Ruth, zorgzaam en dapper.
Ruth, zorgzaam en dapper.
Overgenomen uit: ’Volken, vorsten en profeten´
Uitgave van: ´Reader´s Digest´.
De jonge weduwe uit het vijandelijke Moab verwerft respect in Juda door haar vaderland te verlaten om haar bejaarde schoonmoeder met liefdevolle zorgen te kunnen omringen Het verhaal van Ruth´s zachtheid en trouw vormt een vreedzaam intermezzo in de geschiedenis van een tijdperk vol harde strijd. Zij, een arme vrouw uit het gehate, Moab trouwde met een rijke Israëliet. Een van haar nakomelingen was David, de grote koning van Israël
Het verhaal van Ruth speelt in Juda, ’in de tijd van de Richters’, dus omstreeks 1200 jaar voor Christus. Er waren al heel wat jaren verlopen sinds de Israëlieten de Jordaan waren overgestoken en het heuvelland in het midden van Kanaän hadden veroverd. Ze hadden er nederzettingen gebouwd, hun trekkend bestaan opgegeven en zich toegelegd op de landbouw.
Een rustig leven hadden ze echter niet. De noordelijke stammen waren bijna voortdurend in oorlog met de Kanaänieten uit de zwaar bewaakte steden, die Jozua niet had ingenomen, en ze moesten zich vaak verdedigen tegen invallers uit het oosten, de Ammonieten en de Midjanieten. De stam Juda, die het zuidelijkste deel van het veroverde gebied bewoonde, was daarentegen zelden betrokken in grote oorlogen. Juda had echter met een andere vijand te kampen: het klimaat. De stam woonde op een ruig plateau in de vrij schrale streek ten westen van de Dode Zee. Gewoonlijk groeiden er tarwe, gerst, druiven, vijgen en olijven. Soms bleef echter de regen uit; dan verdorden de planten en er ontstond hongersnood. Toen de oogst weer eens was mislukt verliet de Judeeër Elimelek uit Bethlehem met zijn vrouw Naomi en hun zoons Machlon en Kiljon het land. Het gezin ging naar Moab, een koninkrijk op de oostelijke oever van de Dode Zee. Ze hoefden geen grote afstand af te leggen, maar kwamen in een totaal vreemde wereld terecht.
Zowel de Israëlieten als de Moabieten waren afstammelingen van Abraham en ze spraken dialecten van dezelfde taal. De Moabieten aanbaden echter de god Kemos en de erediensten voor die god waren volgens de Judeeërs zondig, Het verschil in godsdienst en rivaliteit op politiek gebied veroorzaakten al eeuwenlang wrijving tussen de beide volken. Voordat de Hebreeërs voor het eerst een voet in Kanaän zetten hadden knappe Moabietische vrouwen menige Hebreeuwse soldaat verleid en hem ertoe overgehaald, offers te brengen aan Kemos, Jahwe was er vertoornd over geworden en hij doodde de zondaars en duizenden andere Hebreeërs door een pestepidemie. De Israëlieten hadden sindsdien geen goed woord over voor een Moabietische vrouw.
Het is niet duidelijk, waarom Elimelek juist naar Moab emigreerde. Hij wist dat het een vruchtbaar land was, dat er voldoende regen viel en dat hij er een redelijk bestaan kon opbouwen. Misschien had hij er relaties die hem aan een stuk land konden helpen, of met wie hij zaken wilde doen. In ieder geval probeerde hij in Moab een nieuw leven te beginnen. Helaas stierf hij kort na zijn aankomst in het land. Zijn zoons werden volwassen en trouwden met een Moabietische vrouw, Kiljon met een zekere Orpa, Machlon met Ruth. Een aantal jaren leefden ze zonder veel problemen. Toen stierven ook Kiljon en Machlon en de drie weduwen, Naomi en haar schoondochters, gingen een moeilijke toekomst tegemoet. In die tijd konden vrouwen niets erven, ze konden alleen de bezittingen van hun overleden man of een ander gestorven familielid beheren voor hun zoons of voor een tweede echtgenoot. Vrouwen konden ook niet zelf hun brood verdienen. Als ze geen man en geen familie hadden, waren ze aan de liefdadigheid overgeleverd.
De jonge vrouwen, Orpa en Ruth, woonden althans in hun geboorteland en ze hadden familie die voor hen kon zorgen. Bovendien waren ze nog jong en de kans bestond, dat een andere Moabiet hen ten huwelijk zou vragen.
Naomi was echter een vreemdelinge en ze was te oud om nog kinderen te krijgen. geen enkele man zou om haar hand vragen. Toen ze hoorde dat Jahwe haar geboorteland weer overvloedige oogsten schonk, besloot ze naar Bethlehem terug te keren. Misschien zou daar immers iemand zijn, die voor haar wilde zorgen. Triest pakte ze haar schaarse bezittingen bij elkaar en begon aan de lange tocht. Haar schoondochters gingen met haar mee. Naomi smeekte hen, om te keren, want ze wist heel goed dat ze hen niet kon onderhouden Waarschijnlijk was ze ook bang dat haar schoondochters, Moabietische vrouwen, in Juda niet bepaald hartelijk zouden worden ontvangen. Na lang heen en weer praten kuste Orpa haar schoonmoeder vaarwel. Ruth bleef bij haar besluit. Naomi waagde nog een laatste poging om haar schoondochter tot andere gedachten te brengen. Ze zei: ’Je schoonzuster keert terug naar haar volk en haar goden. Ga toch met haar mee! Maar Ruth antwoordde: ´Dring er niet langer op aan dat ik u verlaat en terugkeer, zo ver van u weg. Waar u gaat, ga ik; waar u blijft, blijf ik. Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God. Waar u sterft zal ik sterven en daar ook begraven worden . . .’
Samen gingen de vrouwen naar Bethlehem, een tocht van vier tot vijf dagen. Nadat ze in de velden van Moab afscheid hadden genomen van Orpa liepen Naomi en Ruth in noordelijke richting naar het zuidelijke gedeelte van de Jordaan. Bij Jericho staken ze de rivier over en gingen naar het westen, door de hete, verlaten woestijn van Juda. Eindelijk zagen ze in de verte de groene heuvels in het midden van Juda. Voor hen lag het dorp Bethlehem met zijn eenvoudige, witgekalkte huizen, die dicht op elkaar aan een kant van een heuvel waren gebouwd. Buiten het dorp strekten zich de akkers uit vol rijpend graan. De vrouwen gingen het dorp binnen en kregen onderdak bij een bevriende familie.
’Zij kwamen in Bethlehem aan bij het begin van de gersteoogst,’ vertelt de bijbel. Het moet dus omstreeks half april zijn geweest. Dan werd het graan geoogst, eerst de gerst, daarna de tarwe. De oogsttijd duurde ongeveer zeven weken, van half april tot omstreeks half juni, afhankelijk van het weer. Ruth en Naomi merkten onmiddellijk, dat de geruchten die Naomi had gehoord, op waarheid berustten: Er heerste al lang geen hongersnood meer in Juda en ook dit jaar stond de oogst er prachtig voor. De gerst was al rijp, de tarwe nog niet helemaal.
Oogsten was in die tijd een vermoeiende bezigheid. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds liepen de jonge mannen over de akkers, namen telkens een bundeltje stengels in hun hand en sneden dat af met sikkels. Die bundeltjes werden tot schoven gebonden, die rechtop werden gezet om goed te drogen. De mannen werkten snel en daardoor lieten ze soms wat aren op de grond vallen. Het was een oud gebruik, die aren niet op te rapen. Ten eerste zou dat te veel tijd hebben gekost, ten tweede mochten die aren gelezen worden door arme mensen, die achter de maaiers aan liepen. Voor vele stakkers was aren lezen de enige manier om niet van honger om te komen. Ook werden de randen van de akkers, waar veel stenen lagen, niet gemaaid. Het graan dat daar groeide, mocht door de noodlijdenden van het dorp worden verzameld.
Naomi en Ruth bezaten zo goed als niets en Ruth verklaarde, dat ze aren wilde gaan lezen. Een moedig besluit, want om een enigszins redelijke hoeveelheid te verzamelen moest men telkens bukken naar elke halm, die de maaiers hadden laten liggen. Een hevige rugpijn was er het gevolg van en bovendien brandde de zon de hele dag op de akkers. De jonge maaiers waren ook niet altijd hoffelijk tegen weerloze vrouwen en een jeugdige Moabietische zou zeker heel wat beledigingen naar het hoofd geslingerd krijgen. Naomi en Ruth hadden echter geen middelen van bestaan en een gratis voorraadje graan was dan ook bijzonder welkom. Naomi maakte zich ernstig bezorgd over haar schoondochter, maar er zat niets anders op dan haar te laten gaan.
De bijbel vertelt het als volgt: ’Nu was Naomi van de kant van haar man verwant aan een zekere Boaz, een vermogend man uit de familie van Elimelek. Ruth, de Moabietische, zei tot Naomi: Ik zou wel naar het land willen gaan om ergens achter een maaier, die mij dat toestaat, aren te lezen. Naomi antwoordde: Doe dat, mijn dochter. Zij ging dus naar het land om aren te lezen achter de maaiers. Het toeval wilde dat ze terecht kwam op de akker van Boaz, die man uit de familie van Emelek.’
Deze kwam het werk inspecteren en hij merkte de jonge vrouw op. ’Van wie is die jonge vrouw?’ vroeg hij aan zijn arbeiders. De opzichter antwoordde: ’Dit is die jonge Moabietische, die met Naomi is meegekomen uit de vlakte van Moab.’ De arbeiders vertelden, kennelijk vol bewondering, dat ze ’s morgens al heel vroeg was gekomen en dat ze zich geen seconde rust had gegund.
Een rijke boer
Boaz herinnerde zich Naomi, de vrouw van zijn bloedverwant Elimelek, en hij had gehoord, dat ze al jarenlang weduwe was. Hij wist dat ze in Bethlehem was en misschien schaamde hij zich dat hij haar niet eens had opgezocht. Hij probeerde dat goed te maken door zich om Ruth te bekommeren en hij zei tegen haar: ’Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij mijn meiden. Volg ze op de voet en houd je ogen gevestigd op de akker die gemaaid wordt. Ik heb mijn knechten opdracht gegeven, je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water, dat de knechten geput hebben. Ruth wierp zich diep gebogen ter aarde en zei: Waaraan heb ik het verdiend dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdelinge.’
En Boaz antwoordde: ’Er is mij uitvoerig verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder gedaan hebt; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een volk te gaan dat je tevoren onbekend was. Jahwe, de God van Israël, onder wiens vleugels je een toevlucht gezocht hebt moge je dat vergelden en aan niets laten ontbreken aan je loon.’
Ruth bedankte Boaz en hij nodigde haar uit, met hem en zijn arbeiders te eten. Toen ze bij de maaiers zat, gaf hij haar volop voedsel. Zelf zette hij geroosterd graan voor haar neer. Na het eten beval Boaz de maaiers, opzettelijk flink wat aren te laten vallen als Ruth in hun buurt was.
’s Avonds had Ruth veel meer aren verzameld dan de andere raapsters. Ze had ze in haar sluier geborgen en bracht ze naar Naomi. Deze keek vol verbazing naar de enorme hoeveelheid gerst. Hoe had Ruth dat allemaal bij elkaar gekregen? Ruth vertelde haar schoonmoeder wat ze die dag had beleefd en Naomi was er blij om. ’Die man is met ons verwant´, merkte ze op. ’Het is goed, mijn dochter, dat je met zijn meiden meegaat. Op een andere akker zouden ze wel eens moeilijkheden kunnen maken.’
Kennelijk had Naomi verondersteld, dat Boaz niet voor een oude vrouw als zij was wenste te zorgen. Uit Ruth´s verhaal bleek, dat hij haar had geholpen en wel met zoveel tact, dat ze zich er niet door vernederd voelde.
Een leviraatshuwelijk
Nu Naomi zich niet meer bezorgd hoefde te maken over de vraag hoe ze aan eten moest komen, dacht ze aan een Israëlitisch gebruik, dat in het hele land in zwang was, het leviraatshuwelijk (van een Hebreeuws woord, dat ’broer van de echtgenoot’ betekent) Dat gebruik was een oplossing voor een weduwe, die zonder geld of familie was achtergebleven. Een weduwe zonder kinderen kon van haar zwager eisen, dat hij met haar trouwde. Had haar man geen broers gehad, of waren zijn broers overleden, dan moest een andere man uit de familie die plicht overnemen. De weduwe trouwde met haar ’goël’ (losser of beschermer) en de eerste zoon die uit dat huwelijk werd geboren gold als een kind van de overleden echtgenoot en erfde diens bezit.
Naomi kon geen kinderen meer krijgen en een leviraatshuwelijk was dan ook niet voor haar weggelegd. Ze had het ook onmogelijk geacht voor Ruth, want ze wist dat een Moabietische door de meeste Joden werd veracht. Maar Boaz was hartelijk en attent geweest voor haar schoondochter. De tijd was gunstig om een poging in die richting te wagen. Als het koren gemaaid was, gingen alle boeren met hun arbeiders naar de gemeenschappelijke dorsvloer om het graan te dorsen en te wannen. Bijna alle mensen uit het dorp waren dan bij elkaar en het werd bijzonder gezellig. Ook Boaz zou in een goed humeur zijn en daardoor zou hij zich des te gemakkelijker over Ruth ontfermen.
Om het koren te dorsen werden de schoven op de dorsvloer gegooid, een droog, vlak stuk grond. De schoven werden dan met dorsvlegels bewerkt of men dreef er een span ossen overheen. Vaak werden de ossen voor een soort slee gespannen, die aan de onderkant was voorzien van scherpe stenen of metalen knoppen. Door de druk van de slee kwamen de korrels vrij en de uitsteeksels sneden de halmen tot kaf.
Dat kaf werd uit de gerst verwijderd door de aren op een vork met vijf of zes tanden, of met een waaiervormige schop, op te scheppen en omhoog te gooien. De wind voerde het kaf en het stof mee en de zware korrels vielen op de grond. Gewoonlijk had het wannen laat in de middag of vroeg in de avond plaats, als de warme bries uit de Middellandse Zee waaide. De korrels werden ten slotte door vrouwen gezeefd.
Als de oogst goed was, waren de boeren royaal met eten en drinken. Ook de arbeiders voelden zich opgewekt. De oogst was binnen en ze zouden weer volop te eten hebben. De boeren en hun knechts moesten wachten tot dat ze aan de beurt waren om de dorsvloer te gebruiken en ze kortten de tijd met lachen, zingen en goed eten. Het dorsen en wannen duurde enige dagen en de mensen bleven gewoonlijk ’s nachts bij de dorsvloer om op hun koren te passen
Boaz zou zeker aan het feest deelnemen en Naomi vond dat een goede gelegenheid om hem aan zijn plicht te herinneren. Ze legde haar plan aan Ruth voor: ’Je weet dat Boaz, bij wiens dienstmeiden jij geweest bent, een familielid is. Nu gaat hij vannacht op de dorsvloer de gerst wannen. Was je en parfumeer je, doe je mantel om en ga naar de dorsvloer, maar zorg ervoor dat hij je niet opmerkt, voor hij klaar is met eten en drinken. Wanneer hij zich te slapen legt, let dan goed op, waar hij gaat liggen. Dan gij jij er heen, je slaat de deken van zijn voeten op en je legt je daar neer. Hij zal je wel duidelijk maken wat je moet doen.’
Toen het donker was en iedereen sliep, ging Ruth voorzichtig naar de plaats waar Boaz lag. Ze schoof de deken weg van zijn voeten ging liggen. Door zich aan zijn voeten te vlijen vroeg ze de man, haar ’goël’ of ’losser’ te worden haar de bescherming te verlenen, waarop ze als weduwe van zijn bloedverwant recht had.
Een contract sluiten.
Tegen middernacht werd Boaz wakker en hij schrok, toen hij een jonge vrouw aan zijn voeten zag liggen. ’Wie bent u?’ vroeg hij. ’Zij antwoordde: ´Ik ben Ruth, uw dienares, spreid uw mantel uit over uw dienares, want u hebt familieverplichtingen tegenover mij.’
Boaz was van middelbare leeftijd en hij voelde zich gevleid omdat een charmante jonge vrouw zijn bescherming wilde hebben. Hij was graag bereid, die te geven. Hij was echter ook een man met hoogstaande principes en hij wees Ruth erop, dat er in Bethlehem nog een verwant van haar schoonvader woonde, die meer recht had om haar ´goël´ te worden dan hij. Hij beloofde, dat hij zo spoedig mogelijk met die man zou gaan praten.
Boaz bleek een man van zijn woord te zijn. In de loop van de ochtend ging hij naar de poort van Bethlehem, een druk punt. Bijna iedereen was er wel een uurtje per dag te vinden. De oudsten van de gemeente kwamen er op vastgestelde uren om recht te spreken. Ze regelden allerlei geschillen over grondbezit en wezen vonnis in zaken als diefstal van vee tot moord. Als de oudsten de schuld van de beklaagde hadden vastgesteld, werd het vonnis ter plaatse voltrokken .
Boaz hoefde niet lang te wachten voordat de man, die hij wilde spreken, in zijn buurt kwam. Hij riep hem aan en verzocht tien van de oudsten, getuigen te zijn bij de kwestie die hij wilde regelen. Hij legde uit, dat Naomi nog een stuk land bezat, dat haar man haar had nagelaten en dat ze dat uit armoede moest verkopen. Toen vroeg hij Naomi’s bloedverwant, of deze bereid was dat land te kopen om het in de familie te houden. (Volgens de Mozaïsche wet behoorde het land aan Jahwe die het als onderpand aan de stammen had geschonken. Het mocht daarom niet buiten de stam verkocht worden.)
De man voelde er veel voor maar Boaz bracht hem aan het verstand dat hij als hij het stuk land overnam verplicht zou zijn tot een leviraatshuwelijk met Naomi’s schoondochter. Het enthousiasme van de man verdween. Als hij met Ruth trouwde zou het stuk land immers toebehoren aan de eerste zoon die zij hem schonk. Haastig verklaarde hij: ’Dan kan ik mijn recht niet laten gelden. Het zou de ondergang van mijn familiebezit worden. Neemt u mijn rechten maar over . . .’
Om die overeenkomst rechtsgeldig te maken trok de man zijn sandaal uit en overhandigde die aan Boaz. Door dat gebaar werd de overeenkomst bekrachtigd. Boaz hief de sandaal op zodat de oudsten haar goed konden zien. De oudsten waren zijn getuigen hij had recht op het land dat aan Elimelek en diens zoons had toebehoord en hij mocht met Ruth trouwen
Ze werd een lieve zorgzame vrouw voor hem en ze bleef ook een hartelijke schoondochter. Naomi werd uitstekend verzorgd. Toen Ruth het leven had geschonken aan een zoon nam Naomi het kind trots in haar armen en liet het aan iedereen zien. Wettelijk was hij haar kleinzoon. Zonen waren veel belangrijker dan dochters en de vrouwen van Bethlehem riepen de trotse grootmoeder toe: ’Gezegend zij Jaweh, die u nu toch nog een erfgenaam heeft geschonken . . . want uw schoondochter die zoveel van u houdt heeft hem gebaard: zij betekent meer voor u dan zeven zonen.’
De zoon van Ruth was Obed die de vader werd van Isaï en Isaï werd de vader van David, de grote held die het gehele rijk veroverde en wiens nageslacht meer dan vierhonderd jaar lang als koning over Israël zou regeren.
De geschiedenis van Ruth staat opgetekend in het boek Ruth.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.