Zaad van God

ZAAD VAN GOD
A.E. Bouter

”Hij zocht een zaad van God” (Mal. 2:15)

Gedurende vierduizend jaar heeft God vanuit de hemel neergezien op de mensenkinderen (vergelijk o.a. Psalm 14), om te zien of er een was die goed was (vergelijk ook Rom. 3:9-18). God had de mens gemaakt ”in Zijn beeld”: als Zijn vertegenwoordiger en beelddrager in deze schepping. En ”naar Zijn gelijkenis”: in overeenstemming met Zijn wezen en natuur. God had de mensen ”recht” gemaakt, maar de mensen hebben veel vonden gezocht (Pred. 7:29). Telkens heeft God de mens opnieuw getest, om te zien of er iets goeds in hem was. God heeft hem geweldige mogelijkheden gegeven (Genesis 1 en 2), maar de mens heeft volledig gefaald.

Het falen van de mens

Het is niet mijn bedoeling om in dit bestek uitvoerig stil te staan bij alle fasen en facetten van Gods ”zoeken” in dit opzicht bij de mens. Ik noem alleen enkele namen en ”bedelingen” om dit ”zoeken” van God aan te geven. Adam en Eva voor de zondeval, het mensengeslacht na de val (Genesis 4-6), Noach na de zondvloed, het invoeren van de afgodendienst (Genesis 10-11), Abrahams roeping en diens falen (Genesis 12 e.v.). We slaan vele details in Izaäk, Jakob, Mozes en anderen over, om te zien hoe het volk Israël faalt (Exodus 32; vergelijk Handelingen 7), het priesterschap (de twee zonen van Aäron; Eli en zijn zonen), de profeten, het koningschap (Saul, maar later ook Davids huis). Nebukadnezar, het door God aangestelde volkerenhoofd, tijdens de verwerping van Zijn volk. Het overblijfsel van de Joden die naar Jeruzalem waren teruggekeerd (hun toestand en falen wordt duidelijk in Maleachi beschreven, uit welk Boek de tekst boven dit artikel is gekozen). Als God tenslotte de ware Man naar Zijn hart zendt, wordt Hij verworpen door Zijn eigen schepselen, door Zijn eigen volk (Joh. 1:1-11). Telkens als God iets nieuws invoert zien wij hoe de mens faalt. Hetzelfde geldt voor de Kerk en haar geschiedenis (zie o.a. Openbaring 2-3). En wat te zeggen van onszelf in persoonlijk opzicht, wat onze familie-verantwoordelijkheid betreft, of als een collectief getuigenis voor de Heere hier op aarde?

Zelfs tijdens het Vrederijk

Zelfs wanneer Satan gebonden zal zijn, zal de boosheid van het menselijk hart openbaar worden, gedurende en aan het einde van deze geweldige tijd van zegen die er zal zijn onder de directe regering van de Zoon des mensen (Openbaring 20). Alles lijkt hopeloos. Zou God dan niemand vinden, die zou beantwoorden aan Zijn verlangens, in wie Hij Zichzelf zou kunnen herkennen? Een zaad van God?

”Gods Zoon” (Luk. 1:35)

Met welk een nauwkeurigheid toont Gods Woord ons dat er een Mens gekomen is, geboren uit een vrouw (Gal. 4:4), Die volkomen beantwoordt aan Gods verlangen naar een zaad van God. De details in Mattheüs 1, Markus 1, Lukas 1 en Johannes 1 vormen een geweldig getuigenis ten aanzien van dit ”zaad van God”, om nog niet eens te spreken over Hebreeën 1 en 2, Kolosse 1 en andere tekstplaatsen. Het is zeer de moeite waard om deze hoofdstukken te herlezen en te overdenken, alvorens met deze studie verder te gaan.

Een zevenvoudig getuigenis

Dan is er het zevenvoudige getuigenis in het Nieuwe Testament, dat God Zijn welbehagen gevonden heeft in déze Mens, zoals Hij was hier op aarde, een Mens met een volmaakte menselijke geest, ziel en lichaam. En dat Hij dit welbehagen in Hem heeft, zoals Hij nu is in de hemel en ook in Hem zal hebben, als Hij gezien zal worden bij Zijn openlijke regering over het heelal.

Blijdschap voor God

Wat een vreugde voor het hart van God, om hier op aarde, temidden van een krom en verdraaid geslacht, een Mens te vinden met Wie Hij Zich geheel kan identificeren, met Wie Hij volkomen gemeenschap kan hebben. Een Mens Die geheel beantwoordt aan al de verlangens van Zijn hart. Wat een blijdschap voor het hart van de Vader om hier Zijn Zoon te vinden (Die altijd Zijn vermaking was - Spreuken 8, Die altijd in Zijn schoot is - Joh. 1:18), maar nu als Mens, Die volkomen uitvoert en volbrengt wat de Vader Hem had opgedragen (Joh. 17:1-5). Het is een ondoorgrondelijk mysterie, dat deze volmaakte Mens tegelijkertijd God de Zoon is; dat God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest in deze Mens wonen en dat de Vader in Hem gezien en gekend wordt. Het geloof aanvaardt en aanbidt!

Hij beantwoordt aan al Gods plannen en gedachten

Het is mijn stellige overtuiging dat de Heere Jezus ook steeds volkomen beantwoord heeft en beantwoorden zal aan al de plannen en gedachten die God met de mens had en waarin de mens faalde. Met andere woorden: elke test van God was en is voor de mens een gelegenheid waarin hij faalt, maar vormt voor de Heere Jezus een gelegenheid om te tonen Wie Hij is en hoe Hij voldoet aan Gods heilige eisen. In alles beantwoordt Hij aan Gods rechtvaardigde verlangens. Ik denk hierbij niet alleen aan de verzoeking in de woestijn, waar God laat zien met welk een volmaakte Mens Hij Zich had geïdentificeerd, maar ook aan alle gelegenheden in het verleden en in de toekomst, waarbij de mens faalt en waarbij de Heere Jezus als het ”Zaad van God” volkomen uitdrukt en uitvoert wat naar Gods gedachten is. Wij kunnen daarbij denken aan de plaats van Adam over de schepping, van Noach over een gereinigde aarde, van Israël (de wijnstok, de dienstknecht van Jahweh), de priester, de Koning, de ware Profeet, het Hoofd over de volken enz. Kortom in elke hoedanigheid, functie, taak, verantwoordelijkheid en dergelijke, waarin de mens in de eerste Adam faalt, voert God de Man naar Zijn hart in, het ware Zaad van God, Die in alle kwaliteiten en taken Gods volledige goedkeuring kan wegdragen.

”Een zaad van God” (Mal. 2:15)

Tegen de achtergrond van het falen van het uit Babel naar Jeruzalem teruggekeerde overblijfsel, plaatst God in Maleachi 2 een zaad van God dat beantwoordt aan Zijn gedachten en dat in de relatie tot Godzelf, alsmede in de betrekkingen tot de naaste, Gods rechten handhaaft. Wij komen hiermee op een belangrijk punt, want wij zien dat God aan de ene kant steeds aangeeft waarin de mens faalt, maar anderzijds tevens de volmaakte Mens voor ogen heeft, Die door Hem tegelijkertijd wordt voorgesteld.

Priesterschap en levietendienst

In Mal. 2:4 spreekt God over Levi, die in de geschiedenis persoonlijk en collectief (want Levi staat voor het priesterschap en de levietendienst) heeft gefaald. Maar in dit Schriftgedeelte lezen wij daarover niets. Want God heeft hier voor ogen wat Hij met dit priesterschap en met deze levietendienst van plan was, zoals Hij deze Zich gedacht had. Zo vinden wij hier een belangrijk principe: God stelt de dingen hier voor, zoals Hij gewild had dat ze zouden zijn en, kunnen we eraan toevoegen, zoals ze gerealiseerd zijn en worden door de Heere Jezus.

God vindt iets wat voor Hem kostbaar is

In Hebr.11 en in het algemeen in het Nieuwe Testament, worden niet de feiten en tekortkomingen voorgesteld van hen die in het Oude Testament worden beschreven. Mijn suggestie is: dit komt, omdat God in deze personen iets wilde voorstellen van wat Hij op volmaakte wijze in de Heere Jezus vond en vindt. Met andere woorden: wij zien in deze personen iets terug van wat God voor Zichzelf in hen had gevormd: Een zaad Gods! Dit is mijns inziens ongetwijfeld de tweede toepassing die wij in verband met deze uitdrukking kunnen maken. En het is nu mijn bedoeling om aan de hand van enkele Schriftgedeelten na te gaan, hoe God in de loop van de geschiedenis dit ”zaad Gods” heeft gevormd en beschermd en hoe Hij in deze mensen iets uitdrukt en vindt wat voor Hem kostbaar is, en wat ons (in het licht van het Nieuwe Testament) herinnert aan onze geliefde Heere Jezus.

Juist aan het einde van een bedeling (een periode waarin God de mens onder een bijzondere test plaatst, die verschilt van andere testen daarvoor of daarna), is het voor God een speciale vreugde een ”overblijfsel” te vinden waarin Hij de kenmerken van Christus, het ware Zaad God van God, herkent. We vinden deze kenmerken door het hele boek Maleachi heen (trouwens ook in Haggaï, Zacharia, Ezra, Nehemia en Esther), maar ik wil naast het genoemde voorbeeld van hoofdstuk 2 ook wijzen op 3:16 waar we kunnen lezen over enkele kenmerken van het ”zaad van God” aan het einde van een bedeling.

Enkele kenmerken

a. Vreze Gods; het wandelen in Gods licht.

b. Het realiseren van Zijn tegenwoordigheid; dit gaat samen met ware wijsheid (Job 28:28; Hos. 14:10; Ps. 107:43; Jak. 3:17); gemeenschap met elkaar in deze praktische afzondering.

c. Denken aan Zijn naam: het handhaven van Gods rechten, juist daar waar men belijdt dat te doen, zonder dat dit ook werkelijk gebeurt.

d. zij dienen Hem als slaven, hoewel zij tegelijkertijd als zonen voor Hem zijn.

In het Nieuwe Testament

Aan het begin van het Nieuwe Testament wordt dit overblijfsel voorgesteld, in het bijzonder in Lukas 1 en 2 (in zeven personen), daarna in hen die door Johannes worden gedoopt; daarna in hen die de Heere volgen tijdens Zijn omwandeling hier op aarde; daarna in de Gemeente van het begin (Handelingen 1 en 2). In Openbaring 2 en 3 vinden we een ”rest” in hen die horen: de overwinnaars. Na de opname van de Gemeente zal God opnieuw een ”zaad van God” vinden, zoals Hij dat door alle bedélingen heen heeft gehad, tot eer van Zijn Naam. In die tijd zal dat allereerst in de gelovige Joden, in het bijzonder de leraars (maskilim) worden gevonden, maar ook in andere ”groepen” uit de 10 stammen, uit de volkerenzee (vergelijk Openbaring 7, 15, 19, 20 en andere plaatsen). Tot tenslotte de nakomelingen van hen die in het Duizendjarig Rijk zullen worden ingevoerd, dezelfde kenmerken zullen vertonen: ”Het zaad zal Hem dienen” (Ps. 22:31).

Welbehagen

God drukt Zijn welbehagen uit in zulk ”zaad van God” (Mal. 3:16v):

a. Jahweh is opmerkzaam (Zijn oog).

b. Hij hoort (Zijn oor).

c. Een gedenkboek wordt voor Zijn aangezicht geschreven.

d. Zij vormen Zijn bijzonder eigendom (zowel tijdens hun verdrukkingen, als in de tijd van de publieke regering van onze Heere Jezus).

e. Hij verschoont hen, hetzij van het oordeel, hetzij in Zijn regeringswegen.

f. Zij vormen een speciaal behagen voor Hem: zoonschap.

Satan en de vrouw

Het is frappant om te zien hoe God in Genesis 3 het falen van Adam en Eva als uitgangspunt neemt, om een ”zaad van God” in te voeren. Genesis 4 maakt duidelijk dat Adam en Eva zelf dit ”zaad van God” niet tevoorschijn konden brengen, integendeel. Deze lijn van hun nakomelingsschap (zaad) eindigt in Lamech. Het lijdt geen twijfel dat we in die lijn tegelijkertijd het zaad van de slang zien, zoals Gen. 3:15 aangeeft, in overeenstemming met het onderwijs dat we onder andere in Joh. 8:44 vinden. Maar allereerst spreekt God over een rechtstreekse confrontatie tussen satan (die spreekt door de slang en zich daarmee identificeert) en ”deze vrouw”, die het vat is dat God gebruikt tot Zijn eer, ondanks het falen van haar kant.

Het zaad van de vrouw

Daarna lezen we over de vijandschap tussen ”uw zaad en haar Zaad”. De rest van het vers toont aan dat het in eerste instantie gaat over de Heere Jezus Zelf, het ware Zaad van de vrouw, in Zijn confrontatie met en overwinning van de duivel en diens werken. In tweede instantie kunnen we in haar zaad iets zien van wat God voor Zichzelf vormt in de nakomelingschap van Adam en Eva en in de strijd tegen het slangenzaad. In die zin vinden we dus ”het zaad van God” (iets van wat we op volmaakte wijze in onze Heere Jezus Zelf gadeslaan) in de lijn van Abel/Seth, Henoch, Noach (Genesis 5, 11 enz. In Gen. 3:16 zien we hoe God dit zou verwerkelijken, en wel in vier fasen (ik beperk me tot de geestelijke toepassing van deze beginselen op ons).

Smart en moeiten

a. Een vermenigvuldiging van smarten of moeiten van de vrouw. Het valt door de hele Schrift heen op, dat God moeiten, zorgen, verdriet en lijden van de Zijnen gebruikt om iets voort te brengen wat Hem welbehagelijk is. Het gaat hier om de vrouw, het subjectieve element, waarin Gods gedachten op praktische wijze uitgedrukt worden, door lijden heen. Dit is een ”lijn” die we telkens herkennen, van Job af tot het toekomstige gelovige overblijfsel toe. God brengt de Zijnen in oefeningen, beproevingen en louteringen, om door dit alles heen in hen iets te bewerkstelligen van ”het zaad van God”.

Kinderen baren

b. ”Met smart zult gij kinderen baren”. In een schepping die onder Gods oordeel ligt, kost het bijzonder veel energie om iets van de nieuwe schepping in te voeren, om concreet aan ”een zaad van God” gestalte te geven in een vijandelijke omgeving. Denk hierbij aan de oefeningen van de apostel Paulus, om onder de Galaten Christus praktisch in te voeren, als de vrucht van de Geest, in tegenstelling tot de werken van het vlees: ”Mijn kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben, totdat Christus gestalte in u krijgt” (Gal. 4:19). Denk ook aan Kol. 1:28-2:5 (lezen!). En zo zouden er vele voorbeelden te geven zijn.

Liefde tot Christus

c. ”Tot uw man zal uw begeerte zijn”. Met betrekking tot de geschiedenis van een ziel met God, zien we deze ontwikkeling geschetst in Romeinen 7: een relatie van liefde tot Hem die uit de doden is opgewekt. In enkele van de overige Brieven van Paulus kunnen we zien hoe deze liefdesbetrekking in collectieve zin tussen de Gemeente en Christus (als gestorven, opgewekt en verheerlijkt) wordt/is gevormd.

Christus is Heere

d. De climax wordt ongetwijfeld aangegeven met de woorden: ”En hij zal over u heerschappij hebben”. We vinden hier een heenwijzing naar de plaats die Christus heeft als Heere en als Hoofd. Maar het gaat hier in het type niet om de positie als zodanig, hoe wonderbaar deze ook is, maar om de verwerkelijking in ons, van deze plaats die Hij heeft. Anders gezegd, een zich in praktische zin stellen onder Hem als Heere en als Hoofd. Dit zijn thema’s die met grote nadruk in het Nieuwe Testament worden uitgewerkt, tegen de achtergrond van een wereld vol verzoekingen en aanvallen, omringd door vijandige listen.

Christus als Heere en Hoofd erkennen

In de Eerste Korinthebrief leren we hoe Paulus het functioneren van de (plaatselijke) gemeente plaatst onder het Heer-zijn van Christus; geen enkel christelijk voorrecht, niet één christelijke waarheid kan gerealiseerd worden, als men Christus niet als Heere (er)kent. In onder andere de Kolossebrief wordt ons het belang getoond om Christus als Hoofd te erkennen, van Hem afhankelijk te zijn, om in elk detail en voor elk lid van Zijn Gemeente de impulsen van Hem, het Hoofd, te ontvangen. Het is belangrijk dit goed te verstaan, want dit betekent dat Christus (zoals Hij was hier op aarde en ook zoals Hij nu is in de heerlijkheid) wordt tentoongespreid in de leden van het lichaam, waarvan Hij het Hoofd is. Dan begrijpen we ook hoe God vandaag de dag ”een zaad van God” zoekt en vindt in de leden van Zijn Gemeente, niet om wat ze in zichzelf (in de eerste Adam) zijn, maar vanwege dat wat ze nu zijn in de laatste Adam, zoals Deze zich in hen openbaart. Hoe kostbaar moet dit voor Hem, de Heere Jezus, maar ook voor God zijn!

”Het zaad” en het lijden van Christus en Zijn opstanding

Wie er een concordantie op naslaat, zal ongetwijfeld onder de indruk komen van de uitgestrektheid van het onderwerp. Volgens de Hebreeuwse concordantie van Even-Shoshan komt het woord zera’ (zaaien, zaad) 65 keer in het Oude Testament voor als werkwoord en 229 keer als zelfstandig naamwoord. Om nog maar te zwijgen van het Griekse Nieuwe Testament, waar wij een nadere uitleg van de geestelijke betekenis vinden, respektievelijk 52 en 43 keer. Wij kunnen dan ook niet elk afzonderlijk vers waarin wi deze woorden vinden in deze studie betrekken, maar zullen ons beperken tot verschillende ”grote lijnen”.

Grondslag

Wij hebben ons in de vorige artikelen beziggehouden met het verlangen van God om ”een zaad van God” te hebben hier op aarde. En wij hebben iets van de wijze gezien waarop Hij Zijn gedachten praktisch in ons verwerkelijkt. Maar wat is de grondslag waarop God dit doet? Iets daarvan vinden wij in Jesaja 53. Zonder het verzoenend lijden van Christus, Zijn dood en opstanding, en wat de Gemeente betreft Zijn verheerlijking, zou er geen ”zaad van God” in deze wereld gevonden worden.

Morele schoonheid

De morele schoonheid van Christus vinden wij in Jesaja 53 op een treffende wijze voorgesteld, zoals wij die elders in de Psalmen en in verschillende beelden vinden (van de tabernakel en in de offers). De werkelijkheid vinden wij in het Nieuwe Testament (zie bijv. Joh. 1:14). Ook vinden wij verschillende aspekten van Zijn lijden en van Zijn werk voor God (brand-, spijs-, zond/schuld-, en drankoffer) in Jesaja 53 voorgesteld.

De gelovigen een zaad van God

Maar waar het ons nu om gaat is te zien, dat op grond van dit alles er een zaad van God is. In eerste instantie is dit Christus Zelf, zoals wij al hebben gezien. Maar in tweede instantie zijn dat de gelovigen, de vrucht van Zijn lijdenswerk, een nieuw geslacht dat met Hem verbonden is in Zijn opstanding (zie leerstellig o.a. Rom. 6:4v en Ef. 2:5v). Deze gedachte vinden wij terug in Hand. 8:33, waar Jes. 53:7,8 uit de Septuaginta wordt geciteerd. Volgens de noot: ”Afkomst òf (geestelijk) nageslacht òf generatie (= tijdgenoten)”. In deze moreel dorre wereld is een nieuw geslacht geplaatst, dat daar dezelfde eigenschappen ten toon spreidt als Christus in Zijn leven heeft gedaan. Ik zeg niet dat dit nieuwe geslacht het op dezelfde volmaakte wijze doet, maar dat in al de leden van het Lichaam van Christus tezamen een reflektie gevonden wordt van Hem. Op die wijze vindt God dat wat beantwoordt aan ”het zaad van God”. In verband met Jesaja 53 denk ik dat wij mogen zeggen, dat dit ook het geval zal zijn ten aanzien van het toekomstige gelovige overblijfsel: deze gelovige Joden zullen als discipelen van Christus Zijn morele karaktertrekken vertonen in een wereld waar de Koning der Joden is verworpen (zie o.a. Matth. 5:1-12).

Triomf voor Christus

Ook voor Christus Zelf is het van belang dit ”nieuwe geslacht” te hebben (zoals wij zien in de Handelingen, in bijvoorbeeld de Kamerling, Saulus, Cornelius), met wie Hij Zich kan verbinden, met wie Hij de resultaten van Zijn werk kan delen (Hij zal de roof met machtigen delen, vers 12). Wat een triomf voor Hem!

”Een ander zaad” (Gen. 4:25)

In Abel vinden wij een (zwak) beeld van Christus als Mens hier op aarde, verworpen en gedood door de Zijnen (in Genesis 4 voorgesteld door Kaïn, Abels broer). Het type spreekt ook van Zijn lijden en is in bepaald opzicht een tegenbeeld van Christus (zie Hebr. 12:24b). Abels dood is de aanleiding voor de invoering van een ander: Seth, en wel door God Zelf aangesteld in de plaats van Abel. ”Een ander zaad”: ik denk dat wij hierbij mogen denken aan de Mens van een nieuwe orde door God aangesteld in de opstanding. Het zaad dat wij in Abel vinden, maar dat terzijde is gesteld, wordt als het ware voortgezet in Seth. Seth spreekt dan van Christus in Zijn opstanding, als Hoofd van een nieuw geslacht (Rom. 5:19, 1 Cor. 15:20, 42-49): een geslacht dat in zichzelf zwak is, sterfelijk (Enos), maar dat hier op aarde de morele voortzetting van ”Abel” vormt: zij roepen de Naam des Heren aan. Daarin zien wij eenzelfde afhankelijkheid van God en vertrouwen op God.

Psalm 22

In deze Psalm vinden wij het lijden van onze Heere als Zondoffer en Gods antwoord in het feit van Zijn opwekking (vers 22b). In Zijn lijden is Hij uniek èn alleen. In Zijn opstanding verbindt Hij Zich onmiddellijk met ”Zijn broeders”, met ”de Gemeente”, met ”het zaad van Jakob en Israël”, met ”een grote gemeente”, ”het zaad” en ”een volk dat geboren wordt”.

Meerdere groepen

Wij zien hier aan de éne kant Zijn lijden (speciaal in de drie uren van duisternis) en aan de andere kant de heerlijke gevolgen van Zijn werk. Op grond van Zijn werk en van Zijn dood en opstanding is er dat nieuwe geslacht, een zaad van God, dat wij op verschillende wijzen met Hem verbonden vinden:

a. De Gemeente (toen een verborgenheid, maar nu geopenbaard, Efeze 3).

b. Het toekomstige gelovige overblijfsel.

c. Het toekomstige volk Israël.

d. De toekomstige volkeren van de aarde.

Alle gezien als het resultaat van Zijn werk: ”Omdat Hij het gedaan heeft”. (Al deze groepen gezien ook als een gevolg van Gods werk, hier niet beschouwd vanuit de menselijke verantwoordelijkheid).

Morele kenmerken

Het is opvallend dat in Psalm 22 enkele morele kenmerken genoemd worden die wij op andere plaatsen vinden in verbinding met ”het zaad van God”, deze nieuwe generatie. ”Gij die Jahweh vreest” (vers 24); ”de zachtmoedigen”, ”die Hem zoeken” (vers 27). Een andere aanduiding van dit nieuwe geslacht vinden wij al in de titel van Psalm 22 (het komt vrij vaak voor dat wij in de titel van een Psalm of in het eerste vers, het resultaat vinden van wat in de Psalm wordt beschreven): ”Op de hinde van de dageraad”. In de ”hinde” vinden wij een soortgelijke toewijding als die van Christus en ook een antwoord op Zijn liefde, en dit alles in verbinding met de dageraad: het nieuwe begin, de nieuwe morgen van Zijn opstanding.

Joh. 12:24-26

In het Johannes-evangelie wordt onze Heere in het bijzonder als het volmaakte Brandoffer voorgesteld. In de genoemde verzen vinden wij opnieuw de gedachte van zaad en een nieuwe generatie.

”De tarwekorrel”: Christus, het vleesgeworden Woord (Joh. 1:1,14), de Zoon van de Vader (2 Joh.:3), Die in de schoot van de Vader is (Joh. 1:18), maar tegelijkertijd nu ook de Zoon des mensen, de Mens Die in de hemel is. God de Zoon Die mens is geworden, terwijl Hij God blijft, om als mens te kunnen sterven. Wij zien Hem in dit Evangelie als de volstrekt Unieke, als de Eniggeboren Zoon van de Vader, maar ook als het Brandoffer, voorbestemd van voor de grondlegging der wereld. Aan zo’n eenvoudige uitdrukking als ”de tarwekorrel” geeft Gods Geest in dit Evangelie een geweldige dimensie. Ik wil nu uw aandacht vragen voor drie punten:

1. Christus had ”alleen” kunnen blijven: Hij had zo terug kunnen gaan tot de Vader (13:1), vergelijk ook het type in Ex. 21:4b.

2. Deze wonderbare Persoon is gestorven, tot verheerlijking van God, en gelegd in een graf (Joh. 19:30-42); welk een lijden; en hoe komt Zijn heerlijkheid in dit lijden tot uiting!

3. Zoals zaad in de aarde valt en sterft, maar daarna vrucht voortbrengt, zo ook de Zoon des mensen, die niet Zichzelf heeft gezocht, maar Zichzelf heeft gegeven en overgegeven; met als resultaat ”veel vrucht”:

a. de tarwekorrel draagt veel vrucht: de vrucht is onlosmakelijk met Hem, de tarwekorrel, verbonden;

b. daar is een rijkdom, veelvoudigheid aan vrucht;

c. de Heere legt hier een verbinding met het eeuwige leven (12:25), wat nog weer een extra dimensie aan het geheel geeft;

d. daar is een nieuw geslacht in verbinding met Hem, op grond van Zijn dood en opstanding: de nieuwe vrucht (12:24) heeft maar één verlangen: ook tot eer van de Vader te zijn hier op aarde (12:25v). De geweldige morele eigenschappen van de Meester worden opnieuw gezien in Zijn discipelen: ”een zaad van God” tot verheerlijking van Zijn naam.

Illustratie

Op de derde dag in Genesis 1:11v, type van de opstandingsdag, is er vrucht op de aarde. Wij vinden daar (1) de frisheid van het nieuwe leven (gras), maar ook (2) de plant die zaad voortbrengt en (3) de boom die vrucht draagt ”naar zijn aard”: een drievoudige manifestatie in opklimmende orde van dit nieuwe (opstandings-)leven, in zijn kracht, frisheid, vitaliteit en overvloed. (Dit impliceert de gedachte van groei, tot volheid komen). En wel steeds ”naar zijn aard”. Zo is het met dat nieuwe geslacht dat wij in dit hoofdstuk hebben ontmoet: het is de reproduktie en manifestatie, in een geweldige veelvoudigheid en overvloed, van wat wij in Christus vinden. Hetzij van Hem zoals Hij was als Mens hier op aarde, hetzij van Hem zoals Hij nu is in de heerlijkheid.

De Gemeente

En bij dit laatste denk ik dan speciaal aan de Gemeente, die niet alleen Zijn volheid is (Hem als het ware compleet maakt als Mens), maar die Hem hier op aarde vertegenwoordigt. Elk lid van het ”lichaam van Christus” hier op aarde, laat iets zien van wat in Hem, het Hoofd in de heerlijkheid, aanwezig is. Zo zal de Gemeente als geheel Hem ”weerspiegelen” in het heelal, en zo aan Gods raadbesluit beantwoorden. Voorwaar een ”zaad van God”.

Ieder die uit God geboren is

In 1 Joh. 3:9 lezen wij: ”Ieder die uit God geboren is, doet [de] zonde niet, omdat Diens zaad in hem blijft; en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is”. Zie ook 1 Joh. 5:18. Hier vinden wij dezelfde gedachte van een zaad van God terug, namelijk in degenen die uit God geboren zijn, of zoals Petrus het zegt (2 Petr. 1:4), die ”deelgenoten van [de] Goddelijke natuur” zijn geworden. God is licht en God is liefde: Zijn wezen en Zijn natuur komen tot uitdrukking in de kinderen van God (1 Joh. 3:10v) in praktische gerechtigheid en heiligheid enerzijds, en in Goddelijke liefde anderzijds. En dat in een wereld die beheerst wordt door de duivel, vol duisternis en haat. Wat een uitdaging voor ons om aan dit plan van God te beantwoorden, maar ook wat een overwinning in ons voor Hem die eens de overwinning voor ons heeft behaald!

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, april ’84
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.