De gemeenschap (1)

De gemeenschap waartoe alle christenen zijn geroepen


Hoofdstuk 1

Inleiding

Er wordt in de Bijbel maar over één christelijke gemeenschap gesproken: ’God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van zijn Zoon Jezus Christus onze Heer’ (1 Kor. 1 : 9).

De vroege Gemeente

De Gemeente van God op aarde is ontstaan op de pinksterdag toen de Heilige Geest werd uitgestort (Hand. 2). In haar heerlijke begintijd erkende en kende men geen andere gemeenschap dan deze. Men wandelde in de éénheid van de Geest in de band van de vrede. Jammer genoeg, duurde deze geweldige tijd maar kort. Verval, verdeeldheid en wereldgelijkvormigheid deden al gauw hun intrede. Een geestelijkheid zonder geestelijke kracht kreeg de heerschappij in handen. Eeuwen lang werd de belijdende gemeente van God gekenmerkt door de onwetendheid, bijgeloof, doodheid en afgoderij van de donkere Middeleeuwen. Toen kwam de Kerkhervorming. Veel vergeten waarheden werden weer op de kandelaar geplaatst. Maar ook deze heerlijke tijd duurde maar kort. Veel van de geestelijke kracht ging verloren toen men hulp zocht bij politieke machten en men vertrouwen stelde op prinsen.

Een geestelijke beweging

In de eerste helft van de negentiende eeuw vond er onder de leiding van de Heilige Geest een opwekking plaats. Velen kregen weer aandacht voor lang vergeten waarheden. Vooraanstaande mannen en vrouwen, uit alle lagen van de bevolking, wezen onbijbelse kerkelijke verbindingen af. Zij kwamen weer samen in christelijke vergaderingen; zij vergaderden tot geen andere Naam dan die van de opgestane en verheerlijkte Heer. Zij kenden geen andere gemeenschap dan een gemeenschap die het Woord van God leert. Geen wonder dat de duivel voortdurend aanvallen deed op deze zo gezegende en Godverheerlijkende beweging. Te gauw wist de vijand binnen te dringen. Veel scheuringen hebben dit heerlijke getuigenis verbroken en verzwakt.

Vragen die gesteld worden

Temidden van al de puinhopen en verwarring van het christelijk getuigenis in onze tijd zijn veel ernstige christenen ontmoedigd. Zij weten niet meer welke weg zij moeten bewandelen. Geeft God dan in Zijn Woord geen aanwijzingen aan de christen welke weg hij moet bewandelen? Blijft er voor hem niets anders over dan te kiezen voor dat stukje van de gemeente dat het meeste aantrekt? Luistert hij in verwarring en totaal verslagen naar al de stemmen van de elkaar bestrijdende kerkgenootschappen, en geeft hij het op om te ontdekken wat de Goddelijke weg is in deze tijd van verval en kiest hij in wanhoop de weg van de minste weerstand? Opal deze vragen is een duidelijk antwoord te vinden. Een christen hoeft niet zelf te beslissen en te kiezen in deze belangrijke zaak. Hij hoeft niet in verwarring te blijven. ’Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht en Hij zal aan de zachtmoedigenzijnweg leren’ (Psalm 25: 9). ’Als iemand zijn wil doen wil, zal hij van deze leer erkennen of zij uit God is’ (Joh. 7 : 17).

Waarom doen sommigen niet wat het Woord van God vanhen vraagt?

Veel verontschuldigingen worden aangevoerd door christenen die blijven in kerkgenootschappen waarvan ze weten dat ze onbijbels zijn en door Christus veroordeeld moeten worden. Sommigen voeren familiebetrekkingen aan: men wil de éénheid in het gezin of in de familie graag bewaren. Men wil niet ’breken’ met de man, de vrouw, de ouders, de kinderen, enz. Men plaatst de familiebanden boven trouw aan de Heer. Is dat goed? Moet de Heer niet de eerste plaats innemen? Anderen blijven op de plaats waar ze zijn, omdat ze anders zo ver moeten reizen. Ze stellen dus persoonlijk gemak en comfort boven trouw aan de Heer. Weer anderen geven te kennen dat ze blijven op de plaats, die misschien onbijbels is, omdat ze menen nuttig te zijn op deze plaats. Als zij zouden gaan naar de plaats waar de Heer hen eigenlijk wil hebben, zouden zij zich niet zo nuttig kunnen maken. Hier wordt de dienst boven de Meester geplaatst en de ’nuttigheid’ van de dienstknecht boven de wil van de Heer.

Wat een geweldige veranderingen zouden er plaatsvinden als alle gelovigen voor hun overtuiging zouden uitkomen. Wat is het nodig dat wij allen gehoorzaam zijn aan de Heer en aan zijn Woord, ten koste van alles.

Waarschuwingen uit de bijbel

De geschiedenis van koning Saul is beschreven tot waarschuwing voor ons (1 Kor. 10: 11). God had hem opgedragen Amalek te verslaan, hen allen te doden, ook de dieren. ’Maar Saul en het volk spaarden Agag en de beste schapen en runderen en de naastbeste, en de lammeren en al wat best was en zij wilden ze niet verbannen...’ (1 Sam. 15 : 9). Als Samuël Saul ontmoet, zegt hij dat hij het bevel van de Heer heeft uitgevoerd. Dan vraagt Samuël hem wat dan dat geblaat van kleinvee betekent en het geloei van runderen. Saul antwoordde dat hij het beste van het kleinvee en van de runderen gespaard heeft ’omde Here, uw God, offers te brengen’ (vs. 15).

Is dit niet prijzenswaardig? Saul spaarde het beste van de kudden niet om zichzelf rijk te maken. Hij had niet gehandeld uit zelfzuchtige motieven. Goed, hij had het bevel van God niet precies uitgevoerd, maar dit werd toch goedgemaakt omdat hij God hiermee wilde vereren en Hem offers wilde brengen!

Maar zo is het niet. De koning had een daad van ongehoorzaamheid begaan, dat hem niet vergeven kon worden. Door die daad verloor hij zijn koninkrijk. Het antwoord van Samuël is erg belangrijk: ’Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken is beter dan het vet der rammen. Want weerspannigheid is een zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim’ (vs. 22, 23). Hoe vernietigend zijn deze woorden van Samuël. Wat een hoge prijs moest Saul betalen omdat hij afgeweken was van het Woord van God, hoewel, volgens zijn woorden, zijn bedoeling prijzenswaardig was, hij wilde het beste van de kudden van Amalek gebruiken om de Here offers te brengen!

Wat is het eind van Sauls leven onuitsprekelijk droevig. Hij gaat naar een vrouw met een waarzeggende geest om de toekomst te horen. Hij wordt in het nauw gedreven door de Filistijnen, de vijanden van de Heer. Zijn zonen, waaronder Jonathan, zijn al gedood door de vijand. In wanhoop pleegt hij zelfmoord, hij laat zich in zijn eigen zwaard vallen. Zijn wapenrusting wordt neergelegd in de tempelvan Astarte en zijn lijk wordt door de Filistijnen gehangen aan de muur van Beth-San. Dit is inderdaad een verschrikkelijke waarschuwing en voorbeeld voor ons.

Dit is een ernstige les voor christenen die nuttigheidsredeneringen aanvoeren als reden om te blijven op de plaats waar ze zijn, hoewel ze weten dat die plaats onschriftuurlijk is. Staat hun ongehoorzaamheid niet op één lijn met die van Saul? Komt wat zij doen niet overeen met wat Saul deed: het beste van de kudde sparen om de Heer een offer te brengen in plaats van gehoorzaam te zijn? Is het vet van rammen belangrijker dan van luisteren? Hoeveel dienaren van de Heer, die weigerden om te gaan waar de Heer hen wilde hebben, omdat hun nuttigheid dan beperkt zou worden, hebben gemerkt dat hun geestelijke kracht verminderd zo niet weggenomen is en dat hun nuttigheid inderdaad beperkt is geworden. Als we de kracht willen hebben met God, moeten we recht tegenover God staan. En zonder geestelijke kracht kunnen we ook niet nuttig zijn.

Oprechte christenen zijn verontrust

In deze dagen van schaamteloze wereldgelijkvormigheid in de belijdende kerk van God, van wijdverspreid modernisme dat vanaf de preekstoelen wordt gepreekt worden oprechte christenen verontrust. Tot hen komt de stem van de Heer: ’Gaat weg uit hun midden en scheidt u af, zegt de Heer, en raakt niet aan wat onrein is, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn en u zult Mij tot zonen en dochters zijn, zegt de Heer de Almachtige’ (2 Kor. 6 :17,18).

Waarom dit artikel geschreven werd

In mijn reizen door het land heb ik veel christenen aangetroffen in een toestand van wanhoop, besluiteloosheid en verslagenheid. Bij veel jonge christenen, die vaak nog zijn op de plaats waar hun ouders zijn, zonder te weten waarom, is oprechte belangstelling voor de waarheid van het Woord van God. Zij willen graag weten wat christelijke gemeenschap nu in werkelijkheid is. Vaak horen we de bezorgde vraag: ’Ik wil graag weten waarom ik ben op de plaats waar ik ben’. Om op deze vragen een antwoord te geven, is dit geschreven. Wij stellen ons voor een kort overzicht te geven van de gemeente, de kerk van God, hoe die ingericht moet zijn en functioneren moet volgens de gedachten van God. Ook willen we ons afvragen of de verschillende kerkelijke denominaties voldoen aan deze maatstaven van God.

Tenslotte willen we over de vraag spreken of vergaderingen, die belijden samen te komen in de Naam van de Heer, een deel vormen van één geheel en dus met elkaar verbonden zijn of dat elke vergadering onafhankelijk is van de andere. Als iemand de ruïnes van een historisch gebouw bekijkt en hier en daar een gedeelte vindt, vraagt hij zich misschien af hoe al deze stukken bij elkaar passen. Het zou een grote hulp voor hem zijn als hij het plan van dit gebouw in zijn oorspronkelijke toestand en pracht zou hebben. Daarom willen we ook eerst het grote geheel van de plannen van God wat betreft zijn gemeente bezien. Het is noodzakelijk dat we niet te veel in details treden. We moeten ons tevreden stellen met een globaal overzicht van de waarheid. Anders zou dit artikel te omvangrijk worden.

Hoofdstuk 2

De gemeente van God. Wanneer is de gemeente begonnen enwie horen erbij?

God heeft de gelovigen in verbinding met elkaar gebracht: ’God, die eenzamen in een huisgezin doet wonen’ (Psalm 68: 7).

Een voorbeeld hiervan uit het Oude Testament

Een voorbeeld hiervan zien we bij de kinderen van Israël in de woestijn. ’Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven’ (Rom. 15 : 4). Zij waren het volk van God en het centrum van hun samenkomst in de woestijn was de tabernakel, de woonplaats van God. De zegen van iedere Israëliet persoonlijk was afhankelijk van het feit, dat hij in contact bleef met de tabernakel, dat hij bleef op de plaats die voor hem bestemd was onder al de stammen van Israël; ten oosten, ten westen, ten noorden of ten zuiden van de tabernakel. Hij mocht niet gaan wonen of gaan reizen waar en wanneer het hemzelf goeddacht. De wolkkolom leidde hem. Als de wolkkolom optrok en verder ging, moest het hele volk verder gaan. Er was geen zegen voor de enkeling als hij niet bleef bij het hele volk, want Israël was gelegerd rondom de tabernakel met de wolkkolom. Met andere woorden: de tegenwoordigheid van de Heer was hun bescherming en de wolkkolom wees hun de weg door de woestijn.

Dit moeten we goed weten: niet het hele volk vormde de bescherming en gids van Israël, maar alleen de Heer Die in hun midden woonde. Ook voor ons bestaat het gevaar dat wij de gemeenschap van de broeders en zusters hoger achten dan de tegenwoordigheid van de Heer. Alleen als de broeders en zusters in gemeenschap met de Heer zijn, kan de Heer zegenen. Dit brengt ons van de type naar de anti-type; van de tabernakel in de woestijn, in het Oude Testament, naar de Gemeente van God, waar de Heer ook woont temidden van zijn volk, in het Nieuwe Testament.

Wanneer is de Kerk, de Gemeente, ontstaan?

De Gemeente van God is ontstaan toen de Heilige Geest uitgestort werd op de pinksterdag (Hand. 2). De Heilige Geest woont in elke gelovige afzonderlijk, Hij verbindt hen met hun Heer in de hemel, die het Hoofd is van de Gemeente, zijn lichaam. Hij verbindt hen met elkaar als leden van het éne lichaam op aarde.

De gelovigen uit het Oude Testament horen niet bij de Gemeente

Het moet ieder duidelijk zijn dat de gelovigen van het Oude Testament niet bij de Gemeente horen. In Mattheüs 16 : 18 zegt de Heer Jezus: ’Opdeze rots zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen’. Met ’deze rots’ wordt de Persoon bedoeld waarover Petrus spreekt in zijn belijdenis: ’U bent de Christus, de Zoon van de levende God’ (vs. 16). ’Ik zal bouwen’ is toekomende tijd. Toen de Heer deze woorden sprak, was Hij dus nog niet begonnen te bouwen. Toen Hij het verlossingswerk volbracht had, toen Hij opgestaan was en naar de hemel gevaren en de Heilige Geest werd uitgestort op de twaalf apostelen, begon de Heer met het bouwen van de Gemeente. Het Hoofd moest in de hemel zijn, voordat er een lichaam op aarde kon zijn.

In Efeze 1 : 19, 20 zien we hoe Christus uit de doden werd opgewekt door de macht van God en dat Hij nu zit aan de rechterhand van God in de hemelse gewesten, boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij, en dat God Hem als Hoofd boven alles gegeven heeft aan de Gemeente, die zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult. Terwijl we in 1 Korinthe 12 : 13 lezen: ’Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen en ons allen is van één Geest te drinken gegeven’.

Efeze 2 : 20 leert ons dat de gemeente gebouwd is op het fundament van de apostelen en profeten. De Oudtestamentische heiligen waren er eerder dan de apostelen en profeten van het Nieuwe Testament. De gemeente kan dus niet gebouwd zijn op de Oudtestamentische heiligen. In de tijd van het Oude Testament bestond de Gemeente dus nog niet.

Dit alles maakt duidelijk dat de Oudtestamentische heiligen niet bij de Gemeente horen. Toch zijn zij gezegend met de zegeningen die hoorden bij die bedéling. Het is duidelijk dat de Gemeente van God is begonnen op de pinksterdag en niet eerder.

De Gemeente is voltooid bij de tweede komst van de Heer

Ook de gelovigen die zullen leven in de tijd na de tweede komst van de Heer, na de opname van de Gemeente, horen niet bij de Gemeente. ’Christus heeft de Gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven, opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door het woord, opdat Hij de Gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn’ (Ef. 5 :25-27). Dit gesteld worden van de Gemeente vóór Hem zal plaatsvinden na de tweede komst van de Heer. Er zullen ook grote aantallen mensen gered worden na de opname van de Gemeente, maar zij zullen horen bij de groep van gelovigen die het vrederijk hier op aarde zullen ingaan. Over hen zal Christus duizend jaar regeren.

Als we de bedéling van de Gemeente niet duidelijk zien, ontstaat er altijd verwarring bij het begrijpen van de Schrift. We moeten Israël en de Gemeente nooit door elkaar halen. De Gemeente is ontstaan op de pinksterdag en zij wordt opgenomen bij de tweede komst van de Heer.

De Gemeente van God bestaat alleen uit ware gelovigen

De Gemeente van God bestaat alleen uit ware gelovigen in de Heer Jezus. Dat zijn zij die het evangelie van hun behoudenis gehoord hebben, het geloofd hebben en verzegeld zijn met de Heilige Geest van God (Ef. 1 : 13). We vinden het nergens in de Schrift en het is ook niet mogelijk, dat mensen met alleen een belijdenis, zonder oprecht geloof, een plaats hebben in het lichaam van Christus. Het lichaam van Christus is levend en echt.

Het is waar dat de Schrift heeft voorspeld dat de afval al gauw zou beginnen en dat de toestand in de christenheid zo verschrikkelijk zou worden dat ’belijdende christenen’ zonder wederomgeboren te zijn, in aantal zou toenemen. Het is helaas waar dat zulke personen een plaats hebben gekregen in de belijdende kerk van God op aarde, maar zij zijn geen leden van het lichaam van Christus, van de echte Kerk, de Gemeente.

In de gelijkenis van de dolik onder de tarwe (Matth. 13: 2430), zien we hoe de vijand zijn werk is begonnen, hoe hij belijders een plaats heeft gegeven tussen de oprechte gelovigen. In vers 39 zien we waar de dolik een voorstelling van is: ’dat zijn de zonen van de boze’. En de vijand die het onkruid zaaide ’is de duivel’.

De Schrift leert ons nergens dat gelovigen samen kunnen gaan met ongelovigen. Dit kan vooral niet in kerkelijke gemeenschap.

Ongelovigen hebben geen recht om deel te hebben aan hetavondmaal

Het is volkomen onbijbels dat een ongelovige deelneemt aan het avondmaal. Het is niet voldoende dat men een keurig oppassend gemeentelid is en dat men belijdenis heeft gedaan. Men moet bekeerd zijn, men moet oprecht geloven in de Heer Jezus om deel te kunnen nemen aan het avondmaal.

De volgende woorden worden gezegd tegen oprechte christenen: ’Daarom wie op onwaardige wijze het brood eet of de drinkbeker van de Heer drinkt, zal schuldig zijn aan het lichaam en het bloed van de Heer. Want wie onwaardig eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet het lichaam van de Heer onderscheidt. Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken en nogal velen zijn ontslapen’ (1 Kor. 1 1 : 27-30). Als op onwaardige wijze eten en drinken zo erg is voor een christen, die vleselijk wandelt, wat moet het dan zijn voor een ongelovige?  Geen christen die enig inzicht heeft in het Woord van God, zal kunnen blijven in een geloofsgemeenschap waar men willens en wetens toestaat dat men op grond van alleen een belijdenis kan deelnemen aan het avondmaal.

De Gemeente van God heeft geen geografische, nationale ofsektarische grenzen

De Gemeente van God bestaat uit alle ware gelovigen, waar ze ook wonen, tot welke nationaliteit ze ook behoren, wat hun maatschappelijke positie ook is. We lezen: ’Daarin is niet Griek en Jood (geen nationale verschillen), besnijdenis en onbesnedenheid (geen godsdienstige verschillen); maar Christus is alles en in allen’ (Kol. 3: 1 1). In de gemeente in Kolosse waren een Filémon en zijn slaaf Onésimus, ’een geliefde broeder’. Zo zien we dat de genade triomfeert over de verschillen die er bestaan in de wereld en die door God erkend worden, maar die geen waarde hebben en totaal wegvallen in de Gemeente van God.

Het is ook vanzelfsprekend dat de Gemeente van God die één is, niet begrensd wordt door nationaliteiten. Het is onbijbels om de Gemeente namen te geven die herinneren aan een bepaald land, aan een bepaalde persoon, of aan bepaalde leer, of aan de omschrijving van een bepaalde kerkorde. Een christen met enig inzicht in het Woord van God en met de wil gehoorzaam te zijn aan de wil van God, kan zichzelf niet verbinden met een kerkelijke gemeenschap die een dergelijke naam draagt.

Wat is het een vrijheid voor de ziel te weten dat men alleen verbonden is met de éne gemeente van God, dat men geen naam draagt dan de naam van de Heer, dat men geen geloofsbelijdenis of kerkelijke ordening heeft, die gemaakt is door de mens, dat men zich alleen laat leiden door het Woord van God en de Heilige Geest, dat men, kort gezegd, alleen hoort bij ’de gemeenschap waartoe alle christenen zijn geroepen’.

De Gemeente van God is niet van deze wereld

Dit blijkt duidelijk uit de Schrift. Tweemaal zegt de Heer van zijn discipelen: ’Zij zijn niet van de wereld, zoals Ik niet van de wereld ben’ (Joh. 17: 14, 16). Waarom zegt de Heer dit twee maal? Zeker om grote nadruk op deze woorden te leggen. De apostel Petrus spreekt van de gelovigen als ’bijwoners en vreemdelingen’ (1 Petr. 2: 11). Terwijl Paulus schrijft dat ,ons burgerschap in de hemelen is’ (Fil. 3 : 20). En Johannes: ’De wereld kent ons niet, omdat zij Hem niet gekend heeft’ (1 Joh. 3 : 1).

Daarom is de vereniging van kerk en staat, het streven van de kerk naar de politieke macht, in strijd met de aard van het christendom. Hieruit blijkt een grote onwetendheid omtrent de ware aard van de Kerk van God, haar verbinding met Christus en haar hemelse roeping. Wij moeten in deze dingen naijverig zijn met de naijver van God (Verg. Exod. 34: 12-14).

Hoofdstuk 3

Gaven die de opgestane Heer aan zijn gemeente heeft gegeven.

Paulus haalt Psalm 68 : 19 aan als hij schrijft: ’Daarom zegt HIJ: ’Opgevaren naar de hoge heeft Hij de gevangenschap gevangen genomen en heeft de mensen gaven gegeven ... En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraars’, (Ef. 4 : 8-11). Ook lezen we in de Efezebrief dat de heiligen ’opgebouwd worden op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteenis’ (2 : 20).

Christus heeft de voornaamste plaats

De voornaamste plaats die aan Christus toekomt moet steeds gehandhaafd blijven. Hij bepaalt het karakter van de gemeente. Opde belijdenis van zijn Persoon heeft de Heer zijn gemeente gebouwd (Matth. 16 : 18). De apostel Petrus haalt de Schrift aan als Hij schrijft: ’Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren, kostbare hoeksteen’ (1 Petr. 2 : 6). Hij vervolgt met: ’Voor u dan die gelooft, is dit kostbare’. Als we het oog niet meer op Christus gericht hebben, is de sleutel tot alle zegeningen verloren. Als onze aarde het kontakt met de zon zou verliezen, zou er een onvoorspelbare ramp op volgen. Zo is het ook met Christus en zijn gemeente.De voorstelling van de gemeente als ’het lichaam van Christus’, maakt dit ook duidelijk. Wat voor nut heeft het lichaam zonder een hoofd? Het hoofd is van vitaal belang voor het lichaam.

De oplossing van de moeilijkheden die ontstaan waren in de gemeente te Kolosse, konden alleen opgelost worden als zij vasthielden aan het Hoofd (Kol. 2 : 19). Dat zou hen vrij maken van ’de wijsbegeerte en het ijdele bedrog’ (vs. 8) (dat is het modernisme van nu) en van allerlei verordeningen: ’raak niet en smaak niet en roer niet aan’ (dat is het ritualisme). Vasthouden aan het Hoofd is dat we zien op de Heer in de heerlijkheid, dat we onze hulp van Hem verwachten en in gemeenschap met Hem blijven. De schrijver hoorde eens een oude broeder zeggen: ’Broeders, als we vasthouden aan het Hoofd, zullen we ook elkaar vasthouden’. Veel scheuringen zijn ontstaan omdat we niet vasthielden aan het Hoofd.

De apostelen en profeten

De apostelen en profeten hebben het fundament van de gemeente gelegd. Zij hebben een belangrijke en een unieke plaats. Zij hebben het christendom bekend gemaakt aan de wereld. Voor deze taak waren bepaalde voorwaarden nodig. Toen de lege plaats van Judas weer aangevuld moest worden, legde Petrus de nadruk op het feit dat het iemand moest zijn die ’met ons samenkwam al de tijd, dat de Heer Jezus onder ons inging en uitging vanaf de doop van Johannes’ en ’hij moest getuige zijn van de opstanding van de Heer’ (Hand. 1 : 21, 22). Zij vroegen de Heer of Hij degene, die door Hem was uitverkoren, wilde aanwijzen. En zij wierpen het lot over hen en het lot viel op Matthias.

De roeping van de apostel Paulus was heel persoonlijk en ook totaal anders. Zijn werk voor de Heer en zijn dienst was ook heel persoonlijk en van grote betekenis voor de gemeente. Hierin zien we de wijsheid van God. Op weg naar Damaskus verscheen de Heer aan Paulus in een licht dat helderder was dan de zon. Hij zag de Heer en de Heer sprak met hem (Hand. 9: 27). Zo kon ook Paulus met veel vrijmoedigheid en met veel kracht getuigen van de opstanding van de Heer. Ook is hij opgetrokken geweest tot in de derde hemel, waar hij onuitsprekelijke woorden hoorde. Is er ooit een andere apostel geweest met zulke geloofsbrieven?

Wat zijn gaven?

De beste omschrijving van gaven die ik ook heb gehoord is: ’De uitdrukking van een indruk’. Wat een diepe indruk moet het op de discipelen gemaakt hebben toen ze met de Heer het land doorreisden, die drie en een half jaar lang tijdens de omwandeling van de Heer. Wat een indruk moet het lijden en verzoenend sterven van de Heer op hen gemaakt hebben en wat een diepe indruk moet de opstanding van de Heer gemaakt hebben op hun harten. Het was net alsof er een vuur werd klaargemaakt en de Heilige Geest op de pinksterdag het vuur ontstak. En het getuigenis van de apostelen verbreidde het vuur. Wat een diepe indruk heeft de verschijning van de Heer gemaakt op Saulus van Tarsen op die gedenkwaardige reis naar Damaskus, toen hij gekozen werd tot ’een dienaar en getuige zowel van wat hij van de Heer gezien heeft als van dat waarin de Heer hem zou verschijnen’ (Hand. 26 : 16).

Bovendien hadden de apostelen de bekwaamheid gekregen om uitdrukking te geven aan de indrukken die zij opgedaan hadden. Zij mochten de volheid van het evangelie en de leer betreffende de gemeente van God meedelen. Aan de apostel Paulus was meer toevertrouwd dan aan anderen. Elke apostel was vervuld en klaargemaakt voor zijn speciale taak. De Handelingen van de apostelen vermeldt voornamelijk de dienst van de apostelen Petrus en Paulus, het meeste wordt ons over Paulus verteld. De Brieven vermelden de leer. Zo werd het fundament gelegd. De profeten hebben samen met de apostelen het fundament gelegd. We kunnen uit 1 Korinthe 14 opmaken dat zij een belangrijke plaats innamen in de christelijke gemeenten. Een profeet is iemand die de gedachten van God weergeeft, hij spreekt uit de tegenwoordigheid van God en past het Woord toe op hart en geweten van de toehoorders. Meestal denken we bij een profeet aan iemand die de toekomst voorspelt, maar dit is maar een gedeelte van zijn werk en in veel gevallen voorspelt hij niet de toekomst. De kenmerken van een Nieuwtestamentische profeet zijn dat ’hij spreekt voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting’ (1 Kor. 14 : 3).

We lezen in Handelingen 21 : 9 ook van de dochters van Filippus dat zij profeteerden. Het is duidelijk dat als de Heilige Geest hen de kracht gaf voor deze dienst, Hij dit zeker niet doet in ongehoorzaamheid aan de leer van de Heilige Geest Zelf: ’Maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn’ (1 Tim. 2 :12). De dochters van Filippus hebben ongetwijfeld geprofeteerd onder vrouwen in zusterlijke bescheidenheid en niet op een ongepaste, onbijbelse manier.

Op twee dingen willen we nog de nadruk leggen:

Ten eerste zijn de gaven van God en niet van mensen. Als iemand een theologisch examen gedaan heeft, wil dat nog niet zeggen dat hij een gave ontvangen heeft van God. Het is God die de gaven geeft door middel van de Heilige Geest: ’Maar al deze dingen werkt één en dezelfde Geest, die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil’ (1 Kor. 12: 11).

Ten tweede geloven wij dat er in die eerste dagen van de Kerk een machtige werking was van de Geest van God, zodat deze gaven met veel kracht en in grote genade uitgeoefend konden worden. Tegenwoordig bevinden zich duizenden gelovigen in de belijdende kerken, die ingericht zijn op menselijke wijze, waar mensen de leiding hebben die niet de gave van God ontvangen hebben om hun werk te doen en in sommige gevallen zelfs niet bekeerd zijn.

Bestaat er een apostolische opvolging?

De Schrift geeft geen aanwijzing dat het apostelschap op anderen overgedragen kon worden, zoals het hogepriesterschap in Israël. We hebben juist gelezen dat de apostelen en profeten het fundament gelegd hebben. Een fundament wordt eens en voor altijd gelegd. Bij een gebouw wordt ook maar één keer het fundament gelegd en niet bij elke verdieping opnieuw, zo is het ook dwaasheid te spreken van apostolische opvolging. De apostelen en profeten hadden geen opvolgers, zij legden alleen het fundament.

Het is waar dat de apostel Paulus aan Timotheüs en Titus de opdracht gaf oudsten aan te stellen voor hun dienst in de gemeente, maar we lezen nergens dat deze oudsten de bevoegdheid hadden weer opvolgers aan te wijzen. Mensen die nu beweren dat er een apostolische opvolging bestaat, zijn navolgers van een naar macht zoekende priesterschap, die de mensen onder slavernij willen brengen en de twintigste eeuw wil terugbrengen naar de donkere tijden van de middeleeuwen.

Hoe waren de omstandigheden toen de apostelen hun dienstverrichtten?

Bij het begin van de gemeente op de pinksterdag bestond de Schrift alleen uit het Oude Testament. Er waren maar weinig afschriften van deze boeken voorhanden, ze waren meestal alleen aanwezig in de synagogen en dus niet voor iedereen toegankelijk. Stelt u zich eens voor een stad ergens in Klein-Azië of in Griekenland. In die stad is een synagoge waar de Joden op de sabbath samenkomen. Ze zijn eensgezind in hun afwijzing van Jezus van Nazareth. Buiten de synagoge heerst heidense duisternis. Overal staan afgodstempels, waar verschrikkelijke dingen gebeuren. In deze stad komen twee mannen. Ze zijn apostelen en verkondigen het christelijk geloof. Ze prediken Christus, de Gekruisigde. Deze prediking is voor de Joden een aanleiding tot vallen en voor de volken een dwaasheid (1 Kor. 1 : 23). De natuurlijke mens kan de dingen van God niet begrijpen, het is voor hem een dwaasheid en hij kan het niet begrijpen omdat het geestelijk beoordeeld wordt (1 Kor. 2 :14).

Deze apostelen hebben geen boeken bij zich waarin de christelijke leer opgetekend staat, zoals wij nu het Nieuwe Testament hebben. De leer die de apostelen brachten was beslist revolutionair: ’Dezen die het aardrijk in oproer brengen, zijn ook hier gekomen’, roepen de fanatieke Joden in Thessalonika (Hand. 17 : 6). De boodschap van de apostelen was als het ware de doodssteek voor het anti-christelijke Judaïsme en het donkere heidendom. De prediking van de apostelen ging gepaard met kracht (2 Kor. 12 :12); de geweldige kracht van God, de kracht van de Heilige Geest om de mensen te bereiken, hen wederomgeboren te doen worden en hen te redden en hen te brengen in iets geheel nieuws, namelijk in de gemeente van God.

De pas bekeerde gelovigen konden alleen een idee krijgen hoe het christendom mensen verandert als ze zagen naar de mannen die hun het evangelie brachten. Zo kon de apostel Paulus zeggen: ’Ik vermaan u dus: weest mijn navolgers’ (1 Kor. 4: 16). Zou het niet onbescheiden klinken als een dienstknecht van Christus nu zoiets zou zeggen? En toch wás het heel terecht dat Paulus dit zei. Hij gebruikte deze woorden met een diep gevoel van de genade van God, want de gelovigen in Korinthe woonden in een stad die bekend stond door de losbandigheid en boosheid van haar inwoners. Het was zelfs tot een spreekwoord geworden: als iemand het verkeerde pad op was gegaan zei men dat zo iemand naar Korinthe gegaan was. De gelovigen in Korinthe waren aangewezen op het leven van Paulus om te weten wat praktisch christendom betekende. In dezelfde geest kon hij tegen Timotheüs zeggen: ’Maarjij hebt nauwkeurig nagevolgd mijn leer, mijn wijze van doen . . .’ (2 Tim. 3 : 10).

Zo hebben we dus gezien dat de apostelen en profeten een heel bijzondere plaats innamen en ook bijzondere genade ontvingen. Hun werk is voltooid. Het fundament is gelegd.

De evangelisten


Een evangelist wordt gekenmerkt door zijn naam: een brenger van het goede nieuws van God; het evangelie van de genade van God. Over de evangelist wordt maar weinig gezegd in de Schrift. Filippus is de enigste man die een evangelist genoemd wordt (Hand. 21 : 8). De evangelist heeft een gave ontvangen van de Heer die opgevaren is naar de hemel. Deze gave stelt hem in staat om de mensen waarmee hij in aanraking komt het evangelie te brengen. Hij heeft zorg voor de zielen van de mensen. Hij probeert op allerlei manieren die mensen met het evangelie te bereiken. Hij is een man van energie en initiatief, van gebed en ijver. Hij is bewogen met een Goddelijk erbarmen over hen die verloren zijn. De wereld is het arbeidsveld van de evangelist. ’Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping’ (Mark. 16 : 15). De evangelisten zijn de zeeën overgestoken en hebben de blijde boodschap van de genade van God gebracht aan heidenen en kannibalen. Dit evangelie heeft mensenlevens veranderd.

Het is van betekenis dat de evangelist niet het eerst genoemd wordt in Efeze 4 : 11. Eerst komen de apostelen en profeten. De gemeente is ontstaan op de pinksterdag in Jeruzalem. Door het werk van de apostelen en profeten breidde de Gemeente zich uit en gemeenten ontstonden in verschillende plaatsen, zoals we lezen in de Handelingen. Maar waarom staat de evangelist niet vooraan op de lijst? Zijn parochie is toch de hele wereld? En het is toch noodzakelijk dat mensen tot bekering komen?

Dit is waar. Maar toen de Heer op aarde was verzamelde Hij de eersten die tot bekering kwamen rondom Zichzelf en zij vormden de Kerk in haar allereerste begin op de pinksterdag. En het was een apostel die op die dag het evangelie bracht en 3000 zielen kwamen tot bekering. Maar waarom staat de evangelist als derde op de lijst? Daar moet zeker een reden voor zijn. We willen een voorbeeld gebruiken. Als iemand bijen wil houden, wat moet hij dan het eerst doen? Moet hij zich een zwerm bijen aanschaffen of moet hij eerst zorgen dat hij een bijenkorf heeft? Als hij een zwerm bijen heeft en geen bijenkorf, waar moet hij dan zijn bijen laten? Het is duidelijk dat zijn eerste zorg de bijenkorf is en als hij dan bijen krijgt, heeft hij een geschikte plaats om ze onder te brengen.

Een evangelist moet trouw blijven aan de gemeente


God handelt op dezelfde manier. De apostelen en profeten, om bij het voorbeeld te blijven, maakten de bijenkorf; zij werden door God gebruikt om de gemeente van God op aarde te vormen. Er is een plaats waar de bekeerden heengebracht kunnen worden, waar voor hen gezorgd wordt en waar zij voedsel ontvangen.

Ik zag eens twee kleine lijsters meer dood dan levend in een park, ver in het noorden van Schotland. Late vorst en sneeuw had veel schade aangebracht aan de bloesems van de vruchtbomen, in die laatste koude dagen van april. Omdat de vogels te ver van hun nest waren afgedwaald liepen ze gevaar om te komen in de kou. Zo is ook een jonge gelovige heel hulpeloos. Wat een geluk voor de evangelist dat de gemeente er is, waar hij de pasbekeerden kan binnenbrengen, waar ze onderwezen kunnen worden in de dingen van de Heer. Men heeft wel eens gezegd dat de evangelist moet zijn als een kompas. Een kompas heeft een kompasnaald dat in het midden een vast punt heeft, dat steeds op dezelfde plaats blijft, terwijl de naald zelf rond kan draaien; alle windstreken kan zij aanwijzen.

Zo moet de evangelist trouw blijven aan de gemeente, hij moet de waarheid en de beginselen van de gemeente vasthouden en doorgeven. En vanuit die plaats, vanuit de tegenwoordigheid van de Heer, gaat hij de wereld in om zijn gave uit te oefenen. Als zondaren tot bekering komen, brengt hij hen naar het middelpunt van waaruit hij werkt.

Een evangelist is verantwoording schuldig aan de Heer

Het is natuurlijk niet zo dat de evangelist bestuurd en geleid wordt door de gemeente. Hij wordt geleid en bestuurd door de Heer Zelf. Maar hij moet niet tevergeefs rekenen op de gemeenschap en hulp en voorbede van zijn broeders en zusters in de Heer.

Maar als de evangelist bij zijn werk zich niet houdt aan de waarheid van het Woord van God, dan moeten zijn broeders proberen hem terug te brengen van zijn verkeerde weg. Als hij op deze verkeerde weg blijft en zich niet laat terugbrengen, is het de plicht van de gemeente de gemeenschap met hem te verbreken.

Herders en leraars

De woorden ’herder en leraar’ geven zelf het karakter van deze gaven al aan. Bij leraar denken we aan een onderwijzer, iemand die onderricht geeft. De herder zorgt voor de schapen, hij beschermt ze tegen de vijanden, hij zoekt geschikte weidegrond voor ze uit, hij heeft zorg voor de zwakke en zieke schapen. Is ’De Goede Herder’ van Johannes 10 geen prachtig voorbeeld voor alle herders? Natuurlijk in één opzicht kunnen we Hem niet navolgen: de Goede Herder gaf Zijn leven voor de schapen, Zijn dood bracht verzoening en verlossing aan. Maar in alle andere opzichten is Hij hét voorbeeld voor de herder.

De apostel Petrus spreekt over Hem als ’de overste Herder’ (1 Petr. 5 : 4) dat houdt de gedachte in dat er herders zijn die onder Hem staan. De leraar heeft als taak onderricht te geven. Het is zijn werk het Woord van God te openen voor het volk van God. Hoe nodig is zijn werk. Wat is het nodig dat we allen een juiste kennis hebben van het Woord van God; van het evangelie, van de gemeente, van de geschiedenis van Israël, van de bedélingen, van de komst van de Heer, van de profetie, van de openbaring van God als Vader en van de Heer Jezus Zelf, van al de waarheden die verbonden zijn met het feit dat de Heilige Geest in ons woont, van onze houding tegenover de wereld en onze wandel in deze wereld.

De gaven zijn bestemd voor de hele gemeente

Eén gave is niet aan een bepaalde plaats gebonden. Waar de herder of leraar zich ook bevindt, hij kan zijn gave uitoefenen. Een evangelist is een evangelist, waar hij zich ook bevindt, hij is vrij zijn gave te gebruiken waar de Heer hem ook leidt. Een gave kan niet door een officiële wijding aan iemand meegedeeld worden. De enige wijding die geldig is, is ’de wijding van de doorboorde handen’.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.