Predestinatie, Roeping en Verkiezing

Predestinatie, Roeping en Verkiezing
door K. Rozendal (1948)

Deze keer een artikel uit 1948 dat handelt over de predestinatie, ook wel uitverkiezing genoemd. In de tijd dat ik deur aan deur evangelisatie deed is mij dit vaak voorgehouden, vooral uit de “zware calvinistische hoek”.

In Drachten heb ik meegemaakt dat een ontwikkelde (jonge) man huilend zei dat hij niet wist of hij behouden was. “Het moet je gegeven zijn” was het enige wat hij kon uitbrengen. Het was diep tragisch, ik hield hem Johannes 3:16 voor en vroeg of de Here Jezus dan loog, de man had geen antwoord. De leer van de kerk zat zo diep dat hij als ontwikkelde man volkomen vast zat, hij, vader van een aantal kinderen en onderwijzer wist niet hoe hij kinderen moest vertellen welke Weg ze mochten gaan. Het is werkelijk een drama, ontspoorde theologen hebben mensen wijs gemaakt dat het nog maar te bezien is of ze worden behouden. Door deze leer leven veel mensen fatalistisch en proberen ze op aarde alles te bereiken wat binnen de mogelijkheden ligt, geld, luxe en voorspoed is vaak het enige waarnaar dit soort “gelovigen” leven. De vrijheid in de Here Jezus Christus kennen ze niet, ze stapelen hoop op hoop, je zou het geluk maar eens hebben om uitverkoren te zijn. Daarom geef ik het onderstaande aan u door, de schrijver heeft met veel tekstmateriaal bewezen dat de z.g.n. “uitverkiezing” niet op grond van de Bijbel is te verdedigen.

Het schrijven van K. Rozendal is in z’n geheel overgenomen, inclusief de citeerde teksten uit de Staten Vertaling, de NBG vertaling die soms gebruikt wordt is in de tekst aangegeven. Soms is het verstandig de geciteerde teksten in de NBG-vertaling na te lezen, het Oudnederlands is in enkele gevallen moeilijk te vatten.
     
Predestinatie, Roeping en Verkiezing
De leer der predestinatie, voorbeschikking, of voor-verordinering, heeft veel strijd teweeggebracht in de Christelijke Kerk. Zij is gedurende eeuwen een twistappel geweest, die de protestantse Christenheid verdeelde. Men denke slechts aan de strijd in Holland tussen Calvinisten en Arminianen of Remonstranten. Het ligt niet in mijn bedoeling de leerstellingen van Calvinisten en Arminianen hier in details te bespreken. Ik wil u slechts aantonen, dat de laatsten met hun leer van ’s mensen vrije wil met betrekking tot de verwerving der zaligheid evenzeer bezijden de waarheid zijn, als het Calvinisme met de leer der voor-verordinering, abusievelijk  genaamd ’uitverkiezing tot behoudenis’.

De Bijbel leert noch het één noch het ander. Gods Woord stelt onomstotelijk vast, dat de weg der zaligheid alleen betreden kan worden, door geloof en niet door de wil. Terwijl evenmin door zgn. ’Predestinatie’ tevoren is bepaald, wie deze weg zou betreden en wie niet. Geloof is niet primair een gevolg van wilsuiting. Geloof is innerlijke overtuiging, waardoor hetgeen niet zichtbaar, hoorbaar of tastbaar is, toch als werkelijk bestaand wordt aanvaard. (Hebreeën 11:1)

Het is gefundeerd op een innerlijke gevoelservaring of op eens anders opvatting (autoriteitgeloof). Het Bijbelse ’geloof-tot-behoudenis’ berust enerzijds op de autoriteit, die ons verstand toekent aan het Woord van God: de waarheid van het Goddelijk getuigenis betreffende Jezus Christus dringt zich onweerstaanbaar aan ons bewustzijn op. Anderzijds spreekt de Heilige Geest - Wiens werkzaamheid niet te scheiden is van het Woord - op bovennatuurlijke overtuigende wijze tot ons innerlijk. Waarom deze spraak door de één niet en door de ander wél wordt verstaan, onttrekt zich aan ons weten. Niemand kan precies zeggen, waarom hij is gaan geloven, evenmin als hij gevoelens van antipathie of sympathie in het dagelijks leven kan verklaren.

De voorbeschikking zelf wordt in de Schrift niet verklaard. Zij is een verborgenheid. Maar wél kan een wilsuiting gevolg zijn van geloven. Evenmin is geloof-tot-behoudenis een gevolg van wedergeboorte. Integendeel, de wedergeboorte is het onmiddellijk geestelijk gevolg van het geloof in de boodschap, die God heeft gegeven over Zijn Zoon Jezus Christus. We leren in het Evangelie van Johannes, dat de tekenen, die de Here Jezus gedaan heeft in tegenwoordigheid Zijner discipelen, beschreven zijn ’opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam.’ (Johannes 20:30-31)

Gods Woord en het Geloof
Evenals de natuurlijke geboorte van de mens uit ’zaad’  geschiedt, zo word hij ook wedergeboren uit zaad, doch dan uit ’onvergankelijk’ zaad, namelijk door de actie van het levende en eeuwig blijvende Woord van God. ’Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.’ (1 Petrus 1: 23)

Het is dus onmogelijk wedergeboren te worden, tenzij ’het levende en eeuwig blijvende Woord van God’, als een ’onvergankelijk zaad’ in het hart valt en vrucht voortbrengt.

Paulus zegt in Romeinen 10:17: ’Zo, is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods’.

Indien men het Woord van God leest en zonder meer gelooft, wat daarin wordt medegedeeld, dan ontstaan zelden moeilijkheden. Die komen pas wanneer men luistert naar menselijke ’verklaringen’. Het Woord zelf is duidelijk genoeg; de verklaringen evenwel, verduisteren veelal het Goddelijk licht, in plaats van het te verhelderen!

’Het Evangelie van Christus is kracht Gods tot zaligheid, voor een ieder die gelooft.’
Romeinen 1:16

En zo men een nadere verklaring van dit heilsfeit wenst, dan zoeke men die niet met menselijke redeneringen of veronderstellingen. Het Woord van God kan alleen met het Woord zelf verklaard worden.

Gods gave
Als voorbeeld diene Romeinen 6:23: ’de genadegift Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus, onze Heer.’

Voor elke eenvoudige bijbellezer moet het dus duidelijk zijn, dat door de genade Gods het eeuwige leven of de zaligheid een gave van God is. Nu lezen we in Efeze 2:7 over die genade, ’door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus’, en in vers 8: ’Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave.’ Nu moet het in verband met Romeinen 6:23, boven aangehaald, een ieder duidelijk zijn, dat het ’zalig worden’ of ’het eeuwige leven’ de gave is.
Zodat met die gave niet het geloof bedoeld wordt, maar de zaligheid. Filippenzen 1:29, spreekt zelfs van het mógen geloven in Hem als een voorrecht, voortvloeiende uit de genade die God ons bewezen heeft door ons het Evangelie te schenken; evenals het lijden in de zaak van Christus een voorrecht is. (Vergelijk: 1 Petrus 4:13-15)

Daarom volgt dan ook in vers 9: ’niet uit de werken (werd gij zalig), opdat niemand roeme’. Wie ’gelooft’ houdt immers op met ’werken’ voor zijn behoudenis. Hij vertrouwt dat Christus alles volbracht heeft, omdat God zulks van Hem getuigt. In ditzelfde verband wordt dan ook Romeinen 4:5 duidelijk: ’Doch degene, die niet werkt , maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.’

Predestinatie of voor-verordinering
Het was wenselijk het voorgaande nog eens in het licht te stellen vóór wij nagaan, wat het Woord van God leert omtrent de ’voor-verordinering’. En wij zullen ons daarbij niet laten leiden door vooropgezette meningen, die gefundeerd zijn op menselijke verklaringen. Het woord ’uitverkoren’ komt meermalen in de Bijbel voor. Maar we moeten daarom niet menen, dat het betekent hetgeen het Calvinisme onder ’predestinatie’ verstaat.

Uitverkiezing in de zin van de Calvinistische predestinatie vinden we niet in het Woord van God. Wel echter de uitdrukking ’te voren verordineerd’ of ’naar het bepaalde raadsbesluit Gods’. Zesmaal treffen we één van deze woorden in het Nieuwe Testament aan en wel in Handelingen 4:28; Romeinen 8:29-30; 1 Corinthe 2:7, en Efeze 1:5 en 11.

Uit al deze teksten blijkt, dat predestinatie of voor-verordinering, in bijbelse zin (!), doelt op de wilsbeschikking Gods om in de tijd of in de toekomstige eeuwigheid te doen geschieden, wat Hij ’te voren’ (’eer de wereld was’) bepaald heeft. De overige woorden, vertaald met ’uitverkoren’ of ’verkiezing’, worden zowel voor menselijk als voor Goddelijk kiezen gebruikt. Zij betekenen altijd kiezen of verkiezen (aanwijzen) tot een zeker doel, zoals wij dat in het dagelijkse taalgebruik kennen. Zij hebben niets te maken met de ’voor-verordinering’ der zes bovengenoemde teksten. (B.v. 1 Corinthe 1:27;  ’het zwakke uitverkoren om het sterke te beschamen’; Handelingen 15:7: Petrus verkoren (uitgekozen) tot evangelieprediker onder de heidenen; Romeinen 11:7 en 23: Israël uitverkoren tot een bepaald doel; enz.)

Ter voorkoming van misverstand is het misschien goed op te merken dat waar we in deze beschouwing spreken over predestinatie, we het Bijbelse begrip “voor-verordinering” bedoelen, terwijl wij het andere begrip ’verkiezing’ of ’uitverkoren’ steeds met ’verkiezing’ zullen aanduiden. Hoewel niet van dezelfde betekenis, zijn ’roeping’ en ’verkiezing’ zeer nauw met elkaar verwant. ’Roeping’ en ’verkiezing’ gelden slechts gedurende de tijd, waarin de gelovige leeft.

Zo kan Petrus in 2 Petrus 1:10 de kinderen Gods vermanende zeggen: ’Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken.’

Dit kan nooit gezegd worden van voor-verordinering of predestinatie. Voor-verordinering betreft de uitvoering van de te voren vastgestelde Goddelijke wilsbeschikking, onafhankelijk van enig menselijk benaarstigen.

Predestinatie en de toekomst
Predestinatie in verband met de menselijke zaligheid is begonnen in de ’eeuwigheid’ die achter ons ligt en komt tot uitvoering in de eeuwigheid die voor ons ligt. Zij heeft dus niet te maken met behouden worden in de tegenwoordige tijd, doch met de toekomst in de eeuwigheid van hen, die behouden zijn. ’Want die Hij te voren gekend heeft, dié heeft Hij te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn.’ (Romeinen 8:29)

En ’die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen (zonen, Vert. N.B.G.) door Jezus Christus en Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil.’ (Efeze 1:5)

Deze ’aanneming tot kinderen’ betekent niet de wedergeboorte der gelovigen, doch de uiteindelijke plaatsing der wedergeborenen als zonen, en wacht op de wederkomst van Christus, en ’de verlossing onzes lichaams.’ (Romeinen 8:23) Dus ook in deze tekst blijkt de voorverordinering betrekking te hebben op hetgeen God in de toekomst zal doen gebeuren met de gelovigen.

Efeze 1:11 wijst eveneens naar de toekomst als het zegt: ’in welken wij ook een erfdeel geworden zijn.’ En ook 1 Corinthe 2:7, dat van de toekomstige heerlijkheid der gelovigen rept. Handelingen 4:28 tenslotte betreft onze Heer en Heiland.

De ’voorkennis’ van God
Het blijkt dus, dat in alle zes teksten waar over voor-verordinering gesproken wordt, dit betrekking heeft op de toekomst en niet op het verleden. Terwijl we er nog eens aan herinneren, dat de voor-verordinering is geschied in de eeuwigheid die achter ons ligt.

In verband met de ’voor-verordinering’ dienen we ook het begrip ’voorkennis’ (of ’te voren gekend’) nader te beschouwen. De eenvoudige betekenis van deze woorden vinden we, zonder dat nader commentaar nodig is, in Handelingen 26:5, waar Paulus voor koning Agrippa staat en hem meedeelt, dat het volk van Israël voor hem zou kunnen getuigen, als het maar wilde. Hij zegt in dat verband: ’als die van over lang mij te voren gekend hebben, indien zij het wilden getuigen.’

Deze Joden hadden Paulus te voren gekend en konden daarom van hem getuigen. Doch om hem ’te voren gekend’ te hebben moest hij in hun nabijheid hebben geleefd. Dat is menselijk. God heeft dat echter niet nodig. Hij heeft ons reeds in de eeuwigheid ’te voren gekend’. Hij wist toen reeds wat u of ik zouden doen of laten en in ’t bijzonder of wij de boodschap van Zijn wonderbare genade zouden geloven of afwijzen. Hij kent te voren al ’de Zijnen’, d.w.z. allen die zullen geloven. ’Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zij onder vele broederen.’ (Romeinen 8:29)

Diegenen, waarvan Hij wist dat zij zouden geloven ’heeft Hij te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn’. Welk heerlijk vooruitzicht voor Gods kinderen! Als zondaars hebben ze geloofd in de Heer Jezus als hun Verlosser en Zaligmaker. God wist wie ze waren vóór ze geloofden en hóe ze zich daarna zouden openbaren. Want Hij had hen reeds te voren gekend! Hij zag hun tekortkomingen, hun ongeloof, hun twijfel, hun zonden, hun gehele zelfzuchtige leven, de openbaring van hun eigen ’ik’. Maar desondanks heeft Hij hun de mogelijkheid geopend, om straks door Jezus Christus lichamelijk en moreel gelijk aan Zijn Zoon te worden. O wonder van genade!

’O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!’ (Romeinen 11:33)

Dus ’eer de wereld was, te voren gekend’ en ’te voren verordineerd’ om den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn in de toekomstige eeuwigheid. Nu, in de tijd, komt ’roeping’ door het Evangelie, tot allen (Johannes 3:16) en God - wetende wie aan deze roeping gehoor zouden geven - heeft die allen niet alleen ’gezet’ tot het eeuwige leven, (Handelingen l3:48) maar Hij heeft ze tevens ook te voren verordineerd den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn. Die ’geroepenen’ heeft Hij ook gerechtvaardigd en verheerlijkt. In de gedachten Gods is dat alles reeds geschied en door het geloof mogen wij ons zelf reeds zo zien. En naarmate wij door het geloof ons zelf zó zien zullen we het ook beleven. (Romeinen 8:30).

Roeping en verkiezing
Zoals wij gezien hebben staat het begrip ’voorkennis’ in verband met de eeuwigheid die achter ons ligt, en het ’te voren verordineerd zijn’ met de eeuwigheid die vóór ons ligt. ’Roeping en verkiezing’ daarentegen hebben beide in de eerste plaats betrekking op de levenstijd van de gelovige.

’Roeping’ houdt in zekere zin verband met de ’voor-verordinering’. Diegenen, van wie God wist, dat zij het Evangelie van Zijn Zoon Jezus Christus zouden geloven, ’waren te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn’. Daartoe worden zij ook door God geroepen gedurende hun levenstijd op aarde. (Romeinen 8:30)

’Verkiezing’ staat op dezelfde wijze in verband met de ’voorkennis’. God, wetende dat zij zouden geloven in het Evangelie van Zijn Zoon Jezus Christus, heeft hen ’verkoren’ tot een bepaalde levensopenbaring. We lezen daarom in 1 Petrus 1:2 betreffende ’de uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader’, dat het doel hunner verkiezing is: hen als gelovigen door heiligmaking des Geestes te brengen tot ’gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus’. Ook volgens 2 Thessalonicenzen 2:13 heeft de verkiezing ten doel: de gelovigen te brengen tot zaligheid door heiligmaking des Geestes en (door) geloof der waarheid.

Onze verantwoordelijkheid
’Roeping en Verkiezing’ leggen daarmede dus een zekere verantwoordelijkheid op de gelovige. Hij kan die aanvaarden of er zich aan onttrekken. De gevolgen daarvan zal de gelovige echter in de eeuwigheid ervaren. Want het al of niet ’vastmaken’ van die ’roeping en verkiezing’ bepaalt het al of niet innemen van een bijzondere positie ten opzichte van het eeuwig Koninkrijk van onze Heer en Zaligmaker Jezus Christus. ’Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen. Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus”’ (2 Petrus1:10-11)

Hetzelfde vinden we ook weer in 2 Thessalonicenzen 2:13-14:

’Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van de beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der waarheid; Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus.’

In 2 Petrus 1:10 en 11 heeft het ’vast maken’ van de roeping en verkiezing onder meer tot resultaat, dat bij de zaligheid ons rijkelijk wordt toegevoegd: de ingang in het eeuwig koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus. In 1 Petrus 1:2-8 vinden we dat de uitverkorenen wedergeboren zijn ’tot een levende hoop’. Deze hoop staat in verband met de wederkomst van Christus en de toekomstige erfenis.(Vers 4-7) In 2 Thessalonicenzen 2:13 en 14 zijn de uitverkorenen geroepen tot verkrijging der heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus.

Lezen we in verband hiermee 2 Timothéus 2:10: ’Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid.

De moeite en zorg, die de Apostel had, verdroeg hij om de uitverkorenen de zaligheid te doen verkrijgen, die in Christus Jezus is, doch een zaligheid met eeuwige heerlijkheid. De vraag rijst: ’is er dan ook een zaligheid zonder eeuwige heerlijkheid?’ Het antwoord is: Ja en Neen.

Tweeërlei heerlijkheid
De Heere Jezus heeft n.l. tweeërlei heerlijkheid. Hij had in de eerste plaats de heerlijkheid die Hij bij de Vader had, eer de wereld was.(Johannes 17:5)  Deze heerlijkheid heeft Hij de Zijnen gegeven.(vers 22)

Maar vervolgens heeft Hij zich nog een aparte heerlijkheid en eer verworven door arbeid en lijden hier op aarde. Petrus spreekt over Zijn lijden en ’de heerlijkheid daarna volgende’. (2 Petrus 1:11; vergelijk Hebreeën 12:2)

Ook hierin mogen de kinderen van God ’in Zijn voetstappen navolgen’. Zonder kruis geen kroon; zonder lijden geen heerlijkheid. Want: ’indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.’ (Romeinen 8:17-18)

Dus: de ’ingang in het eeuwige koninkrijk’, de ’hoop’, de ’erfenis’ en de ’verkrijging van de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus’, dit alles staat in verband met onze roeping en verkiezing.

Geroepen tot heiligmaking
Wat nu betreft onze roeping kunnen wij eerst opmerken, dat deze geschiedt door het Evangelie van Jezus Christus. Zie: 2 Thessalonicenzen 2:14: ’geroepen door ons Evangelie.’ Deze roeping is een hemelse roeping. (Hebreeën 3:1) De gelovigen zijn ’hemelse’ mensen, die niet alleen de hemel toebehoren, doch zij zijn ook ’mede gezet in de hemel in Christus Jezus.’ (Efeze 2:6)  Hierom vermaant de apostel de kinderen Gods, dat zij zouden leven in overeenstemming hiermee: ’Zo bid ik u dan, ik de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt.’ (Efeze 4:l)

In 1 Corinthe 1:7-9 bepaalt de apostel Paulus ons bij de openbaring van onze Heere Jezus Christus, om uiteindelijk ’onstraffelijk te zijn in de dag van Christus’. Het blijkt uit het volgende vers, (9) dat dit ’onstraffelijk’ zijn in de toekomst des Heeren een gevolg is van onze gemeenschap met Christus. Hij zegt: ’God is getrouw, door Welke gij geroepen zijt tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.’

Alleen door voortdurend gemeenschap met Christus te onderhouden kan de Christen leven in overeenstemming met Gods wil. Gemeenschap met Christus hebben is het zelfde als in Hem blijven en Hij in ons. Zoals de Heiland zegt in Johannes 15:5: ’Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.’ Hemels is onze roeping, en door de hemelse gemeenschap met Christus is het mogelijk die roeping te volgen. Daarom zegt het Woord van God in 1 Thessalonicenzen 4:7: ’Want God heeft ons niet geroepen tot onreinigheid, maar tot heiligmaking.’

In de schrift is tweeërlei heiligmaking, heiligmaking van ’t vlees en heiligmaking des Geestes. Heiligmaking van het vlees geschiedde onder de wetsbediening. Niet door het houden van de wet der geboden. Maar wanneer de Israëliet door het overtreden van die wet, onrein was geworden, dan was het op de grote verzoendag, dat hij door het bloed der stieren en bokken geheiligd werd tot reinheid des vleses. Dit geschiedde ook door de besprenging van de as der jonge koe;de rode vaars. (Hebreeën 9:13)

Het volk zelf hechtte uiteindelijk meer waarde aan het houden van de tien geboden om daarmee te komen tot heiligmaking. Doch deze heiligmaking kon niet anders zijn dan een vergeefse poging van heiligmaking van ’t vlees. De tien geboden werden immers op het vlees - de natuurlijke mens - gelegd. Heiligmaking des Geestes, waartoe wij verkoren zijn, kan eerst openbaar worden na de dood en opstanding van Jezus Christus, doordat de Heilige Geest de nieuwe mens actief maakt. In het Oude Testament is geen sprake van ’oude’ en ’nieuwe’ mens. Zelfs Nicodemus, een ’leraar onder Israël’, was verwonderd toen hij door de Heere Jezus over de wedergeboorte hoorde. Christus Zelf is ’de Eerstgeborene uit de doden’, want Hij is het Hoofd en wij, de Gemeente van Christus, vormen Zijn Lichaam.

In het natuurlijk leven verschijnt bij de geboorte eerst het hoofd en dan het lichaam, zo ook bij de Christus, d.w.z. bij Christus en Zijn Gemeente. Petrus zegt: ’Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren, tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”.(1 Petrus1:3)

Als wij nu geroepen zijn tot heiligmaking, dan wil dit dus zeggen, dat God wenst, dat de nieuwe mens, die naar God geschapen is* in ware rechtvaardigheid en heiligheid, (Efeze 4:24) door de Heilige Geest in ons wordt geopenbaard. Daartoe heeft God ons verkoren. Om tot deze heiligheid te komen, moeten wij bewust geloven, dat wij met Christus gekruisigd zijn, met Hem gestorven en opgestaan zijn. Dat wil zeggen dat de oude mens is gedood aan het kruis en met Christus begraven; de nieuwe mens is opgestaan met Hem, zodat, ’indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden!’ (2 Corinthe 5:17)

Het zich bewust worden van deze dingen is op zich zelf nog geen beleving of levenservaring. Onze levenservaring kan zelfs het tegendeel zijn van wat Gods Woord zegt dat wij zijn, omdat die oude mens nog wel degelijk in ons leeft en ook in ons blijft tot onze laatste ademtocht. Als we deze dingen lezen in Romeinen 6:1-11 dan is dat voor ons géén ’ervaring’ doch een ’Goddelijke openbaring’.

Toen Christus geoordeeld werd, was het omdat Hij Zich met ons zó volledig vereenzelvigd had, dat Hij onze zonden droeg in Zijn lichaam. God heeft immers Hem, ’die geen zonde gekend had tot zonde voor ons gemaakt (gerekend) opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.’ (2 Corinthe 5:21)

Zijn wij nu in ons zelf rechtvaardig? Neen! Wij zijn evenmin rechtvaardig, als Christus een zondaar was. Een heilig en rechtvaardig God kan Hem, door Zijn vereenzelviging met ons, als zondaar zien en oordelen en – als de straf gekweten is - ons gerechtvaardigd rekenen met Hem.

Is de oude mens in ons echter werkelijk gestorven? Nee, maar de Heilige God kan Hem als gestorven zien, en wij mogen in het bewustzijn daarvan leven. Daarom zegt de Apostel in
Romeinen 6:11:’Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, (d.w.z. houdt er rekening mee) dat gij wel der zonde (oude mens) dood zijt, maar Gode levende (nieuwe mens) zijt in Christus Jezus, onze Heer.’

Vele gelovigen laten zich echter verleiden om God een ’tweede vermeerderde druk’ van de oude mens aan te bieden. Zij leven namelijk onder de Wet van Mozes, terwijl die toch alleen gelegd was op de ’oude mens’. Immers de oude mens steelt, vloekt, doodt, of leeft in overspel. De nieuwe mens in ons daarentegen, kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is. Doch als wij een wet, die op Israël gelegd was, maar die (Nu het geloof gekomen is; Galaten 3: 23-25) terzijde gezet is, weder opnemen en ons daaronder stellen dan komen we alleen tot heiligmaking van het vlees. Ook indien wij ons onder allerlei menselijke voorschriften laten brengen bereiken wij hetzelfde.

Paulus zegt: ’Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, alsof gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, namelijk: Raak niet, en smaak niet. En roer niet aan..... dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwilligen Godsdienst, en nederigheid, en in het lichaam niet te sparen, doch zijn niet in enige waarde, maar tot verzadiging des vleses’ (oude mens). (Kolossenzen 2:20-23)

De oude mens wordt er vroom van en komt zodoende alleen maar tot heiligmaking van het vlees.

De nieuwe mens
De nieuwe mens is Christus in ons. Het is Zijn leven, eeuwig leven. Wij zijn ’der Goddelijke natuur deelachtig geworden’, doordat de Geest van God het leven van Christus in ons gelegd heeft. Dat leven van Christus is in iedere gelovige, die daarnaast (!) ook nog zijn eigen natuurlijke leven (zijn oude menselijke natuur) heeft.  Hij heeft dus in zich de oude mens en de nieuwe mens, want hij is tweemaal geboren. De eerste maal uit zijn ouders, naar het vlees, en de tweede maal door de Geest van God, zodat hij dus behalve een kind van zijn ouders, óók een kind van God geworden is.

Die ’nieuwe mens’ in hem, is het leven van Christus. De openbaarmaking van dat Christusleven kunnen wij zelf niet bewerkstelligen. Zelfs gedurende Zijn leven op aarde leefde Christus Zijn leven niet Zelf. Hij was altijd vervuld met de Heilige Geest, en zelfs na Zijn opstanding gaf Hij Zijn apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen door de Heilige Geest. (Handelingen1:2) Hoe zouden wij dus uit eigen kracht Zijn leven kunnen openbaren? Dat is uitgesloten! En tóch wenst God dat leven te zien in ons.

Hoe kan het leven van Christus in ons openbaar worden. In de eerste plaats door onze roeping vast te maken en met onze opgestane levende Heiland in gemeenschap te leven. Dat wil zeggen: bewust leven in de tegenwoordigheid Gods, wetend en wensend, dat Hij al onze gedachten, woorden en daden ziet. ’Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander.’ ’ (1 Johannes 1:7. Vergelijk vers 4)

Dit vinden we in Hebreeën 10:19-22:’Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, op  een verse en levende weg, welke Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en dewijl wij hebben een grote Priester over het huis Gods, zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle zekerheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water’.

Vele gelovigen hebben die vrijmoedigheid niet, omdat zij zien op hun zonden! Zij durven de volle waarde van ’het bloed van Jezus’ niet aanvaarden. Misschien, omdat zij niet stilstaan bij het wonderbare feit dat het Woord van God die vrijmoedigheid geeft. Het kan ook zijn, dat zij met hun gedachten leven in de oudtestamentische godsdienst, zoals deze voorgesteld en uitgevoerd werd in de tempel te Jeruzalem.

Inderdaad, al die offeranden en wassingen zijn typen en beelden van het éne grote offer van onze Heer Jezus Christus. Doch we moeten beseffen, dat al die offeranden en wassingen tezamen slechts een beeld geven van  één enkel offer: Het offer van het Godslam. Zodat het Woord van God in Hebreeën 10:14 zegt: ’Want met één offer heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.’

En vers 22 zegt: ’en het lichaam gewassen zijnde met rein water.’ Dat alles is voor de gelovige gebeurd door de dood en opstanding van Christus; en is voor hem werkelijkheid geworden, toen hij de Heere Jezus aanvaardde als Zijn Verlosser en Zaligmaker.

Gods Werkkamer
Het komt er niet op aan, hoe wij ons zelf zien, maar hoe een heilig God ons ziet. Hij ziet ons wat onze oude mens betreft gestorven en begraven, doch opgestaan in nieuwheid des levens. Hij ziet ons in Christus als nieuwe mens. En daarom kunnen wij in het heiligdom gaan in volle gemeenschap met God en met Jezus Christus onze Heer. We gaan in die gemeenschap, zoals wij zijn. Menig gelovige vergeet, dat wij niet onder het Levietische priesterschap, maar onder het Melchizédekse priesterschap leven.

Een oudtestamentische priester mocht  (op straffe des doods) niet voor het aangezicht Gods staan om te dienen, of hij moest eerst zijn handen en voeten reinigen bij het wasvat. Een nieuwtestamentisch priester is door het éne offer in eeuwigheid volmaakt en kan ingaan in het heiligdom zoals hij is. Hij gaat in met zijn oude, zowel als met zijn nieuwe natuur. Immers ziet God hem, wat zijn oude mens betreft, als gestorven en begraven met Christus. In het heiligdom wordt een zondigend kind van God onderwezen door de genade Gods, hoe hij behoort te wandelen. Zoals het ruwe ijzer door vuur en water, door hitte en koude, door een langdurig en moeilijk proces, gemaakt wordt tot het fijnste staal, om de kostbaarste instrumenten te maken, zo wordt een kind van God in de werkkamer Gods omgevormd van een armzalig zondaar tot een levend God dienend Christen. Dat is een levensproces. In het heiligdom heeft de opvoeding van Gods kinderen plaats; daar is het waar alle tekortkomingen, onvolmaaktheden en zonden in het licht treden. Daar belijden wij ze, daar wordt ons vergeven, daar worden wij gereinigd van alle ongerechtigheid. Daar is de Heilige Geest van God, om van ons te weren alles wat de Goddelijke groei in de weg staat. (Efeze 4:30-31) Daar leren wij verstaan dat de oude mens nog in ons is; dat wij de nieuwe mens hebben in een  onverlost lichaam; dat wij in de gemeenschap met God de Vader en met Jezus Christus Zijn Zoon levende, nog in de wereld zijn, die God vijandig is. Waar de Satan nog rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij verslinden kan. Doch daar leren wij ook verstaan, dat wij nu vrijgemaakt zijn van de zonde (oude mens), van harte gehoorzaam zijn (naar de nieuwe mens) en gemaakt zijn tot dienstknechten der gerechtigheid. (Romeinen 6:16-17) Daar leren we ons lichaam tot dienstbaarheid te brengen; daar verstaan wij, dat wij der wereld gekruisigd zijn en de wereld ons gekruisigd is; daar leren wij zien, dat de Satan een door Christus overwonnen vijand is.

Het werk van de Geest
In het heiligdom wandelen wij door de geest (nieuwe mens) en toch volbrengen wij nog vaak de begeerlijkheid des vleses (oude mens). Want ’het vlees begeert tegen de geest, en de geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wilt.’ (Galaten 5:17) Naar het vlees levend, willen wij zondigen. Maar naar de geest levend, ervaren wij, dat de Heilige Geest onze geest als nieuwe mens levend en actief maakt. Met andere woorden; de Heilige Geest openbaart dan het leven van Christus in ons.

Of, zoals Paulus zegt: ’Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft.’ (Galaten 2:20)

Het is Christus, Die door de Heilige Geest Zijn leven in ons openbaart. Zoals 1 Johannes 4:9 zegt: ’Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.’

Als de Heilige Geest het Christus-leven in ons openbaart, blijkt het dat wij van de zonde vrijgemaakt zijn en ook van harte gehoorzaam zijn; dan leven wij als dienstknechten der gerechtigheid. (Romeinen 6:16-17) Wij beginnen te ervaren, wat de apostel zegt in vers 14:

’Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet,maar onder de genade.’

’Wij beginnen’, zeg ik; want om zondaars te maken tot dienstknechten van de levende God is een levensproces. Wij moeten nooit vergeten, dat de oude natuur zich nog steeds wil laten gelden; dat wij deze schat in een aarden vat hebben; (2 Corinthe 4:7) dat wij in een God en ons vijandige wereld leven en dat de Satan er ook nog is. Daarom moet het oog des geloofs gevestigd zijn op Christus, Die aan de rechterhand Gods zit.

Op aarde zijnde, heeft Hij Zichzelven voor ons overgegeven, opdat Hij onze zonden zou dragen in Zijn lichaam en opdat Hij tot zonde gemaakt zou worden. Hij vereenzelvigde Zich in Zijn leven en sterven met ons in onze verloren toestand en droeg de volle consequentie daarvan in Zijn lijden en sterven. Wij hebben geloofd in Hem, we hebben leren verstaan, wat Hij voor ons gedaan heeft. En er kwam rust, vrede en blijdschap in onze zielen. De Geest van God heeft ons, nu wij in Hem geloven, vereenzelvigd met Hem, zodat wij met Hem gestorven en met Hem begraven zijn. De Geest van God doopte ons in Hem. (Romeinen 6:1-5)

Overgave
Nu zijn wij opgestaan in nieuwigheid des levens en zijn daardoor nieuwe schepping geworden. Het geloof heeft ons overtuigd van de waarheid der Goddelijke uitspraak, dat wij zijn ’der zonde (oude mens) dood, doch Gode levende.’ (Romeinen 6:11) ’De rechtvaardige zal uit het geloof leven!’ (Romeinen 1:17; Galaten 3:11; Hebreeën 10:38)

Die opgewekt is en nu, als onze Grote Priester over het huis Gods, zit aan de rechterhand Gods, heeft Zichzelf thans voor ons overgegeven (beschikbaar gesteld): ’Opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.’ (Titus 2:14)

Aan het Kruis heeft Hij ons verlost van de straf der ongerechtigheid, thans is Hij bezig ons te verlossen van de ongerechtigheid zelve. Dit is nu Zijn werk - door de Heilige Geest - indien wij in gehoorzaamheid aan het Woord Gods wandelen. Dit is de heiligmaking des Geestes, waartoe wij ’uitverkoren’ zijn.

Deze verkiezing kunnen wij ’vast maken’ door ons aan Hem toe te vertrouwen, aan Hem onze levende Heiland. Dat betekent overgave. Wij kunnen niet behouden worden zonder overgave, en evenmin kunnen wij als behoudenen leven zonder overgave.

Daarom lezen wij in Romeinen 12:1-2: ’Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst; en wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil Gods zij.’

Dan zullen wij der wereld niet gelijkvormig zijn, maar worden wij veranderd door de vernieuwing des gemoeds, d.w.z. de nieuwe mens wordt dagelijks krachtiger in ons openbaar. Dan is er geen sprake van futloosheid en willoosheid. Nee, dan leren wij de positieve wil Gods voor ons verstaan en beleven, door het voortbrengen van de vrucht van Galaten 5:22: ’De vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid’.

Dan zullen wij ook verder onze roeping vastmaken en Gods vrede zal in ons heersen, zoals Kolossenzen 3:15 zegt: ’En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welke gij ook geroepen zijt in één lichaam’.

Christus’ erfenis
Dan zal de Geest van God onze ogen openen voor de hoop Zijner roeping en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen. (Efeze 1:18)
Niet onze erfenis in Christus, doch Zijn erfenis in de heiligen. Dan wordt ons leven afgestemd op het wonderbare feit, dat Hij straks ons erft, ons die gedurende ons leven hier op aarde door de Geest van God Zijn leven openbaarden, tot lof en prijs van Zijn heerlijkheid. Dan ervaren wij, welke de uitnemende grootheid Zijner kracht zij aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht. (Efeze1:18-19)

Dan zullen wij onze roeping en verkiezing vastmaken, opdat wij niet gered zullen zijn als door vuur, doch geroepen zijn tot verkrijging der heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus. (2Thessalonicenzen 2:14)

Ook zal een ieder onzer - evenals Paulus - beseffen, waartoe hij van Christus Jezus gegrepen is, en met de apostel uitroepen: ’Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.’ (Filippenzen 3:14)

In 1 Corinthe 3:9-15 hebben wij een voorbeeld, hoe wij straks voor de rechterstoel van Christus geoordeeld zullen worden, namelijk niet naar onze ’zonden’.

Want deze heeft de Heere Jezus aan het kruis gedragen. Maar wél naar onze ’werken’.

’Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen.’ (Efeze 2:10, vergelijk Titus 2:14)

Laten wij ons daarom ernstig afvragen: Zijn wij zelf bezig met onze heiligmaking? Of geven wij, door het geloof in Christus, de Geest van God gelegenheid het leven van Christus in ons te reproduceren? Zijn wij bezig met een jammerlijke imitatie, of laten wij de Geest van God in ons het leven van Christus openbaren? Bouwen wij hout, hooi en stoppelen; of is het goud, zilver en kostelijke stenen?

’Zo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen: zo iemands werk zal verbrand worden, die zal schade lijden; maar zelf zal hij behouden worden, doch alzo als door vuur.’ (1 Corinthe 3:14-15)

’Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen. Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.’   (2 Petrus 1:10-11)

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.