Tienden van uw inkomsten geven aan de kerk?

Tienden van uw inkomsten geven aan de kerk?

In bepaalde gemeenten wordt vaak gesproken over het heffen van tienden van de leden, voorgangers larderen hun preek met Bijbelteksten dat het een lust is. Als de bodem van de kas in zicht is, of er een (te) duur gebouw gekocht is, merken de bezoekers van de diensten dit aan de prediking. Meestal is het Oude Testament de bron van de preek want in het Nieuwe Testament wordt er namelijk maar drie maal in de evangeliën en vier maal in de Hebreeënbrief gesproken over tienden of het geven van tienden en zoals wij weten is de Hebreeënbrief brief geschreven aan de Joden in de verstrooiing. De overige Bijbelteksten, 35, vinden wij, in verschillende situaties, in het Oude testament. In een ver verleden geloofde ik de voorganger wanneer hij over het geven van tienden sprak maar na enige jaren begon ik te twijfelen en zocht de Bijbel na op het geven van tienden aan de kerk of Gemeente, ik werd enigszins argwanend omdat de frequentie van dit soort preken steeds hoger werd.

Dat het Oude Testament het leeuwendeel van de aanwijzingen geeft is te verwachten want de Here stelde onder het oude verbond deze heffing in, o.a ten behoeve van het onderhoud van de Levieten. Onder het nieuwe verbond is de zaak totaal anders geworden:

’Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Hij roept Elia. En terstond liep een van hen toe en nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem te redden. Jezus riep wederom met luider stem en gaf de geest. En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden’  Matthéus 27:46-51

’En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën’ wil zeggen dat het oude verbond afgesloten is op dat moment en dat het verbond der genade is ingegaan, genade door het bloed van de Here Jezus Christus. Hiermee zijn alle geboden vervallen, is de tempeldienst vervallen en daarmee het onderhoud van de gebouwen en het onderhoud van de Levieten niet meer nodig! In de evangeliën lezen wij drie maal over het geven van tienden, maar dat is geen maatstaf voor de Gemeente van de Here Jezus Christus. Op dat moment was Hij namelijk nog niet gestorven aan het kruis en leefde Israël onder de wet. De opmerkingen van de Here Jezus waren kritiek op de schriftgeleerden die zelfs van wilde kruiden, die in keukens werden gebruikt, tienden schonken aan de tempel:

’Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw’.  Matthéus 23:23

Voor de ogen van de mensen gaven ze ogenschijnlijk tot in het kleinste detail van hun ’inkomen’ tien procent, maar het gewichtigste, liefde voor de God van Israël en de medemens - barmhartigheid en trouw -  werd door hen zwaar verwaarloosd.

’Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de een was een Farizeeër de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden’.  Lucas 18:10-14

De Farizeeër ontleende rechten aan zijn wettische wijze van tienden geven, hij bracht de Here God fijntjes in herinnering hoe goed hij voldeed aan de gestelde norm. Dit is natuurlijk de hoogmoed in het extreme. De tollenaar daarentegen keurde zichzelf helemaal niet waardig voor de Here God, hij durfde nauwelijks in de buurt van de tempel komen en ook op zien naar de hemel. Hij wist dat hij een zondig en onrein mens was en handelde daarnaar, de farizeeër voelde zich in zijn (schijn) vroomheid meer dan de gebroken tollenaar en werd daarom óók niet gerechtvaardigd.

Tienden in het Oude Testament.
De eerste keer dat wij het schenken van tienden tegenkomen vinden wij in Genesis 14:18-20:

’En Melchizédek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde. En geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij (Abram)  gaf hem van alles de tienden’.  Genesis 14:18

’Want deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende. Aan wie ook Abraham een tiende van alles gegeven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging [van] [zijn] [naam]: koning der gerechtigheid, vervolgens ook: koning van Salem, dat is: koning des vredes; Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, aan de Zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos.

Merkt dan op, hoe groot deze is, aan wie de aartsvader Abraham een tiende gegeven heeft van het beste van de buit. Nu hebben zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt verkrijgen, volgens de wet wel de opdracht tienden te heffen van het volk, dat is, van hun broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen; Maar hij, die zich niet tot hun geslacht kon rekenen, heeft van Abraham tienden genomen en een zegen gegeven aan de drager der beloften. Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend* En hier ontvangen sterfelijke mensen tienden, doch daar iemand, van wie wordt getuigd, dat hij leeft. Ja, om zo te zeggen, is zelfs Levi, die tienden heft, door Abraham aan het tiendrecht [van] [een] [ander] onderworpen Want hij was nog in de lendenen van zijn vader, toen Melchizédek deze tegemoet kwam.

Indien nu het Levietische priesterschap het volmaakte gebracht had (immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen), waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchizédek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet. Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had: Het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft. En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchizédek een andere priester opstaat. Die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende  vleselijke [afkomst], maar krachtens een onvernietigbaar leven. Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek. Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is, (Immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht) maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen. En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had (want genen zijn zonder eed priester geworden. Maar deze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid) In zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden’.   Hebreeën 7:1-22

* ’ Nu is het onwedersprekelijk, dat het mindere door het meerdere wordt gezegend’ lezen wij in Hebreeën 7. Abraham werd door Melchizédek gezegend omdat deze priester van God was, aan de Here Jezus gelijk. Paulus (wij nemen aan dat deze de brief aan de Hebreeën heeft geschreven) zegt duidelijk dat een meerdere de mindere mag zegenen. In het Oude Testament mocht o.a. de Hogepriester het volk zegenen als hij bloed had gestort op het verzoendeksel van de ark des verbonds, hij was door de Here God als meerdere aangesteld, boven het volk gesteld. (Vandaar dat hij als Leviet  ook tienden mocht aannemen) Maar hoe zit het dan in de Gemeente van de Here Jezus Christus? Mag iemand die voorgaat in een samenkomst de toehoorders ’zegenen’? Bidden voor de Gemeente mag m.i. wel maar zegenen is alleen voorbehouden aan Hem die boven de Gemeente staat. Het z.g.n. ’zegeningsritueel’, evenals het geven van tienden komen uit het Oude Verbond en zijn niet op de Gemeente van toepassing.

De organisatie die tempel heette.
De Here stelde een tabernakel - en tempeldienst in die veel organisatie en onderhoud vroeg. Priesters en levieten waren vrijgesteld van arbeid om zich geheel te kunnen wijden aan de werkzaamheden voor de tempel - of tabernakeldienst:

’Wat nu de Levieten betreft, zie, Ik geef hun alle tienden in Israël als erfdeel, een vergoeding voor de dienst die zij verrichten, de dienst van de tent der samenkomst. De Israëlieten namelijk zullen niet meer tot de tent der samenkomst naderen, zodat zij zonde op zich laden en sterven; De Levieten echter zullen de dienst van de tent der samenkomst verrichten en zij zullen hun ongerechtigheid dragen, een altoosdurende inzetting voor uw nageslacht, en in het midden der Israelieten zullen zij geen erfdeel verkrijgen; Want aan de Levieten geef Ik als erfdeel de tiende, die de Israëlieten de Here als heffing brengen; daarom heb Ik van hen gezegd: In het midden der Israelieten zullen zij geen erfdeel verkrijgen’.  Numeri 18:21-24

Deze mensen moesten het vee slachten en klaar maken voor het altaar, de lampen op orde houden, de tabernakel, en later de tempel onderhouden. Maar óók werkzaam als ordedienst de bezoekers in het gareel houden. Zo waren ze persoonlijk verantwoordelijk voor de wanorde op het tempelplein ten tijde van de Here Jezus:

’En Jezus ging de tempel binnen en dreef allen uit, die verkochten en kochten in de tempel, en de tafels der wisselaars keerde Hij om en de stoelen van hen, die de duiven verkochten. En Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten maar gij maakt het tot een rovershol’.  Matthéus 21:12-13   

Ondanks dat er voor de levieten een heffing van tien procent werd ingesteld moesten deze óók weer tien procent van hun inkomsten afstaan aan de tempeldienst:

’De Here nu sprak tot Mozes: Tot de Levieten zult gij spreken en tot hen zeggen: Wanneer gij van de Israëlieten de tiende ontvangt, die Ik u van hen als erfdeel geef, dan zult gij daarvan als een heffing voor de Here een tiende van de tiende brengen. En het zal voor u als een heffing beschouwd worden, als ware het het koren van de dorsvloer en de inhoud van de perskuip. Aldus zult ook gij van al de tienden die gij van de Israëlieten ontvangt, een heffing voor de Here brengen en gij zult daarvan de heffing voor de Here aan de priester Aäron geven. Van alles wat u geschonken wordt, zult gij de gehele heffing voor de Here brengen, van al het beste ervan, hetgeen daarvan geheiligd wordt. En gij zult tot hen zeggen: Wanneer gij het beste daarvan als heffing brengt, zal dat voor de Levieten beschouwd worden als de opbrengst van de dorsvloer en van de perskuip; Gij zult het met uw gezin op elke plaats mogen eten, want het strekt u tot loon als vergoeding voor uw dienst aan de tent der samenkomst. Gij zult ten aanzien daarvan geen zonde op u laden, indien gij maar het beste daarvan als heffing brengt; zo zult gij de heilige gaven der Israëlieten niet ontwijden, opdat gij niet sterft’.  Numeri 18:25-32

In het bestek van deze studie is het niet nodig om meer teksten aan te halen want met het voorgaande is duidelijk gemaakt dat de tiendenheffing bedoeld was om de organisatie in stand te houden die nodig was tot eer en aanbidding en ook ter bedekking der de zonden van het volk. Veder moet nog opgemerkt dat er veel geld en goed nodig was om de plaats van aanbidding in stand te houden. Als wij naar huidige maatstaven zouden spreken kunnen wij denken aan vele miljoenen guldens per jaar die door het volk opgebracht moest worden.

De Gemeente van Christus.
De Gemeente is van een geheel andere orde, deze is geen organisatie met een zichtbare tempel op aarde. Onze ’Tempel’ is de Here Jezus Christus Welke het oude verbond onder de wet - met al haar offers - volbracht op Golgotha. Daarom willen vanuit Galaten 3: 1 - Galaten 4:7 samen bekijken waar we mogen staan:

’O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is? Dit alleen zou ik van u willen weten: Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?

Wij zien hier Christenen die zich inlieten met mensen die de wet verkondigden, ze lieten hun oren er naar hangen om zélf ’iets’ toe te voegen aan de behoudenis. Door de eeuwen heen zien wij dit steeds opnieuw gebeuren, mensen verlaten een systeem, volgen Christus Jezus en na een poosje ontwikkelen ze een theologie welke de wet met de genade vermengt. Bij Paulus wil het er niet in dat men de volmaakte genade in willen wisselen voor een eigengereide godsdienst.

Zijt gij zo onverstandig? Gij zijt begonnen met de Geest, eindigt gij nu met het vlees (De wet)? Was het dan tevergeefs, dat gij zoveel hebt ondervonden? Ware het slechts tevergeefs! Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt, [doet] [Hij] [dit] ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof? Op dezelfde wijze heeft ook Abraham God geloofd en het is hem tot gerechtigheid gerekend. Gij bemerkt dus, dat zij, die uit het geloof zijn, kinderen van Abraham zijn. En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden. Zij, die uit het geloof zijn, worden dus gezegend tezamen met de gelovige Abraham.

Het geloof in het volbrachte werk op Golgotha is de enige weg tot behoudenis, vaak roept dit weerstand op en wordt het niet begrepen door andere mensen. Van nature wil een mens zélf iets toevoegen, zélf iets doen, zelfzuchtig zijn. Een mens wíl vanuit z’n zondige natuur niet uit genade leven. Het verleden, én het heden (!), heeft bewezen dat ’gelovigen’ door boetedoening, giften, o.i.d. de Here God wil behagen. Maar zegt de Here niet dat Hij geen behagen heeft in offers maar veeleer in onze overgave aan Hem? (Psalm 40:7)

Want allen, die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die zich niet houdt aan alles, wat geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.

Cru gezegd is een ieder vervloekt die niet voor honderd procent uit genade wil leven, in volkomen afhankelijkheid zonder daar iets aan toe te voegen, nu én in de eeuwigheid.

En dat door de wet niemand voor God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de wet gaat het niet om geloof, maar: wie dat doet, zal daardoor leven. Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.

Zo is de zegen van Abraham tot de heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des Geestes ontvangen zouden door het geloof.

Broeders, ik spreek op menselijke wijze: zelfs het testament van een mens, dat rechtskracht verkregen heeft, niemand kan het ongeldig maken of er iets aan toevoegen.

Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.

Ik bedoel dit: de wet, die vierhonderd dertig jaar later is gekomen (na Abraham), maakt het testament, waaraan door God tevoren rechtskracht verleend was, niet ongeldig, zodat zij de belofte haar kracht zou doen verliezen. Immers, als de erfenis van de wet afhangt, dan niet van de belofte; en juist door een belofte heeft God aan Abraham zijn gunst bewezen.

Waartoe dient dan de wet? Om de overtredingen te doen blijken is zij erbij gevoegd, totdat het zaad zou komen (Totdat Jezus Christus zou komen), waarop de belofte sloeg, en zij is op last van [God] door engelen in de hand van een middelaar gegeven. Een middelaar is niet [de] [vertegenwoordiger] van een; God echter is een.

Is de wet dan in strijd met de beloften Gods? Volstrekt niet! Want indien er een wet gegeven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtigheid voortgekomen zijn. Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen, die geloven.

Doch voordat dit geloof kwam, werden wij onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof, dat geopenbaard zou worden. De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Nu echter het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder de tuchtmeester.

De Grieken en Romeinen hadden een leermeester, tuchtmeester, in dienst om de kinderen, meestal de zonen, op te voeden, onderwijs te geven, enz. De zonen moesten deze mannen gehoorzaam zijn en de opdrachten uitvoeren. Het waren meestal slaven met een behoorlijke algemene ontwikkeling, mannen uit overwonnen volken die deze zware taak op zich gelegd kregen. Op het moment dat de tijd rijp was werden de zonen onder het gezag van de tuchtmeester vandaan gehaald en waren ze in staat zelfstandig te leven. Zo mag de wet ook worden gezien, toen de tijd rijp was offerde Gods Zoon, de Here Jezus Christus zich op en vervulde Hij de wet. De wet sprak ’doe dit of dat en gij zult leven’, de Here Jezus zegt: ’Wie in de Zoon gelooft hééft eeuwig leven’. Wie de Here Jezus volgen wil kan niet van twee walletjes eten, óf men probeert door de wet met de Here God in het reine te komen, óf men gelooft de Here Jezus Christus en leeft in het vertrouwen dat Zijn genadeaanbod voldoende is, dat wet vervuld is en de tuchtmeester zijn taak volbracht heeft.

Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers een in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen. Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles; Maar hij staat onder voogdij en toezicht (van de tuchtmeester) tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was.

De zoon stond niet alleen onder toezicht van een slaaf, hij werd zelfs geacht gelijk aan slaven te zijn tot het moment dat de tijd vervuld was en hij de volle waardigheid kreeg. Israël was óók slaaf, maar dan van de zonde, en had de wet als tuchtmeester boven zich, kreeg opdrachten van de wet, waaronder het geven van tienden aan de dienst van de Here God. Maar toen de tijd vervuld was, en de Here Jezus Christus Zich (op) offerde hadden ze vrij kunnen zijn! Op het moment dat de Here riep: ’Het is volbracht’ scheurde het voorhang van boven naar beneden, was de wet, de tuchtmeester, ontslagen van de taak. Geestelijk gezien wisten de priesters niet hoe snel ze een ladder moesten zoeken om het voorhang van beneden naar boven opnieuw te repareren. God werkt van boven naar beneden, de mens wil van nature van onderen naar boven God behagen, zélf iets aan de redding toevoegen.

Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet. Om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen. En, dat gij zonen zijt, God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God’.

Tienden geven of een schuldcomplex?
De voorgangers die met zoveel verve spreken over het geven van tienden in hun zondagse prediking weten heel goed dat er zeer weinig mensen zijn die dit daadwerkelijk geven. In de praktijk betekent dit dat de ’simpele mensen’, zij die op het minimum niveau leven, zich meestal gedrongen voelen (te) veel te geven. Wie iets meer te besteden heeft woont meestal in een (te) dure woning met een zware hypotheek en ’bezit’ vaak een dure auto, of zelfs twee!

Laten wij nu eens als voorbeeld een gezin nemen waar de man en de vrouw allebeide werken, hij verdient netto zo’n Fl. 3500, - per maand en zij Fl. 3000, -. Dit is samen 6500 gulden netto per maand! Dit wil zeggen dat deze mensen Fl. 650, - per maand (= Fl. 7800, - per jaar) aan de Gemeente zouden moeten geven als wij alleen van het nettoloon uitgaan! En als de Bijbel spreekt van ál uw inkomsten wil dit zeggen van het brutoloon, inclusief de voorbeschikking van de hypotheekaftrek!

U denkt toch niet echt dat iemand die zich weelde en luxe heeft verworven tien procent af zal staan? Natuurlijk niet, men zal na zo’n preek zuchtend de bijdrage iets verhogen en een lapje vlees minder eten, daar houdt het ook echt mee op want wie kan naast al de op de halsgehaalde verplichtingen ook nog eens 7800 gulden per jaar missen?

Wie tienden vraagt van de gemeenteleden werkt huichelarij in de hand, deze zware zonde zagen wij ook in Handelingen 5:

’En een zeker man, met name Ananias, met zijn vrouw Saffira, verkocht een eigendom, Hield iets van de opbrengst achter, met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde het aan de voeten der apostelen. Maar Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land? Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de opbrengst niet te uwer beschikking? Hoe kondt gij aan deze daad in uw hart plaats geven? Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God. En bij het horen van deze woorden viel Ananias neder en blies de adem uit. En een grote vrees kwam over allen, die het hoorden’.
Handelingen 5:1-5

Waarom zou een ’broederraad’ van een gemeente leugen en bedrog in de hand werken? Wij weten toch allemaal dat niets menselijks de mens vreemd is? Als er luxe en weelde te verwerven is gaat dat echt niet aan de gemeenteleden voorbij, dáár vinden wij ook (te) hoge hypotheken, dáár vinden wij ook dure vakanties of mooie auto’s en wáár zou het geld van die luxe vandaan moeten komen? Zouden ze echt zo veel geld weggeven om een gebouw of organisatie in stand te houden? Kom nou! Dat verwacht toch niemand echt? Nee zo’n preek werkt schuldgevoel en huichelarij in de hand, een schuldgevoel naar de Gemeente en huichelarij ten opzichte van de Here God! Dezelfde huichelarij die we eerder tegen kwamen bij het gebed van de Farizeeër:

’Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de een was een Farizeeër de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden’.  Lucas 18:10-14

Onderdak
’Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen. Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn. Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord. Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen. Ik beveel voor God, die alle leven wekt, en voor Christus Jezus, die de goede belijdenis voor Pontius Pilatus betuigd heeft. Dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus.’
1 Timotheus  6: 7-14

Ons probleem wordt door het bovenstaande bijbelgedeelte duidelijk, wij willen heel graag gered worden door de Here Jezus Christus maar de wereld niet echt loslaten. Wij houden van macht, luxe en weelde, in principe zijn wij niets beter dan de wereld. De wereld zwoegt en schraapt om materiele zaken om zich heen te verzamelen, en de Gemeente van Christus? Deze doet dit, vooral in de Westerse wereld, evenzo! Zowel privé als op het vlak van de Gemeente, meer, groter en mooier is ons streven. Stel dat wij in onze niet zulke grote kerken zouden gebouwd hebben, stel dat onze voorouders tevreden geweest waren met het eenvoudige evangelie, dan waren die machtige kathedralen en orgels niet nodig geweest en waren ze in staat geweest de wereld met het evangelie te bereiken en armen te ondersteunen.

Zonder de hedendaagse praktijken rond de tienden te vergelijken met het verleden wil ik u toch uit een door stichting Moria uitgegeven boek: ’De mysterie godsdienst van Babylon’  doorgeven:

’Vroom bedrog’.
Voor de kerk van de Middeleeuwen betekenden de pelgrimstochten naar helligenschrijnen en de verkoop van relikwieën ’big business.’  Paus Bonifatius VIII riep het jaar 1300 uit als jubeljaar en beloofde royale aflaten voor diegenen, die in dat jaar een pelgrimstocht naar de Sint-Pieter zouden maken. Er moeten naar schatting zo’n twee miljoen mensen gekomen zijn. Zij deponeerden zoveel geld en kostbaarheden voor het z.g. graf van Petrus, dat twee priesters met harken dag en nacht hun handen vol hadden, om al die schatten binnen te halen. Maar wat deed de paus met deze rijkdommen? Een groot deel ervan ging naar zijn familieleden - de Gaetani’s - die er tal van kastelen en schitterende landgoederen in Latium van kochten. Dit gaf aanleiding tot wrok en ontevredenheid bij de inwoners van Rome.

Vanaf het tijdstip van de zogenaamde bekering van Constantijn was de Roomse kerk in snel tempo al maar rijker en rijker geworden. De Middeleeuwse kerk bezat enorme rijkdommen, waaronder hele steden en landstreken. Een van de manieren, waarop de kerk zulk een rijkdom had verworven, was doordat men haar bezittingen en legaten naliet.

In die dagen konden maar heel weinig mensen lezen of schrijven. Dus riep men een priester, wanneer men zijn testament wilde laten maken - en het spreekt vanzelf dat, wanneer een priester het testament opmaakte, de Roomse kerk daarbij niet slecht bedeeld werd. En om er zeker van te zijn dat een priester het testament zou opmaken of er tenminste toezicht op zou houden, verordende Alexander III in 1170, dat niemand een geldig testament kon opstellen, tenzij in tegenwoordigheid van een priester. Elke wereldlijke notaris die een testament opmaakte zonder aan deze voorwaarde te voldoen werd in de ban gedaan! Bovendien was de priester vaak de laatste persoon, die aan het sterfbed stond, aangezien hij, volgens de katholieke geloofsleer, de stervende de laatste sacramenten, het z.g. Heilige Oliesel, moet toedienen. Grote sommen gelds wisselden op zo’n moment - zo niet al eerder - van eigenaar.

De Rooms-katholieke Kerk had nóg een rijkelijk vloeiende bron van inkomsten: de aflaten. ’The Catholic Encyclopedia’ legt uit dat zonden die na de doop (voor katholieken meestal als baby) worden begaan, kunnen worden vergeven door het boetesacrament, ’maar dan blijft er nog de tijdelijke straf die de goddelijke gerechtigheid vereist. Deze moet geboet worden hetzij in dit leven, hetzij in de toekomstige wereld, d.w.z. in het vagevuur. Een aflaat verschaft de zondaar de middelen om deze schuld tijdens zijn aardse leven in te lossen.’

Ten aanzien van het begrip aflaat bestaat veel onkunde. Nog iets betreffende aflaten dat weinig bekend is, is de grondslag waarop deze volgens katholieke opvattingen worden verleend. Volgens de Katholieke Encyclopedie wordt de basis of de bron van aflaten gevormd door de ’schat’ van de kerk. Deze omvat het oneindige verlossingswerk van Christus die de genoegdoening is voor zonden (l Johannes 2:2), ’daarnaast’ - een opvallend woord! - ’zijn er de verzoenende werken van de Heilige Maagd Maria waarvan niets afgaat ten gevolge van straffen voor zonden, en de deugden, boetedoeningen en het lijden van de heiligen die ver uitgaan boven elke tijdelijke straf die deze dienaren van God zouden hebben verdiend.’

Vanwege de werken die zij hebben gedaan, is er een extra voorraad of schat van verdiensten, verdiensten die het mogelijk maken dat aflaten worden gedeeld met andere kerkleden die niet zo heilig hebben geleefd! Dat was de leer die als dogma werd uiteengezet in de bul ’Unigenitus’ van paus Clemens VI in 1343. ’Volgens de katholieke leer wordt de bron van aflaten dus gevormd door de verdiensten van Christus én de heiligen.’

Maar als Christus ’de enige verzoening voor onze zonden is’ en zijn bloed ’ons reinigt van alle zonde’ (l Johannes 1:7; 2:2), hoe kunnen dan de verdiensten van Maria of andere heiligen aan het volbrachte werk van Christus op Golgotha iets toevoegen? Voor ons biedt deze onzin geen steun aan de leer van de aflaten, maar blijkt daaruit veeleer dat het een verzinsel van mensen is.

Het is dan ook geen wonder dat het idee van aflaten zonder schriftuurlijke grondslag tot veel misbruiken heeft geleid. Omdat de verlening van aflaten gewoonlijk was gekoppeld aan geld, poneert de Katholieke Encyclopedie stellingen als: ’het gebruik stond aan grote gevaren bloot... was een middel om geld bijeen te brengen ... aflaten werden gebruikt door gierige geestelijken als middel tot geldelijk gewin... misbruiken waren wijd verbreid’!

Eén van de misbruiken bij deze verkoop van aflaatbrieven was wel, dat degenen die ze verkochten, niet deugdzamer leefden dan de zondaren, die ze kochten. Omstreeks 1450 klaagde Thomas Gascoigne, de Prefect van de Universiteit van Oxford, reeds over misstanden, waarmee deze verkoop gepaard ging.

Hij verklaarde dat de verkopers van aflaten het land afstroopten met hun aflaatbrieven, die ze voor twee daalders, een potje bier of de ’gunsten’ van een publieke vrouw verkwanselden!

Het was de verkoop van aflaten en de daarmee gepaard gaande ergerlijke misstanden, die Maarten Luther brachten tot die maatregelen, die de aanzet werden tot wat wij noemen: de Reformatie. De voorgeschiedenis daarvan laat zich lezen als een spannend verhaal. De paus, die geld nodig had voor de bouw van de Sint-Pieter te Rome, begon de verkoop van aflaatbrieven te stimuleren. Hij nam een aantal ’topverkopers’ in dienst, die naar alle katholieke landen werden uitgezonden. De man, die werd aangesteld om in Duitsland aflaatbrieven te verkopen, heette Johannes Tetzel. Deze stond slecht bekend, maar als kwakzalver wist hij de mensen veel geld uit de zak te kloppen, en om die reden had de paus hem dan ook in dienst genomen.

Hier volgt een ooggetuigenverslag van Tetzels’ aankomst in een bepaalde Duitse stad: ’Toen de aflaatverkoper de stad naderde, werd de officiele pauselijke bul op een fluwelen en met goud beslikt vaandel voor hem uitgedragen en alle priesters en monniken, de stadsraad, de schoolmeesters en hun leerlingen... alle mannen en vrouwen van de stad liepen hem met vlaggen, vaandels en kaarsen tegemoet. Zingend brachten zij hem in een grote processie naar de hoofdkerk, waar de klokken geluid werden en het orgel speelde. In het midden van de kerk werd een rood kruis opgericht en het vaandel van de paus werd uitgestald -Je zou geloven, dat het God Zelf was, die ze daar ontvingen! Vóór het kruis werd een grote ijzeren kist gezet om het geld in te ontvangen en toen begon men op alle denkbare manieren de mensen te pressen om aflaatbrieven te kopen: door prediking, gezangen, processies, aangeplakte bekendmakingen...’

Het verhaal gaat, dat Tetzel altijd een schilderij met zich meevoerde, waarop de duivel stond afgebeeld, die de arme zielen in het vagevuur aan het kwellen was. Vaak herhaalde hij de woorden, die ook op de geldkist stonden die hij altijd bij zich had: ’Sobald der Pfennig lm Kasten klingt, die Seel ’aus dem Fegfeur springt,’ wat vrij vertaald betekent: ’Zodra het geldstuk in de kist weerklinkt, het zieltje uit het vagevuur springt.’ En zo gaven de rijken grote bedragen, terwijl de arme uitgebuite boer alles wat hij bezat verkocht om zijn gestorven geliefden uit het vagevuur te helpen, of... om er zelf niet in te komen...

Wat is eigenlijk de bedoeling, hoe mogen wij samenkomen?

’Ik beveel Febe, onze zuster, tevens dienares der gemeente te Kenchreeën, bij u aan. Dat gij haar ontvangt in de Here op een wijze, de heiligen waardig, en haar bijstaat, indien zij u in het een of ander mocht nodig hebben. Want zij zelf heeft velen, ook mij persoonlijk, bijstand verleend. Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus, Mensen, die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben. Niet ik alleen ben hun dankbaar, maar ook al de heidengemeenten. Groet insgelijksde gemeente bij hen aan huis. Groet mijn geliefde Epenetus de eersteling voor Christus uit Asia’.
Romeinen 16:1-5

Uit Romeinen 16:1-5 blijkt dat men eenvoudig bijeen kwam in een woonhuis, dit waren kleine groepen die geen grote kosten behoefden te maken voor een organisatie. Er is natuurlijk niets op tegen dat een groep mensen voor haar samenkomst een ruimte huurt maar daar zal het ook mee gedaan moeten zijn. Hoe groter de groep wordt, des te meer zal de organisatiegraat hoger worden en bij een organisatie behoort ook een registratie van gegevens! Dit is een gevaarlijke situatie voor de Gemeente van Christus want tijdens perioden van vervolging zal de tegenstander maar wat graag gebruik maken van adressenbestanden. Stel nu dat een organisatie, kerk of Gemeente één of twee duizend mensen in het bestand heeft! Stel dat in landen waar Christenen vervolgd worden zo’n bestand in handen van de regering komt? Neem nu eens China of Vietnam waar Christenen tot de dood toe vervolgd worden, of zoals in deze dagen dat in Soedan of Afghanistan zo’n dossier met namen in de handen van de extreme moslims zou vallen? Dán pas zou blijken hoe verderfelijk een organisatie is, dán zou blijken hoe gevaarlijk het is om met honderden, ja zelfs een paar duizend, mensen bijeen te komen. Dit zijn enkele praktische gevolgen van ongehoorzaamheid, de Gemeente van Christus is van een levend organisme verworden tot een organisatie van mensen die zich niet in het eenvoudige kunnen voegen maar groter en mooier willen zijn dan een Gemeente op een andere plaats.

Kortgelden hebben wij gezien wat er kan gebeuren als een plaatselijke Gemeente, organisatie, graag ’positief’ in het nieuws komt. In Leeuwarden durfde een Baptistengemeente het bestaan de moslims te ’knuffelen’ met bloemen. In plaats van met de moslims te spreken over de redding en verlossing door het bloed van de Here Jezus brachten ze hen bloemen om een signaal af te geven. Men gaf met deze bloemen te kennen de plaatselijke moslims niet als extremisten te zien na de aanslagen in september 2001. Terloops verkrachtte men ook nog eens de Bijbel door te zeggen dat deze moslims het volk waren van Abraham, Izaäk en Ismaël! Natuurlijk zijn de Arabieren nakomelingen van Ismaël, maar dit wil nog niet zeggen dat het in pseudo-Bijbelse termen gezegd kan en mag worden! Deze baptistengemeente is verworden tot een organisatie die graag in een goed blaadje komt te staan bij de wereld. Dit heeft niets te maken met het herbergen van vreemdelingen, dit is erkenning zoeken in de wereld! Zouden de bloemen die men gaf ook betaald zijn van de tienden, giften, van de gemeenteleden?

Wie tienden geeft om een organisatie in stand te houden.
Stel dat wij allemaal op de Oud Testamentische wijze tienden zouden afdragen aan een kerk of Gemeente. Dat zou een gezin waarvan één kostwinner Fl. 2800, - netto per maand verdient Fl. 280, - gulden kosten. Zo’n gezin heeft dit geld hard nodig om zonder veel luxe te leven, om alle kosten te kunnen betalen die gemaakt worden voor voedsel, onderdak en studie van de kinderen. Die 280 gulden kan dan niet gebruikt worden voor gaven aan mede broeders en zusters die vervolgd worden of in bittere armoede leven in landen waar Christenen buiten de maatschappij staan. Als wij dan denken aan Handelingen 8:1 en 1 Corinthe 16:1-4 zien wij wat de bedoeling van een inzameling is, en dan óók nog naar vermogen!

’En Saulus stemde in met zijn terechtstelling. En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen’.  Handelingen 8:1

De Gemeente te Jeruzalem was straatarm geworden door vervolgingen, reken er maar niet op dat wie een volgeling van Jezus Christus was werk zou kunnen vinden of handel zou kunnen drijven, de schriftgeleerden waren furieus. De leden van het lichaam van de Here in Jeruzalem had ondersteuning nodig:

’Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb: Elke eerste dag der week legge ieder uwer naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op, opdat er niet eerst na mijn komst inzamelingen moeten gehouden worden. Wanneer ik dan aangekomen ben, zal ik hen, die gij daarvoor geschikt acht, met brieven zenden om uw liefdegave te Jeruzalem af te dragen’.  1 Corinthe 16:1-4

De dienst aan de Here mag natuurlijk wel geld, tijd en goederen kosten, dat zijn wij zelfs verplicht aan de Here! In het Nieuwe Testament lezen wij regelmatig over mededeelzaamheid aan broeders en zusters, o.a. in Hebreeën 13: 14-17 waar staat:

’Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden.

Begrepen wij dit maar beter, we denken hier op aarde een blijvende stad te hebben, we denken op de zelfde wijze als ongelovigen aan een verre, verre toekomst. Wij maken ons net zo druk over de opbouw van een pensioen na ons werkzaam leven, we mopperen net zo hard als de ongelovigen als er ook maar één kleine verandering in de regelingen komt. Wij zijn geen haar beter dan hen die in de wereld leven.

En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen.

Moeten wij bij dit tekstgedeelte denken aan een collecte tijdens de samenkomst of zouden wij toch moeten denken aan een persoonlijke opdracht in geld en tijd? Hebben wij nog wel ruimte voor mededeelzaamheid als wij tienden afdragen en meerdere avonden per week bezig zijn met kerkelijke - of gemeentelijke zaken?

Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u [aan] [hen], want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen’.
Hebreeën 13:14-17

Hier worden de mannen mee bedoeld die de groepen leiden en onderwijzen, mensen die zich verantwoordelijk voelen voor de, door de Here, aan hen toegewezen broeders en zusters. Stel dat ze deze taak ’al zuchtende’ moeten uitvoeren, mensen wat is zoiets dan een onnodig zware taak. Deze voorgangers zijn geen leiders van grote groepen en kerken welke macht mogen uitoefenen, als het zo ver komt kunnen we hen moeilijk ’voorgangers’ noemen, mensen die als het ware voor op lopen en de schouders als eerste belangeloos ’onder het werk in de wijngaard van de Here’ zetten. Het zijn mensen die leiding geven op het gebied waar ze geschikt voor zijn, maar het zijn ook mensen die klein/moeten willen zijn want wie zich zelf verhoogd zal uiteindelijk vernederd worden en soms heel diep vallen, denk maar eens aan (Jechizkia) Hizkia die trots en zelfgenoegzaam werd en het met een zware ziekte moest bekopen:

’Aldus verloste de Here Jechizkia en de inwoners van Jeruzalem uit de macht van Sanherib, de koning van Assur, en uit de macht van alle anderen, en Hij gaf hun rust aan alle zijden. Velen brachten naar Jeruzalem geschenken voor de Here en kostbaarheden voor Jechizkia, de koning van Juda. Van toen af stond hij bij alle volken hoog in aanzien. In die dagen werd Jechizkia ten dode toe ziek. Toen bad hij tot de Here en Hij sprak tot hem en gaf hem een wonderteken. Maar Jechizkia schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem. Toen verootmoedigde Jechizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des Heren niet over hen kwam in de dagen van Jechizkia’.  2 Kronieken 32:22-26

’In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de Here: tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen. Toen keerde hij zijn gelaat naar de wand en bad tot de Here: Ach, Here, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in uw ogen. En Hizkia weende luid. Nog had Jesaja de middelste voorhof niet verlaten, toen het woord des Heren tot hem kwam: Keer terug en zeg tot Hizkia, de vorst van mijn volk: zo zegt de Here, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken, op de derde dag zult gij opgaan naar het huis des Heren. Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen, en Ik zal u en deze stad uit de macht van de koning van Assur redden en deze stad beschutten, om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David. Jesaja nu zeide: Neemt een vijgenkoek. Zij namen die en legden hem op de zweer. Toen genas hij’.  Jesaja 20:1-7

Op het moment dat wij hoogmoedig worden, trots zijn ’op wij hebben bereikt’ staan wij vlak voor een diepe val. Vaak geeft de Here ons dan nog vaak een kans door enkele aanwijzingen maar als wij dán nog niet inbinden grijpt Hij in. Wij kunnen soms heel trots zijn op hetgeen wij hebben bereikt, hoe groot onze Gemeente wel niet is geworden of hoe mooi ons gebouw is geworden, maar op dát moment staan wij vóór onze val! Het bekende Nederlandse spreekwoord, een variant op 2 Kronieken 32:22-26, zegt: ’Hoogmoed komt vóór de val’, dat was bij (Jechizkia) Hizkia het geval en ook zal ons bij hoogmoed óók overkomen.

Tot besluit.
’Tienden van uw inkomsten geven aan de kerk?’ is de titel van dit schrijven en ogenschijnlijk zijn wij heel ver van ons onderwerp afgedwaald. Wij begonnen met het sterven van de Here Jezus, op het moment dat hij de wet vervulde en het voorhang van de Tempel van boven naar onderen scheurde. Daarna het verwijt van de Here dat de Farizeeën tienden gaven van alles wat ze ontvingen als zonen van Levi, zelfs van de (on)kruiden die in de keuken kunnen worden gebruikt. Ook zagen wij dat de tollenaar gerechtvaardigd werd door zijn gebed terwijl de Farizeeër onbevredigd naar huis ging, hij sprak zijn gebeden uit in hoogmoed.

Verder ontdekten wij dat het geven van tienden Oudtestamentisch is en onder de wet valt, de wet waaraan geen mens kan voldoen. Ook zagen wij dat menselijke organisaties uiteindelijk uitlopen op het streven naar macht, dat het zelfs zo ver kan gaan dat mensen tegen betaling verlossing van zonden wordt aangeboden en mensen ’met een ingebeelde hemel uiteindelijk naar de hel zullen gaan’

Nu kunnen we als ’evangelische gelovigen’ wel smalend neerzien op de Farizeeën en de Middeleeuwse gelovigen maar diep in ons hart zijn wij zelf geen haar beter. Zelf staan ook graag in en goed daglicht, laten wij ons graag macht aanleunen en behoren wij het liefst óók bij een succesvolle groep. Dat daar veel geld voor nodig is vergeten wij voor het gemak maar eventjes, zélfs als dat geld beter gebruikt had kunnen worden om mede broeders en zusters te ondersteunen.

Het geven van tienden is - of kan - een zware financiële last worden als men de tienden daadwerkelijk geeft. In de tweede plaats kan men zich schuldig voelen als dat percentage niet wordt gehaald, om welke reden dan ook. Daardoor kan huichelachtig gedrag in de hand worden gewerkt, naar buiten vroom en van binnen weten dat je er niet aan kan of wil voldoen aan de hooggelegde (financiële) lat. De Here verwacht heel weinig van ons want Hij gaf zichzelf ’omniet’, als wij nu ook eens weer samen zouden komen in kleine groepen in (huis)gemeenten zouden de leiders en voorgangers naast hun reguliere baan ook hun tijd en gaven ’omniet’ aan de mede broeders en zusters kunnen geven. Dan leggen wij elkaar geen lasten op, lasten die niet tot het genadetijdperk behoren, de apostel zegt:

’Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld’.  Romeinen 13:8

De onderlinge liefde is de enige voorwaarde voor ons allen en vanuit die liefde kunnen we pas verder. Vanuit die liefde onderhouden wij, vrijwillig, het werk van de Here, waarom zouden wij elkaar lasten op leggen? Veeleer zullen wij de lasten van onze medegelovigen dragen en samen met alle gelovigen Gemeente van de Here Jezus Christus uitzien naar Zijn komst. Daar past geen grote organisatie bij waardoor grote hypotheken zijn afgesloten. Stel dat de Here in de komende weken de Gemeente wegneemt, wie draagt dan de schade van de grote schuldenlast, kunnen wij dat zo maar naast ons neerleggen? In zijn boek, ’De blaast bazuin’ schreef David Wilkerson in 1985 ook over dit probleem, hij adviseerde toen al om geen grote gebouwen te bouwen of te kopen omdat de tijden zwaar zouden worden na een economisch hoogtepunt in de daar op volgende jaren. De gelovigen hebben zich mee laten slepen door de waanzin van de dag, de wereld leende kapitalen en waarom zou de Gemeente dat dan niet doen dacht men schijnbaar vaak.

Veel gelovigen hebben zich door het succes en de waan van de dag laten meeslepen, men denkt niet aan een eventuele Gemeentescheuring, denkt men niet aan een neergaande economie en verminderde collecteopbrengsten? De opgaande trend in de economie heeft zich in een neergaande spiraal omgezet, het komt al voor dat mensen door het dalen van de aandelenhypotheek tegen een maandlast aanhikken die met 100% is verhoogd. Denkt men niet aan de gemeenteleden die zullen vertrekken als ze de zware lasten, zowel privé als ook de gemeentelijke bijdragen, niet meer op kunnen brengen en zich daar voor schamen?

Laten we goed bedenken dat de Here wél Zijn Gemeente, maar niet de organisatie wegneemt als de grote dag aanbreekt.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.