen dit niet want het gaat allemaal zo sluipend dat wij ons er niet druk om kunnen en vaak niet willen maken. De ene na de andere valse lering sluipt ongemerkt kerken en gemeenten binnen, het lijkt allemaal prachtig en goed maar zoals meestal zit het venijn in de staart.

Daarnaast leven wij mensen, óók een christen, in een hectische maatschappij waar alles steeds sneller moet gaan, elk mens claimt rechten op geld en goed en o, wee, als iemand aan ons “IK-je” komt. En gelovige schijnt ook niet te ontkomen aan de waanzin van de maatschappij want of we willen of niet, in bepaalde opzichten gaan wij met deze maatschappij mee. Terwijl we geacht worden: “Geheel anders” te zijn volgens Efeze 4:20 omdat wij Christus hebben leren kennen.

In vroegere jaren was de sociale controle veel groter, ook binnen de kerken hield men elkaar als het ware in de gaten en daardoor waren de uitwassen kleiner. In onze dagen is het individualisme tot norm verheven, de mens staat centraal, zélfs in het geloofsleven. Steeds vaker gaat het ons om de bevrediging van onze verlangens, of dit nu tijdens samenkomsten is of iets anders. Wij gelovigen stellen ons zelf steeds meer centraal, evenals de zogenaamde verloren zoon.

Wij lezen Lucas 15:11-32:

“En Hij zeide: Iemand had twee zonen. De jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit onder hen. En weinige dagen later maakte de jongste zoon alles te gelde en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een leven van overdaad. Toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. En hij trok er op uit en drong zich op aan een der burgers van dat land en die zond hem naar het veld om zijn varkens te hoeden. En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, doch niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, Ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. En hij stond op en keerde naar zijn vader terug. En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet viel hem om de hals en kuste hem. En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Maar de vader zeide tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren. Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. En hij riep een van de knechts tot zich en vroeg, wat er te doen was. Deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”.

Als wij de wereld om ons heen met ons menselijk verstand zouden willen begrijpen komen we er niet uit, blijven veel zaken een raadsel voor ons. Ik vraag mij bijvoorbeeld vaak af waarom de Here toe laat dat er zo veel valse leringen zijn en waarom gelovigen daar in mee gaan. Ook vraag ik me de laatste jaren af waarom de ene moet lijden onder ziekten en kwalen en een ander schijnbaar vrolijk door het leven huppelt. In de Korinthe-brief vinden wij daar enigszins een antwoord op:

“Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben”.  1 Korinthe 13:12

Wat wij hier lezen wil zeggen dat we het volle zicht (nog) niet op de wereld, het Woord van de Heer, en Zijn doen en laten hebben. Voor ons is alles troebel en even moeilijk te zien zoals het gezicht van een mens eeuwen geleden te zien was in de metalen spiegels welke men toen tot beschikking had.

In die tijd waren de spiegels nog niet van glas maar nam men een stuk koper dat werd gedreven tot een plaat en daarna glimmend werd gepoetst. In dergelijke spiegels kon je de contouren van het gezicht wel zien maar details van het gezicht bleven wazig en vervormd door de oneffenheden van het uitgeklopte metaal en de beperkte spiegeling van het materiaal. Dit bedoelde Paulus met de opmerking: “Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen”

Zo vergaat het ook ons tijdens het leven op aarde, wij hebben tot zekere hoogte zicht op de dingen van de Heer. Maar blijft beperkt tot een bepaald niveau door ons menselijk denken en onze beperkte waarneming. We weten dat de Here alle dingen ten goede doet komen maar het uiteindelijke resultaat zien we nog niet. In moeilijke omstandigheden wij begrijpen vaak niet welke weg de Here met ons wil gaan en wordt het ons vaak bang te moede. Wij meten de Here aan ónze normen, wensen en verlangens, maar is het niet zo dat wij Zijn wegen moeten volgen?

Laten wij eens naar de bruiloft te Kana gaan. Maria, wilde dat de Here zou in grijpen toen er geen wijn meer voorradig was, maar wat lezen wij in Johannes 2:3-4:

“En toen er gebrek aan wijn kwam, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Zij hebben geen wijn. En Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u van node? Mijn ure is nog niet gekomen.”

Wij mensen verwachten een oplossing of genezing zoals wij mensen het zelf in gedachten hebben. Het komt voor dat wij als gelovigen veel, en lang bidden om een oplossing voor bepaalde problemen of genezing van een ziekte of chronische kwaal. En wanneer de verhoring van de gebeden uitblijft, hoe is onze gesteldheid dan? Zijn wij overtuigd van de oplossing van de Here zoals Maria dit was? Verwachten wij dat de hulp van de Here komt, en Zijn oplossing de beste oplossing is zoals Maria dit schijnbaar had begrepen? Maria zei namelijk tegen de bedienden in Johannes 2:5: “Wat Hij u ook zegt, doet dat!” Maria zorgde er voor dat het personeel klaar stond, dat er ruimte kwam voor een wonder, een wonder zoals de Here het wilde!

De tijd zal het ons ook leren, óók als wij denken dat onze gebeden niet door de Here gehoord worden. Op dit moment zien we nog in spiegels, in raadsels, maar straks zullen we alles in haar volle waarde, en in het volle licht. Daarom begrijpen wij vaak de volle omvang van de grootheid van de Here God niet. Wél hebben wij het licht van de Heilige Geest ontvangen maar omdat onze gebroken situatie waarin de oude mens ook nog wel eens opspeelt wordt er van het Levende Woord veel helderheid ontnomen. Gelukkig is ons veel geopenbaard in de Bijbel en eeuwen lang hebben door de Here God gedreven mannen dit Woord onderzocht. Ze hebben dit allemaal voor ons achter gelaten in boeken en geschriften. De verhouding en het onderscheid tussen Israël en de gemeente hebben deze mannen ook bestudeerd en daar wij mogen ons voordeel mee doen.

Zo werd er door hen vaak gezegd dat Israël onze oudere broer is. Dit is ook zo want Israël wordt door de Here de eerst geboren zoon genoemd in Exodus 4:22-23 (St. Vert.)

”Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de Here: Israël is mijn eerstgeboren zoon; Daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden.”  

Dat betekent tegelijkertijd wél dat wij christenen de jongste broer zijn. Laten wij de gelijkenis van de “verloren zoon” eens als type, een voorbeeld, bekijken in de verhouding tussen, zowel Israël, als ook de Gemeente en de Here God.

Wij beginnen met de jongste zoon als type van de Gemeente en hoe het daarmee is gegaan, vinden wij als beeld, beschreven in Lucas 15:11-32. De jongste zoon eiste zijn rechtmatig deel van de erfenis op zoals dat in die tijd de gewoonte was. Als wij naar Handelingen 2 kijken zien wij dat er niet alleen inwoners uit Israël zelf aanwezig waren op dat moment, maar óók Joden uit andere landen waren opgetrokken naar de tempel. Het waren Joden, of nakomelingen van Joden, die in de vreemde een nieuw bestaan hadden opgebouwd.

Vandaar dat er tijdens de uitstorting van de Heilige Geest Joden aanwezig waren die een vreemde taal spraken en de discipelen in de taal hoorden spreken van het land waar ze woonden. Een oudste zoon had in het Israël van die tijd het eerst geboorterecht en kreeg het bedrijf of de bezittingen nadat de vader overleden was en bleef hij tot dat moment thuis werkzaam. De jongere zoons kregen een aandeel uit de erfenis en moesten daar een nieuw bestaan mee opbouwen en het kwam regelmatig voor dat ze naar het buitenland vertrokken. In de gelijkenis vertrok de jongste van de twee broers met een zak geld om in den vreemde een nieuw bestaan op te bouwen. Maar hij bracht zijn tijd en geld door met feesten, met wijntje en Trijntje. Hij fladderde, als een vlinder van bloem tot bloem, van de ene vrouw naar de andere, van het ene feest naar het andere.

Zo verging het de gemeente van Christus ook, ze trok de wereld in om haar taak te vervullen. De opdracht de mensheid van Redding en Verlossing door het Bloed van de Here Jezus te vertellen. Maar ze verviel in geestelijke hoererij en zocht wereldse macht en genot, ze nam zoals de jongste zoon de normen en waarden aan van de zondige wereld. In een tijdsbestek van nog geen 300 jaar was deze “jongste broer” bij de ”Grote Hoer”, Babel, met haar afgoderij, terechtgekomen. Het Woord van de Here was totaal verduisterd, machtswellust en wereldmacht was het hoogste goed geworden terwijl de Heer ooit eens had gezegd dat Zijn volgelingen wél in de wereld leven maar niet ván de wereld zijn.

Op zekere dag had hij (de Gemeente, de jongste broer) genoeg van de draf die de zwijnen aten, de heidense afgodendienst van de Roomse Kerk, Hij overlegde bij zichzelf dat het verstandiger was om tot zijn Vader terug te keren en zich als ”knecht” beschikbaar te stellen dan in de wereld te leven zonder enig uitzicht op redding en verlossing. In 1517 deed de “jongste zoon”, de gemeente van de Here - via Luther - de eerste stap in die richting en al snel volgden Calvijn en anderen.

Ondertussen is de oudste zoon, Israël, bijna 2000 jaar bezig geweest in eigen gerechtigheid de Vader te dienen, zonder acht te geven op het nieuwe arbeidscontract, het Nieuwe Verbond. Het nieuwe verbond dat zijn, Messias, de Here Jezus schonk door Zijn offer op Golgotha naar Zijn belofte in Lucas 22:19:

“En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt.”
          
In feite hadden beide zonen, Israël en de heidenen, het zicht op de ”Vader der Eeuwigheid” verloren, de oudste omdat hij de beloofde Messias niet accepteren wilde. En de jongste die vol goede moed en met de beste bedoelingen op weg ging maar jammerlijk faalde omdat de wereld greep op “hem” (de Gemeente) kreeg. Uiteindelijk zien we hoe de Vader Zijn jongste zoon (de Gemeente), bestaande uit Joden en heidenen die wilden luisteren, weer in de armen sluit zoals we dit ook zagen in de gelijkenis. De Gemeente, de jongste zoon, heeft door de reformatie opnieuw - net als Filippus in Johannes 14:9 – ontdekt dat  ”die Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”

De oudste zoon, Israël, moet hier niets van hebben en besluit daarom niet aan het feest, leven in het Nieuwe verbond, deel te nemen. De oudste zoon riep een knecht tot zich en vroeg wat er in het huis aan de hand was en wij lazen in Lucas 15: 27-32:

 “Deze (de knecht) zeide tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”.

In de oudste zoon zien wij een type van Israël, hij zei b.v. “Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst”, blijkbaar was het voor hem “een moeten werken” voor zijn vader en zag hij helemaal niet dat later alles voor hem persoonlijk was. De wet ging ook uit van “moeten”, “doe dit en gij zult leven”. Dóór de wet, en dan vooral de uitlegging daarvan, én vooral vanwege de nadruk op die uitleg, is het zicht op het Nieuwe verbond verduisterd.

Bij de oudste zoon, Israël, van de gelijkenis dit nog stees het geval, Israël beseft niet wat “genade” in kan houden. Het Nieuwe Verbond betekent een stralende toekomst bij de Here Jezus Christus. Mensen die in Hem gestorven zijn zullen onverwacht opstaan en de wedergeboren Christenen die op dat moment op aarde leven zullen totaal veranderd worden.  De Gemeente zal in z’n geheel haar Heer tegemoet gaan in de lucht. “In zijn geheel” wil zeggen dat overledenen, die de Heer Jezus als Heiland en Here tijdens hun aardse leven aangenomen hebben, samen met de op dat moment levende gelovigen die grote dag mee zullen maken. Dit zegt het Woord van de Here ons in 1 Thessalonicenzen 4:13-18:

“Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere [mensen], die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zo hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan. Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen.”

“Vertroost elkander dus met deze woorden” volgens de Staten Vertaling.

Veel wijst er op dat wij op dit moment héél dicht bij die grote dag én daarmee aan het einde van het genadetijdperk leven. Natuurlijk ik dit kan niet met zekerheid zeggen, maar wél weet ik dat wij dagelijks de voortekenen in de nieuwsberichten voorgeschoteld krijgen. Na dat de Gemeente is weggenomen zal er een periode van verdrukking, natuurrampen en andere onverklaarbare zaken aanbreken zoals er nog niet eerder is geweest. Persoonlijk heb ik het vermoeden dat wij heel dicht bij die geprofeteerde tijd aangekomen gekomen zijn.

Tegelijkertijd zien wij dat veel zich christen noemende mensen totaal geen zicht hebben op de tekenen van de tijd. Ze zijn opnieuw naar de weiden getrokken waar de jongste zoon in het veleden de varkens moest hoeden. Of zoals wij lezen in 2Petrus 2:15-22, zijn dergelijke gelovigen als een gewassen zeug die zich opnieuw in de modder rond wentelt.

“Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefhad. Maar een terechtwijzing kreeg voor zijn ongerechtigheid: het stomme lastdier, dat met mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd. Dezen zijn bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd. Want met holle, hoogdravende klanken verlokken zij door vleselijke begeerten en door ongebondenheid hen, die zich ternauwernood aan degenen, die in dwaling verkeren, onttrekken. Vrijheid spiegelen zij hun voor, hoewel zij zelf slaven des verderfs zijn; immers, door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men. Want indien zij, aan de bezoedelingen der wereld ontvloden door de erkentenis van de Here en Heiland Jezus Christus, toch weer erin verstrikt raken en erdoor overmeesterd worden, dan is hun laatste toestand erger dan de eerste. Het zou immers beter voor hen geweest zijn, geen kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid, dan met die kennis zich af te keren van het heilige gebod dat hun overgeleverd is. Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar de modderpoel.”

Veel gelovigen hebben de oproep van Petrus in Handelingen 2: uit het oog verloren toen door zijn toespraak vanuit Jeruzalem het Woord des Heren uitging volgens Handelingen 2: 38 ”En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de  naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des  Heiligen Geestes ontvangen” 

Door de oproep tot bekering niet meer te leren raakte de jongste zoon (de Gemeente), het zicht op de Bijbel kwijt en verviel opnieuw in rituelen en leringen. Ze kwam geestelijk aan lager wal, was tevreden met een religie zonder een persoonlijke relatie met haar Here en God.  Hier door is de Gemeente weggezakt naar het modernisme, zo ver dat we het niet meer kunnen bevatten.

Vaak kijken wij evangelische gelovigen met een scheef oog en een beetje trots naar de kerken want bij “ons” zou zo iets niet voor komen. Maar als wij de ogen eens zouden openen zagen wij dat de afval en oppervlakkigheid heden ten dage gepraktiseerd wordt in evangelische gemeenten die jaren geleden bekend stonden om hun bijbelgetrouwe leer. Moderne theologen ontkennen de Here God als “Persoon”, ze spreken liever over “een kracht” of “de god in ons”, dit dragen ze ruiterlijk uit in boeken en geschriften.

Maar……. er zijn óók evangelische godsdienstige leiders die met een schijn van Godsvrucht precies het zelfde leren maar dan prachtig verpakt in mooie volzinnen. De gelovigen die dergelijke mensen volgen drijven van de Levende God af en zoeken het goddelijke uiteindelijk in zichzelf. De gemeente van Christus is diep gezonken, de New Age komt stormende hand opzetten. Binnen evangelische gemeenten wordt de New Age toegelaten door de honger naar gemeentegroei, men volgt leiders die bedenkelijke methoden propaganderen. Als de Here Zelf niet ingrijpt glijden vele gemeenten af, ogenschijnlijk levende en bloeiende gemeenten brengen uiteindelijk een bloedloos evangelie. De jongste zoon, de Gemeente, is inderdaad opnieuw bij de onreine varkens in de leer. Wij kunnen ons langzamerhand afvragen of de Here nog geloof zal vinden op aarde als Hij binnenkort komt. Hij vroeg Zichzelf dat ook af in Lucas 8:18b:

“Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?”

Wij lazen in 2 Petrus 2 van Bileam die op reis was naar Balak, de koning van Moab. Bileam probeerde voor een vorstelijke beloning Israël te vervloeken terwijl hij persoonlijk contact met de Engel des Heren (de Here Zélf!) had gehad, waar háálde hij de moed vandaan. Bileam, die de Weg, de Here, kende koos voor een aardse beloning, zélfs als dat vele mensenlevens zou kosten. Lees Numeri 22, 23 en 24 vandaag maar eens, het is een goede besteding van de zondag. Wij lazen in de 2e Petrus-brief:

“Doordat zij de rechte weg verlaten hebben, zijn zij verdwaald en de weg opgegaan van Bileam, de zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefhad. Maar een terechtwijzing kreeg voor zijn ongerechtigheid: het stomme lastdier, dat met mensenstem sprak, heeft de dwaasheid van de profeet verhinderd.”

Dat de ezel een stom dier wordt genoemd wil zeggen dat hij dat het van nature niet kan spreken,  maar wél zag hij wat Bileam niet zag. Hij zag het gevaar, hij zag De Engel des Heren, groot en verschrikkelijk op dat moment. Wij kennen deze Engel des Heren ook, het is namelijk onze Here Jezus Christus zoals Hij zich in het Oude testament openbaarde. Bileam, een ziener, liet zich niet door de ezel tegenhouden en probeerde met geweld het dier vooruit te drijven, zijn zekere dood tegemoet. Wat zou het toch fijn zijn dat de tegenwoordige “Bileams” zouden luisteren naar eenvoudige gelovigen, misschien wel domme ezels in de ogen van de “grote mannen”. Zoals Bileam op weg was om Israël te vervloeken en grote schade aan doen, wordt de Gemeente momenteel schade aangedaan door mannen van naam.

In dit bestek wil ik daar niet diep op in gaan maar uit vele publicaties blijkt dat mannen als Robert Schuller, Rick Warren en anderen bezig zijn de Gemeente van Christus grote schade aan te doen en vele christenen in de richting van de New Age wijzen. Het klinkt allemaal geweldig, gemeenten groeien als kool, bedieningen van predikanten en voorgangers schijnen te stralen als de zon en genieten veel aanzien. Maar is het niet zo dat wanneer mensen “wel” van ons spreken, als we over de bol worden geaaid - en lof wordt toegezongen er vaak iets met ons geloofsleven, en wat wij leren, aan de hand is?: De Here zei in Lucas 6:26 in de zogenaamde zaligsprekingen:

“Wee u, wanneer alle mensen wel van u spreken; immers, op dezelfde wijze hebben hun vaderen met de valse profeten gehandeld.”

Valse profeten worden vaak geroemd want die spreken naar het hart van de mensen terwijl de profeten van de Here God werden gezonden met een oproep tot inkeer en bekering.

Hier wil ik het maar bij laten, het heeft geen zin om uitgebreid de vele bespiegelingen en dwalingen van dit soort heren te bespreken. Laten wij ons maar op onze eigen positie richten want daar hebben wij de handen óók vol aan. Als wij nu al het voorgaande in ogenschouw nemen kunnen wij niet anders stellen dat de gemeente van de Here op dit moment in de duisternis van de eindtijd aangekomen is.

Zowel binnen - als buiten de plaatselijke groepen en gemeenten is er veel aan de hand. De genadetijd is kennelijk bijna voorbij en het schijnt mij toe dat de duivel in deze eindtijd nog zoekt wij hij kan verslinden zoals Petrus dit heeft geschreven. Als gemeente zullen wij samen attent moeten zijn op de lagen en listen van satan, voor de ene zal geld en goed een struikelblok kunnen zijn. Iemand anders heeft misschien wel met een heersend karakter te maken dat dwars kan zitten en zal iemand anders weer met een andere invalshoek voor satan te maken hebben. Maar geloof me, hij weet feilloos onze karakterfouten en zwakheden te vinden en daar dan ook zeker misbruik van maken als we hem de kans geven. Laten wij samen 1 Petrus 5: 1-11 samen lezen:

“De oudsten onder u vermaan ik dan als medeoudste en getuige van het lijden van Christus, die ook een deelgenoot ben van de heerlijkheid, welke zal geopenbaard worden. Hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid. Niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde”.

Petrus vat hier de koe gelijk bij de horens en spreekt de oudsten van de gemeente aan en vermaand hen in alle eenvoud en ootmoedigheid leiding aan de gemeente te geven. Hij spreekt de oudsten onomwonden aan om niet uit winzucht of als een dictator te handelen maar als een voorbeeld te zijn. Wat een sterke leider, een dictator meestal, binnen de gemeente kan veroorzaken weten een aantal mensen onder ons maar al te goed. Wanneer wij de Bijbel enigszins kennen weten wij wat een voorbeeld functie in moet houden; zachtmoedig zijn, geduldig zijn maar óók nederig willen zijn! Nederig zijn betekend bijvoorbeeld dat een oudste zich niet als een trotse pauw door de gemeente mag begeven maar als “broeder onder de broeders” moet zijn.  Stel dat een oudste koppig en on-verwrikbaar zou zijn als er iets voor valt binnen de persoonlijke verhoudingen in gemeente? Dan heeft hij toch geen recht van spreken als er zich even later tussen een paar andere gemeenteleden onenigheid ontstaat? Een oudste zal recht door zee - en vergevensgezind moeten zijn tijdens problemen en conflicten.

“En wanneer de opperherder verschijnt, zult gij de onverwelkelijke krans der heerlijkheid verwerven”.

Het “loon” van een christen komt later en wordt door de Here toebedeeld en dat is voor een oudste niet anders. Voor de Here is een ieder gelijk, de ene heeft dan wel een andere taak opgedragen gekregen dan de andere, maar wij zijn allemaal verloste zondaren en afhankelijk van de Here.

“Evenzo gij, jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd”.

Jongeren worden dan hier als groep genoemd maar geldt dit niet voor ons allen? Zijn wij op zijn tijd niet allemaal hoogmoedig en koppig?  Speelt ons karakter zo nu en dan niet hevig op als de Here ons vraagt om nederig en de kleinste te willen zijn in een bepaalde situatie? Ons karakter is een invalspoort voor satan en voor wij er enig besef van hebben gebruikt hij die invalspoort om een gemeente of groep uit elkaar te drijven. Als wij verder lezen zien wij dat Petrus dit ook al heeft voorzien want hij zegt:

“Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u. Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden.”

Alle bekommernissen mogen wij op de Here werpen, wij mogen Hem onze zorgen en problemen voorleggen én mogen wij Hem ook vragen ons te beschermen tegen de listen van satan. Dit kán betekenen dat wij in gehoorzaamheid aan Hem ons zelf aan de Here moeten uitleveren tot bescherming van ons zelf én de gemeente. Ik ben er van overtuigd dat naar mate de tijd verstrijkt we meer van broeders en zusters moeten accepteren dan ons eigenlijk lief is. Wij zullen ons terdege moeten beseffen dat niet alleen de wereld, maar ook wij christenen beïnvloedt worden door de tijdgeest met al haar spanningen en egoïsme. Deze symptomen van de eindtijd komen uit de bron van de duisternis, wij zijn dan wel niet van de wereld maar léven wel in deze wereld.

“Wederstaat hem, vast in het geloof, wetende, dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten.”

Petrus zegt hier mee dat wij niet de enige zijn die te strijden hebben tegen de duisternis, dat een ieder die de Here wil volgen daar mee te maken krijgt of heeft. Dat dit alles zal ruimschoots opwegen tegen de heerlijkheid die ons te wachten staat.

Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid!.

Laten we ons maar vastklampen aan de kracht van de Here Jezus en ons zicht op Hem houden bij alles wat ons in dit leven kan overkomen.
Amen

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.