Nehemia 10
Een overdenking over Nehemia
Hoofdstuk 10
J. de Blaauw
Een dag van belijdenis
In het vorige hoofdstuk lazen wij over de belijdenis van de teruggekeerden uit Babel. Deze belijdenis was het gevolg van het lezen uit het boek van de wet, dus van de werking van het Woord van God op hun hart en geweten (9:1-3). Wij kunnen zeggen dat het volk teruggekeerd is tot het Woord van God. Daarna hebben zij voor het aangezicht van God hun geschiedenis overdacht. Zij kwamen tot de erkenning dat de oorzaak van hun tegenwoordige nood lag in het niet gehoorzamen aan het Woord van hun God. Nu al wil ik er op wijzen dat deze dingen hun overkomen zijn als voorbeelden en beschreven zijn tot waarschuwing voor ons (1Kor. 10:11).
Vernieuwen van het verbond
In hun belijdenis beroepen zij zich op de barmhartigheid van God (9:31-33). Waren zij maar bij die barmhartigheid van God gebleven. Maar zij gingen verder. Zij sluiten een verbond met de Heere God (vers 38). Eigenlijk vernieuwen zij het verbond van de Sinaï en is dit een herhaling van de overmoedige woorden die zij toen uitgesproken hebben: Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen (Ex.19:8). En in hoofdstuk 10 gaan zij hun belofte ook nog schriftelijk vastleggen. Dit kan nooit goed gaan, want het vlees (de boze menselijke natuur) onderwerpt zich niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet (Rom. 8:7). Het is nooit goed als men blijft staan bij of zich plaatst op de bodem van de wet.
Een wankele bodem
Op zichzelf is de belijdenis van het volk (in hoofdstuk 9) juist en terecht. Het laat zien dat zij een goed inzicht hadden in de wegen van God met hen. Maar als het op handelen aankomt, zien wij dat dit overblijfsel nog staat en wil staan op de wankele bodem van menselijke prestaties. Hoewel zij in hun geschiedenis gezien hebben dat zij iedere keer weer gefaald hebben, proberen zij toch weer zekerheid te vinden door een vast verbond met God te sluiten. En de oversten, de Levieten en de priesters zetten hun zegel eronder, zij ondertekenen dit verbond (9:38). Natuurlijk was dit goed bedoeld, maar de geschiedenis leert ons dat zij dit verbond niet gehouden hebben.
Het verbond wordt ondertekend
Als eerste zet Nehemia zijn zegel onder het verbond. Dan volgen 22 priesters (vers 1-8), daarna 17 Levieten (vers 9-13), vervolgens 44 hoofden van het volk (vers 14-27). In totaal dus 84 personen die het hele volk vertegenwoordigen. Dit voorbeeld vindt navolging. Het overige volk sluit zich bij hen aan (vers 28,29). Mooi is het te zien dat het volk als een éénheid deze beslissing neemt. Wij lezen van priesters en Levieten. van poortwachters, van zangers en tempelhorigen. Ook van de vrouwen en van de zonen en de dochters, ja, allen die tot de jaren van onderscheid gekomen waren. Zij sluiten zich aan bij hun broeders, de voornaamsten en allen verplichten zich met een eed (eigenlijk met een vloek) om te wandelen naar de wet van God, die door de dienst van Mozes, de knecht Gods gegeven was.
De wet en de genade
Dat dit overblijfsel zich opnieuw stelt onder de wet is heel begrijpelijk. Zij leefden immers onder de bedeling van de wet. Maar, zoals gezegd, hun geschiedenis van bijna twee duizend jaar had hun moeten leren dat zij nooit in staat waren geweest de wet te houden. Alles wat zij waren, hadden zij te danken aan de barmhartigheid en de genade van God. Het zou mooi geweest zijn als zij zich blijvend aan de barmhartigheid en de genade van God hadden toevertrouwd. In Gal. 4:1-3 spreekt Paulus over Israël onder de wet. Hij noemt hen onmondigen, kinderen die onder voogden en rentmeesters staan. Die voogd (de wet) eiste werken, maar het bleek duidelijk dat het kind hiertoe niet in staat is.
Wat het geloof vermag
We zien in de Bijbel voorbeelden, dat het geloof soms in staat is dingen te begrijpen die nog niet duidelijk geopenbaard zijn. Bijvoorbeeld bij Abel. Hij offerde één van de eerstelingen van zijn schapen, van hun vet. Terwijl pas in Leviticus geopenbaard werd dat het vet ook geofferd moest worden (bijv. Lev. 3:16). Zo ook Maria van Bethanië. Zij heeft van tevoren het lichaam van de Heere Jezus gezalfd voor de begrafenis (Mark. 14:8). Zij verstond door het geloof meer dan de discipelen. Iets dergelijks zien we bij Johannes de Doper. Als Hij de Heere Jezus ziet komen, zegt hij: Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh. 1:29). De profetie die hij hier uitspreekt is nog steeds niet vervuld. In de toekomst zal het Lam van God de zonde van de wereld wegnemen.
De les van de geschiedenis
Zo was de krachteloosheid van het vlees als leer nog niet geopenbaard in het Oude Testament. Maar de geschiedenis van Israël had dit wel bewezen. Jammer genoeg hebben zij deze les van de geschiedenis niet begrepen. Wel zagen wij dat zij zich verootmoedigden nadat zij gedacht hadden aan hun treurige geschiedenis (Nehemia 9). Zij waren teruggekeerd tot het Woord van God. Zij wilden zich afzonderen van het kwade en vol toewijding God dienen. Toch zullen zij spoedig gemerkt hebben dat zij uit zichzelf niet in staat waren het goede te doen.
De inhoud van het verbond (vers 29-31)
Het verbond dat zij ondertekenden, hield de beloften in:
1. Te wandelen naar de wet van God, die door de dienst van Mozes was gegeven;
2. Al de geboden, verordeningen en inzettingen van de Heere te onderhouden;
3. Geen huwelijk te sluiten met de volken van het land;
4. De sabbat en andere heilige dagen te heiligen;
5. Elke zevende jaar het land braak te laten liggen en geen enkele schuld in te vorderen.
Zij beloofden dus dat zij zouden wandelen volgens de wet van God en dat zij die wet zouden houden (vers 29), dat zij zich zouden afzonderen van de volken van het land (vers 30), dat zij de sabbat en het sabbatsjaar zouden heiligen (vers 31). Het sabbatsjaar was door Israël nooit geheiligd . Dat was één van de redenen dat het volk in ballingschap was gegaan: opdat het land 70 jaar kon rusten.
Voorbeelden voor ons
Zoals gezegd, hun bedoeling was goed. Zij waren oprecht. Maar zij hadden geen zelfkennis. Zij hadden niets geleerd uit hun eigen geschiedenis. De geschiedenis leert ons dat ook zij niet in staat waren in eigen kracht hun beloften na te komen. Het past ons niet hen te veroordelen. Maar wel kunnen we lessen leren uit deze geschiedenis. Wij weten immers dat al deze dingen hun overkomen zijn als voorbeelden en beschreven zijn tot waarschuwing voor ons (1Kor. 10:11).
Onze krachtbron
Ook wij moesten de les leren dat er in ons vlees geen goed woont. Ons vlees is van nature ook wettisch. Duizenden geliefde kinderen van God hebben, nadat zij ervaren hebben dat de zonde nog in hen woont, de toevlucht genomen tot goede voornemens, of tot beloften dat het voortaan anders zal worden. Maar het levert alleen maar teleurstellende ervaringen op, men lijdt nederlaag op nederlaag. Gelukkig zij die geleerd hebben dat zij niets meer van zichzelf moeten verwachten, maar naar een Ander moeten gaan voor de nodige kracht. Namelijk naar de Heere Jezus. Hij heeft gezegd: Zonder Mij kunt u helemaal niets doen (Joh. 15:5). De krachtbron om het goede te doen is niet te vinden in de wet. Maar wij die leven onder de genade hebben de krachtbron om de wil van God te doen in ons, namelijk de Heilige Geest.
Vuur van de Heere en vreemd vuur
Wij lezen in Lev. 9:24 dat er vuur uitging van de Heere en het brandoffer en de vetstukken verteerde. Dit vuur spreekt van de onderzoekende en alles beoordelende heiligheid van God. Dit vuur moest altijd blijven branden (Lev. 6:12,13). In Leviticus 10 lezen we van Nadab en Abihu die vreemd vuur voor het aangezicht van de Heere brachten. Zij namen dus niet het vuur van het brandofferaltaar en gingen met hun eigen vuur in het heiligdom om reukwerk te offeren. Dit vreemde vuur spreekt van de eigenwilligheid van de mens die handelt volgens zijn eigen gedachten en geen rekening houdt met de gedachten van God (Vergelijk Kol. 2:23). Dit is niet aangenaam voor God. Dit moet Hij oordelen. We lezen dat er opnieuw vuur uitging van de Heere en hen beiden verteerde.
Tot een liefelijke reuk voor God
Ook nu moet er op aarde een vuur zijn dat niet mag uitgaan. Dit is toevertrouwd aan onze verantwoordelijkheid. Hoe kunnen wij het brandoffer brandend houden op aarde, zodat het voortdurend als een liefelijke reuk opstijgt tot God? Dit kan alleen als wij alles wat van het vlees is oordelen en God niet dienen volgens onze eigen gedachten, maar volgens de voorschriften die wij vinden in het Woord van God. Eigenwillige godsdienst is nooit aangenaam voor God. Denk aan Nadab en Abihu (Leviticus 10) en aan Jerobeam (1 Kon. 12:25-32). Wij mogen ons bezighouden met de Persoon en het werk van de Heere Jezus. En wij mogen onze waardering voor Hem, geleid door de Heilige Geest, als een brandoffer brengen tot God. Wij mogen door Christus voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is de vrucht van de lippen die zijn naam belijden (Hebr. 13:15).
Het woord van het kruis
Het hout (vers 34) was bestemd om het vuur op het altaar steeds brandend te houden. Misschien mogen wij het hout ook toepassen op het woord van het kruis. Hierbij mogen wij denken aan dat aspekt van het kruis, dat alle eigenwillige godsdienst en elke uiting van het vlees in het dienen van God veroordeelt. Alle verlosten van de Heere moeten het woord van het kruis toepassen op hart en geweten. Zo hebben de broeders omstreeks 1850 rekening willen houden met het woord van het kruis. Daarom verwierpen zij onder andere het gebruik van muziekinstrumenten als onderdeel van de samenkomsten die een geestelijk karakter moeten hebben (Joh. 4:22 en 1Petr. 2:5), het aanstellen van voorgangers en het gebruik van bijvoorbeeld ambtsklederen. Maar vooral verwierpen zij een naar menselijke gedachten vastgelegde leiding in de samenkomsten van de gemeente. Zij wilden zich geheel onderwerpen aan de leiding van de Heilige Geest en elke werking van het vlees en van eigen gedachten prijsgeven. Zij wilden, in alle zwakheid, een werkelijk getuigenis zijn voor God. Zij wilden in alles handelen volgens zijn wil en zijn gedachten.
De gemeente in Korinthe
Ik denk dat de Korinthiërs verzuimd hebben het woord van het kruis toe te passen op hun hart en geweten. Daarom gebeurden er zulke erge dingen onder hen. Het ontbrak hen niet aan kennis (1Kor. 1:4-7). Door de kennis die zij hadden konden zij aan de tafel van de Heere ongetwijfeld heerlijke en zelfs ware gedachten uitspreken. Maar tegelijk werden vreselijke zonden in hun midden toegelaten. Dit is het vlees, dit is vreemd vuur! Wij mogen ons afvragen of in zo’n toestand de aanbidding opstijgt tot een liefelijke reuk tot God. Moge de Heere ons bewaren voor zulke dingen. Wij moeten onszelf bewaren in een geest van zelfoordeel en in het gevoel van afhankelijkheid van Hem.
Ook het volk
We lezen dat niet alleen de priesters en de Levieten, maar ook het volk het lot wierp over de levering van het hout (vers 34). De toepassing die wij hierbij mogen maken is deze: Niet alleen dienende broeders moeten zichzelf oordelen en het woord van het kruis toepassen op hun hart en geweten, maar elke broeder en zuster moet dit doen. Dan alleen krijgt de Heilige Geest de gelegenheid om wat er in de harten leeft uit te laten spreken.
De bestraffing van Maleachi
Wat is het mooi te zien dat er bij het volk zo’n grote toewijding is voor de dienst van de Heere. Hoe goed worden de praktische dingen met betrekking tot de offerdienst geregeld. Zij beloven de eerstelingen van de akkers en de eerstgeborenen van het vee af te dragen voor het huis van de Heere en de tienden naar de Levieten te brengen (vers 35-38). Het is best mogelijk dat deze hernieuwde toewijding het gevolg is van de bestraffende woorden van Maleachi. Hij beschuldigde de priesters ervan dat zij God minderwaardige offers brachten: blinde, kreupele en zieke dieren werden geofferd. Zulke dieren zullen jullie toch ook niet aanbieden aan de landvoogd? (Mal. 1:7-14).
Beloven en doen
We zagen dat de teruggekeerden één van hart en zin zijn. Als zij het verbond vernieuwen, doen zij het met oprechte bedoelingen. Maar beloven is één ding; het doen is iets anders. Wat zien wij vaak gebeuren? Als de geestdrift geluwd is komt er een verslapping. Dan komt het vlees naar voren. Dan wordt zo’n verbond of belofte een niet te dragen last. Petrus spreekt van een juk, dat noch onze vaderen, noch wij in staat zijn geweest te dragen (Hand. 15:10).
De geboden krachteloos gemaakt
Wij weten uit de geschiedenis dat het later mis gegaan is met dit verbond. Toen de Heere Jezus op aarde was, waren de geboden van God al krachteloos gemaakt. Niet in die zin, dat de geboden geen kracht of invloed meer hadden, maar de geboden werden heel spitsvondig uiteengerafeld en uitgelegd. Altijd vond men wel een mogelijkheid om door de mazen van de wet heen te glippen (Zie Matt. 15:3-6).
Een uiterlijke godsdienst
Uiterlijk gezien was alles nog in orde met de tempeldienst, de offers en het priesterschap. Maar de Heere Jezus getuigde van hen: het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben zij gesloten (Matt. 13:15). Men eerde God wel met de lippen, maar het hart was ver van God vandaan (Matt. 15:8). De nakomelingen van hen die toen een verbond maakten met God, hebben de ergste zonde bedreven: zij verwierpen de Messias, die de wet in alles volmaakt heeft vervuld.
Een nieuw verbond en een nieuw hart
In de toekomst zal er voor Israël een nieuw verbond worden opgericht. (Vergelijk Jer. 31:31-34 met Hebr. 8 :8-13). Dit is een geheel nieuw verbond, geen hernieuwd verbond zoals in Nehemia 10. En dat nieuwe verbond zal helemaal gegrond zijn op genade. Dat wil zeggen: alles komt van de zijde van God. Van het volk wordt niets geëist. De Heere zal dan Zelf zijn wetten in hun harten schrijven. Hij zal hen helemaal veranderen, Hij zal hun een nieuw hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste (Ezech. 36:26,27). In dat verbond zullen zij wel staande blijven.
Een nieuw verbond en een nieuw hart
In de toekomst zal er met Israël een nieuw verbond worden gesloten (Vergelijk Jer. 31:31-34 met Hebr. 8:8-13). Dit is een geheel nieuw verbond, geen hernieuwd verbond zoals in Nehemia 10. En dat nieuwe verbond zal helemaal gegrond zijn op genade. Dat wil zeggen: alles komt van de zijde van God. Van het volk wordt niets geëist. De Heere zal dan Zelf zijn wetten in hun harten schrijven. Hij zal hen helemaal veranderen, Hij zal hun een nieuw hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste (Ezech. 36:26,27). In dat verbond zullen zij wel staande blijven.
De grote verzoendag
Wij zagen dat in de dagen van Nehemia de Israëlieten zich eerst van het kwade hebben afgescheiden en hun zonden hebben beleden, daarna hebben zij het verbond vernieuwd. In de toekomst zal er ook iets dergelijks gebeuren. Dan zal er een dag zijn van grote rouwklacht. Juda en Benjamin zullen zich verootmoedigen, alle geslachten afzonderlijk (Zach. 12:10-14). Dan zullen zij Hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, hun Messias.
Het loofhuttenfeest
Dan is de grote toekomst van Israël nabij. Dan zal er voor hen een tijd van ware rust en vrede aanbreken, die duizend jaar zal duren. Na de grote verzoendag komt immers het loofhuttenfeest. Dan zal het volk vergeving ontvangen, niet op grond van de wet, maar op grond van genade alleen. Zach. 14:16 spreekt van deze geweldige tijd.
Lessen voor ons
Wij, gelovigen uit de heidenen, horen niet bij Israël. Wij hebben nooit onder de wet gestaan. Daarom zijn de dingen die we in Nehemia 10 vinden niet zonder meer van toepassing op ons. Natuurlijk kunnen wij er wel lessen uit leren. Al deze dingen zijn hun immers overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons. Bovendien is alles wat tevoren werd geschreven, tot onze lering geschreven (1 Kor. 10:11; Rom. 15:4).
Herstel of verwijdering
Net als bij Israël wordt onze gemeenschap met God hersteld, als wij het Woord van God gelegenheid geven in ons te werken, zodat wij ons losmaken van het kwaad en onze ontrouw belijden. Dan is er ook herstel van de onderlinge gemeenschap. Als er bij ons geen verootmoediging is en belijdenis van schuld, dan ontstaan er heel gemakkelijk onderlinge meningsverschillen, dan ontstaan twist, jaloersheid, partijzucht, tweedracht en sekten. Dan zien wij de werken van het vlees (Gal. 5:19-21).
Geen beloften afleggen
Als wij onze ontrouw beleden hebben en de gemeenschap met God hersteld is, zullen wij het verlangen in ons hart hebben ons leven aan de Heere toe te wijden. Wij hebben in de genade te blijven en wij moeten niet, zoals Israël deed, onder ede beloven dat wij de Heere zullen dienen. Wij kunnen beter nooit zoiets beloven, want zo’n belofte houdt in, dat er bij ons kracht aanwezig zou zijn om de belofte om te zetten in daden. Gelukkig schrijft genade niets dwingends voor. Maar in de praktische verwerkelijking gaat de genade verder dan de wet.
De kamers van het schathuis
Gelukkig vinden wij in dit hoofdstuk ook veel positieve lessen. Wij zien dat na de belijdenis van hun ontrouw, de gemeenschap met God en met elkaar verdiept wordt. Het overblijfsel heeft zich voorgenomen toegewijd aan God te leven en zich af te zonderen van het kwaad. Wij worden in dit hoofdstuk ingevoerd in de gedachten van God en zijn geliefde Zoon. Alles spreekt hier van Hem. De kamers van het schathuis (vers 38) zijn vol. De Heilige Geest wil ons er aan herinneren dat er een schathuis is. Hierbij mogen wij denken aan het heiligdom, dat voor elke ware gelovige geopend is. Als wij ons gereinigd hebben (denk aan het wasvat) mogen wij ingaan in het heiligdom. Verder lezen we in vers 39 over de vaten van het heiligdom. De inhoud van die vaten zijn de dingen die God voor zijn kinderen bereid heeft.
Het heiligdom niet verlaten
Verder lezen we in vers 39 over de priesters, de poortwachters en de zangers. Het volk neemt zich voor het huis van God niet te verlaten. Het is goed dat ook wij het heiligdom niet zullen loslaten. Het is een heerlijke plaats, namelijk een leven in gemeenschap met de Vader en de Zoon. Als wij ons op deze plaats bevinden, zijn wij in staat onze God en Vader en onze Heere Jezus Christus te dienen met een vrijwillig hart, zonder wettische verplichtingen. Dan zijn wij in staat Hem de eer te geven die Hem toekomt, omdat Hij ons dit heil heeft bereid uit de volheid van zijn genade, zonder werken van de wet, zonder goede voornemens of beloften van ons.
De toekomst van de gemeente
Wij hebben niet alleen persoonlijk gefaald. De gemeente als geheel is schromelijk tekort geschoten. Onze schuld is groter dan die van Israël. Wij stonden immers op de bodem van genade. Toch is er voor de gemeente een heerlijke toekomst. Niet lang meer, dan zullen alle ware gelovigen de Heere volmaakt en voor eeuwig dienen. Ja, de gemeente zal tot in eeuwigheid Hem tot eer zijn.
Uw bruid is dan volmaakt en prijst U met gezangen, de wensen van uw hart zijn dan geheel vervuld.
(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten. Januari ’91
Met toestemming voor electronische distributie overgenomen door BBS
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.