Nahum 1,2,3

De profetie van Nahum
R. Been Sr.

Inleiding

Deze korte profetie wordt niet nader aangeduid, dan: ”het boekvan het gezicht van Nahum, deElkosiet. Hij was dus afkomstig uit Elkosj, een klein dorp in het latere Galiléa. - Omtrent de tijd, waarop Nahum deze profetie uitsprak, wordt in de Schrift niets vermeld. Er zijn veronderstellingen genoeg, die echter elkaar tegenspreken, maar wij doen beter, als de Schrift iets heeft weggelaten, ons niet aan deze speculaties te wagen.

Wel kunnen wij deze profetie beschouwen als een vervolg op hetboek Jona, waaruit voortvloeit dat Nahum deze uitsprak na de dagen van Jona. - Deze laatste profeet werd door Jehova naar Ninevé, de hoofdstad van het grote Assyrische rijk, gezonden, om tegen deze stad te prediken, daar de boosheid van haar inwoners opgeklommen was voor het aangezicht des Heren. Echter werd toen de bedreiging van een omkeren der stad niet uitgevoerd, daar haar inwoners zich van hun boosheid afwendden, naar God luisterden, en tot Hem riepen om genade. Later is Ninevé echter weer tot de vroegere zonden teruggekeerd. Toen sprak de profeet Nahum ”de last vanNinevé,” de Godsspraak, over de stad uit. Het oordeel zou zeker komen, hetgeen ook is geschied.

De Assyriër is in het verleden steeds de grote vijand van Israël geweest, in het bijzonder van het tien stammenrijk. Deze tien stammen werden tenslotte, toen, naar de beoordeling des Heren, de maat van hun zonden volwas, gevankelijk naar Assyrie weggevoerd. Het is de Assyriër echter nooit gelukt Juda en Jeruzalem, het twee stammenrijk te veroveren. In de dagen van Hizkia werd zijn leger afdoende door een engel des Heren geslagen. En daarna kwam de macht van Babel meer en meer die van Assyrië verdringen. Maar in de toekomst zal de profetische Assyriër, de koning van het noorden, zich wel keren tegen de twee stammen, die dan in Palestina zullen teruggekeerd zijn, en Jeruzalem, zij het ook slechts kort, veroveren. Wijkunnen dan ook in deze Assyriër terecht de hoofd-vijand vanIsraël zien, waar in andere Israëlvijandige machten zijn begrepen.

De naam: ”Nahum” betekent: ”troost” of: ”vertrooster”. - Zijn profetie is in zover een troost voor Israël, omdat hij de vernietiging van de vijanden aankondigt.

Ninevé was een zeer oude stad, gebouwd door Assur. Reeds in het Boek Genesis wordt de stad genoemd. (Gen. 10: 11) Geschiedschrijvers verhalen, dat de stad muren had van dertig meter hoog, en zo breed, dat er drie wagens naast elkaar op konden rijden. Op die muren stonden vijftienhonderd verdedigingstorens, elk zestig meter hoog. - Jona ging één dagreis, d.i. ongeveer zeven uur gaans, in de stad, en was toen de stad voor één-derde ingegaan. - De stad had een bevolking van ongeveer 600.000 zielen, voor die tijd een fabelachtig aantal. - In de stad heerste grote rijkdom en weelde, verkwisting, hoogmoed en allerlei zinnenlust. Zij was vol van gewelddadige goddeloosheid.

De heidense volken, en vooral Assyrie, zijn de werktuigen in de hand van God geweest om Zijn volk Israël vanwege hun zonden te tuchtigen. - Deze volken waren zich hier van natuurlijk niet bewust, maar lieten zich leiden door hun veroveringszucht, door hun haat tegen Israël, tegen God, door hun roofzucht, waardoor vooral de Assyriër berucht was. Zij bedreven onnodig geweld en wreedheid en volhardden in hun afschuwelijke afgodendienst en zonden. - Maar als God die volken als tuchtroede voor Zijn schuldig volk gebruikt heeft, dan verbreekt hij die roede en werpt haar weg.

Van deze wegwerping profeteert Nahum. De stad zal nu niet, zoals in de dagen van Jona, gespaard worden, maar geheel van de aarde weggevaagd, hetgeen inderdaad is gebeurd. - De val van Ninevé betekende de ineenstorting van een machtig rijk, met heel zijn politiek en godsdienstig stelsel, van de beschaving, van alle verhoudingen. Alles werd zo diep bedolven in de aarde, dat het de grootste moeite heeft gekost om de puinhopen der stad in latere eeuwen terug te vinden. Een leger van tienduizend man kon tweehonderd jaar later zich op de bouwvallen van Ninevé legeren, zonder dat iemand vermoedde, dat onder het stof een machtig volk lag begraven met al zijn kunst, verfijnde cultuur en wetenschap.

Wat met Ninevé is geschied zal in de toekomst gebeuren met het grote Babylon, de afvallige christenheid, welk stelsel over alle koningen en machthebbers der aarde regeren zal. Het zal voor God gedacht worden en van Hem ontvangen ”de drinkbeker van de wijn der gramschap van Zijn toorn.” In één uur zal de verwoesting over haar komen, dat wordt driemaal gezegd (Openb. 16:19, Openb. 18:10,16,19). Zij zal ten ondergaan, kort voor de verschijning van de Zoon des mensen, met al haar lasterlijk godsdienstige, maatschappelijke en commerciële macht. (Openb. 18:21). Babylon, in het boek der Openbaring is geen werkelijke stad als het Assyrische Ninevé of het Chaldeeuwse Babel, maar een stelsel, een systeem.

HOOFDSTUK 1

Toorn van God tegen de Assyriër. Het eerste hoofdstuk bevat een bedreiging tegen Ninevé en een vertroosting voor de twee stammenvan Juda; het herstel van Israël is een van de grote onderwerpen van de profetie in het oude testament. De apostel Petrus heeft in zijn rede tot het Joodse volk te Jeruzalem, naar aanleiding van de genezing der kreupele man, het volk opgewekt berouw te hebben en zich te bekeren, opdat de tijden der verkwikking zouden kunnen komen door Jezus Christus, die de hemel moest opnemen tot op de tijden der herstelling van alle dingen (Hand. 3:19-21). Als het volk als geheel zich toen had bekeerd, zouden de tijden der beloofde verkwikkingen gekomen zijn, n.l. het herstel van het volk. De verschijning van de Heer Jezus hing, en hangt nog af, van de bekering van Israël als volk.

In de verzen 2-5 wordt ons een openbaring gegeven van Gods eigenschappen in verband met Zijn oordelen. Hier het oordeel over Ninevé. - Het gaat hier echter niet om wie en wat God in Zichzelf is, bijv. licht en liefde, maar hoe HijZich openbaart in Zijn regering. Indien Hij voorheen de beginselen van Zijn regering bekend heeft gemaakt aan Zijn door Hem uitverkoren volk, soms door een niets ontziend oordeel over dat volk, zou Hij dan de beginselen niet doen kennen aan de volken?

Zowel Israël als de volken zijn verantwoordelijk tegenover God. Ongetwijfeld was de verantwoordelijkheid van Israël veel groter dan die van de volken, omdat Israël veel meer kennis van God bezat, en aan hen bijzondere voorrechten gegeven waren, maar ook de volken hadden verantwoordelijkheid tegenover God, zij het ook in mindere maat.

Daarom dus: of het nu Israël dan wel Ninevé betreft, altijd is God ”een ijverig God en een wreker; een wreker aan Zijn tegenstanders, en Hij behoudt de toorn over Zijn vijanden.” (vers 2) Dit is een eerste beginsel van de regering van God, zowel ten aanzien van Israël als de volken. - Toen Hij aan Zijn volk Israël de wet gaf op de Sinai, sprak hij reeds: ”Ik, Jehova, uw God, ben een ijverig God.” - ”IJverig” in de zin van: ”na-ijver.” (Ex. 20: 5)

Vandaar, dat God de afgoderij, die valse goden naast Hem stelt, niet kan verdragen, dit is Hem geheel en al onwaardig. Zou Hij geen vergelding doen tegen allen, die zich aan de afgoderij schuldig maken? Het vreselijke van de afgoderij, ook die in zijn moderne vorm, is niet in de eerste plaats, dat de bedrijvers daarvan zichzelf verderven, maardat God van Zijn alleen Hem toekomende plaats en eer wordt beroofd.

De afgodische volken zijn niet te verontschuldigen, want: ”zij hebben de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderd in de gelijkenis van een beeld van een verderfelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren.” (Rom. 1: 20; 1: 23) Dat de volken niet te verontschuldigen zijn, wordt aangetoond door:

1 het getuigenis van de schepping.

Gods eeuwige kracht en Goddelijk karakter worden uit Zijn scheppingswerken gekend en verstandelijk doorzien, begrepen. (Rom. 1: 20)

2 in het begin hebben de mensenGod gekend. - Van Adam tot aan de zondvloed, een periode van 1600 jaar, lezen wij niet van afgoderij;

3 zij hebben een geweten (Rom. 1: 21; 2: 14-15)

En wat Israël betreft, dit volk is duizendmaal schuldiger want God heeft Zich aan hen bijzonder geopenbaard. Maar Israël heeft het erger gemaakt, ook wat de afgoderij betreft, dan de volken. Tot hen had God het bepaalde gebod gericht: ”Gij zult u geen gesneden beeld noch enige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in de hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is.” (Ex. 20:4)

Over deze afgoderij, zowel van de volken, als van Israël, komt de toorn van God. - Hij bediende Zich van de volken om die toorn over Israël uit te storten. Zowel de tien als de twee stammen werden tenslotte gevankelijk uit het land weggevoerd. Maar als Hij Zich van volken bediend heeft, worden die zelf ook geoordeeld. In het Boek Nahum is het de Assyrïër, die een werktuig in de hand van God was tot tuchtiging van het volk Israël. Nebucadnezar was zulk een tuchtroede voor de twee stammen. - Zó zijn de regeringswegen van God, niet alleen ten opzichte van volken, maar ook jegens personen. Voor de uitoefening van de tucht over Zijn kinderen in deze bedeling der genade bedient God Zich ook wel van anderen. Die regeringswegenveranderen nooit en zijn toepasselijk op alle mensen en in allebedelingen.

De afgodendienaars halen het oordeel over zich en niemand zal zich kunnen beroepen op onwetendheid, als het oordeel wordt uitgevoerd.

In vers 3 vinden wij nog andere kenmerken van de regeringswegen van God, namelijk:

1 de Here is lankmoedig;

2 Hij is groot van kracht;

3 Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig.

Nahum vermeldt deze drie kenmerken in verband met de regeringswegen van God in betrekking tot de volken. Het is natuurlijk ook waar, dat deze kenmerken op Israë1 kunnen worden toegepast, alleen isde lankmoedigheid over Israël groter geweest, dan die over de volken. Een bewijs daarvan is wat er geschiedde nadat het volk een gouden kalf had opgericht, waarvan het verklaarde, dat het de goden waren, die hen uit Egypte opgevoerd hadden. Nadat Mozes dan voor het volk heeft gepleit, doet Jehova Zich door Mozes kennen als barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft, die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en het vierde lid (Ex. 34: 6-7) Het gehele volk had verdiend, dat het door de dood, als een oordeel des Heren, omkwam. Maar God bewijst nog barmhartigheid en genade aan de vele duizenden. Doch daarom moet het volk niet denken, dat er geengevolgen van het kwaad zijn. God houdt de schuldige geenszins onschuldig. Dat is een grondbeginsel. Wat de vaders verkeerd doen, zal door hun schuld in hun kinderen te zien zijn. Echter bepaalt de Heer die gevolgen nog tot het derde en vierde geslacht. Anders zouden de gevolgen van de zonden der vaders gelijk zijn aan een olievlek, die zich steeds verder uitbreidt.

Zoals reeds opgemerkt vermeldt Nahum deze drie verdere kenmerken van de regeringswegen van God met het oog op de volken. - Wat is de wetenschap, dat de Here lankmoedig is, een verlichting voor een geweten, dat overtuigd is van zonde. Dezelfde God, die Zijn toorn behoudt tegen hen, die in vijandschap jegens Hem zich openbaren, is lankmoedig tegenover degenen, die zich met berouw en bekering tot Hem wenden. Daar kon Ninevé van getuigen. Op de eerste tekenen van berouw en verootmoediging had God in de dagen van Jona de stad gespaard, waarbij Hij ook gedachtig geweest was aan de 120.000 kleine kinderen in de stad.

De Here is lankmoedig. - Nooit zal een mens, hoe uitdagend of spottend zijn houding jegens God ook moge wezen, er in slagen Hem tot een ontijdige handeling of tot een uitbarsting van toorn te bewegen. God wordt door de zonde van een mens niet veranderd. Altijd blijft Hij de Verhevene, vol van majesteit. - Als in de dagen van Hizkia, de Assyrische overste Rabsaké de Heilige Israëls hoont en lastert in het openbaar, dan zegt God, dat Hij Zijn haak in de neus van deze tegen Hem woedende overste zal leggen, en Zijn toom en gebit in zijn mond. Zo zal hij tot zijn eigen schande worden bedwongen.

Hij is groot van kracht. - Met één woord kan Hij de oordelen doen ophouden, of ze de vrije loop laten.

De Farao in de dagen van Mozes kon van beide getuigen.

Hij houdt de schuldige nietonschuldig. Nooit zal God in Zijn regeringswegen de schuldige voor onschuldig houden in welke bedeling ook. Het gaat hierbij om de kenmerken van de regering vanGod, om Zijn heiligheid in die wegen. Dus niet om het werk vande genade van God, die de schuldige uit kracht van het offer rechtvaardigt. Het menselijke recht zou de dwaling kunnen begaan, een onschuldige schuldig te verklaren, of een schuldige onschuldig. Bij God kan noch het een noch het ander plaats vinden.

God had voorheen in genade de toch schuldige stad Ninevé gespaard, maar de daarna volgende koningen van Assyrië hadden Hem tot toorn verwekt door hun onbegrensde hoogmoed, hun voortdurende haat tegen Hem en Zijn volk, en door hun lasteringen. De laatste onder deze koningen, Assurbanipal, was slechter en wreder geweest, dan al zijn voorgangers, en overtrof hen ook in luister en macht. Hoogstwaarschijnlijk heeft Nahum tijdens de regering van deze laatste Assyrische koning geprofeteerd.

Vers 3b - 6. - Deze verzen schetsen de kracht, waarmede Jehova Zijn oordelen uitstort, over de vijanden. of de kracht waarmede Hij elke weerstand terzijde stelt, als Hij Zijn volk wil zegenen. Het gaat ook hier weer niet om wat en wie God is, maar over de eigenschappen, dienaar voren komen in Zijn oordeelofterzijde stelling. - Bij de openbaring aan Elia op Horeb was Hij niet in de vreselijke storm, die de bergen scheurde en de steenrotsen brak. Hij was ook niet in de aardbeving, niet in het vuur. Deze openbaring van kracht ging aan Zijn verschijning in het suizen van een zachte wind, aan een openbaring aan Elia in genade vooraf Wie kon die genade keren, tegenhouden? Niets en niemand. - Zo is het ook hier. Als Hij een weg wil openen om Zijn volk te zegenen, dan is niets en niemand in staat dat te verhinderen. -zelfs de zee en de rivieren stelt Hij ter zijde. Alle mooie dingen van deze aarde worden getroffen, zodat zij kwijnen. De hoogste en meest bevestigde regeringspersonen (bergen en heuvels) beven voor Hem en versmelten.

Verzen 7 - 11. - De Here is goed.

Deze verzen openen een nieuw gezichtspunt, geheel verschillend van de kenmerken in de verzen 2 - 6. Het gaat er nu om, wat Jehova isvoor Zijn volk, zelfs te midden vande oordelen. Wat Hij is voor alle gelovigen, en in het bijzonder voor het overblijfsel van Israël, waarmede de profetie van het hele oude testament zich bezighoudt.

Jehova is nooit anders dan goed geweest voor de Zijnen, in welke ellende zij zich ook bevonden. Als ze worden overstelpt door oordelen, zuchten onder de zwaarste daarvan, versterken zij zich met de gedachte wie Jehova altijd geweestis voor Zijn volk en nog is. Als zij uit hun angsten verlost zijn, zingen zij het loflied van het duizendjarige vrederijk: ”Looft de Heer, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid” (Ps. 107: 1). Door het gehele boek der psalmen horen wij: ”de Here is goed”, telkens herhaald voorhet overblijfsel om hen te ondersteunen in hun angsten. Of als een lofzegging van het overblijfsel, als het gedenkt aan de uitredding, telkens weer aan hen geschonken. Alleen al in Psalm 136 wordt de goedertierenheid van Jehova zes en twintig maal geroemd. Even zoveel malen als deze psalm verzen heeft. Een en ander geldt ook voor de gelovigen van nu. Temidden van het lijden van de tegenwoordige tijd, worden zij ondersteund door de goedbeid van de Vader en de Zoon, bewaard voor twijfel en ontmoediging. En ook zij bezingen deze goedheid.

’Hij is tersterkte in de dag der benauwdheid”. - Hoe vaak wordt dit woord in de mond gevonden van de gelovige Israëlieten in het verleden. En het zal ook worden gevonden bij het overblijfsel in de toekomst in de dagen van de grote verdrukking, de ”dagen der benauwdheid van Jakob”, als satan de vijanden zal ophitsen het overblijfsel voortdurend te vervolgen. - Maar de wetenschap, dat ”Jehova is in het paleis van Zijn heiligheid”, dus regeert naar Zijn heiligheid en gerechtigheid, ondersteunt, sterkt, hen. Zij weten, dat Hij alle mensenkinderen aanschouwt en allen doorziet (Ps. 11 : 4). Dat Hij een Getuige tegen de vervolgers is (Micha 1: 2). Hun afgoden zullen hen in de dag der vergelding niet kunnen helpen (Hab. 2:20). En het overblijfsel zegt ten dage van het kwaad, van de vervolging, dat Hij hen

”verbergt in het verborgene van zijn tent”, dus bewaart, en ten slotte zal verhogen (Ps. 27: 5).

”Hij kent hen, die op Hem vertrouwen”. -Dat is eenvoldoendetroost voor het overblijfsel. Is het dit ook voor ons? Van de Heer Jezus werd door de vijanden gezegd: ”Hij heeft op God vertrouwd, dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij lust aan Hem heeft (Matth. 27:43). God heeft Hem bewaard, want Hij vertrouwde op Hem (Ps. 16: 1). En er komt een dag, waarop de goddelozen, die met dit vertrouwen op God hebben gespot, verdelgd zullen worden.

”Met een doorgaande vloed... (vers 8)

In dit vers wordt gezegd wat er met de Assyriër (Ninevé) en met alle vijanden gebeuren zal. ”Met een doorgaande vloed zal Hij haar plaats (die van Ninevé) te niet maken, en duisternis (geen uitkomst) zal Zijn vijanden vervolgen”. Dit vers slaat op de historische en profetische Assyriër. En even als in het verleden de plaats van de historische Assyriër door God is teniet gemaakt, zal dit in de toekomst ook gebeuren met de profetische Assyriër. Hij en zijn macht zal tot zijn einde komen en geen helper hebben. - Ook alleandere volken, die dan in Palestina zullen zijn, worden door die ”doorgaande vloed” overstroomd, terwijl dit oordeel ook zal worden uitgeoefend over het afvallige Juda waarover de antichrist regeren zal (Dan. 11 : 45; Jes. 10: 22 - 23; Jer. 30: 11; 46:28; Dan. 9:27; Jes. 28:22). Alles zal door die ”doorgaande vloed” worden verzwolgen, alvorens de Heer Zijn duizendjarig vrederijk zal vestigen. Wij hebben dus in verband met de uitdrukking: ”doorgaande vloed” een voorstelling van oordeel over de Assyriër, de volken en het afvallige Israël.

Het gaat in de profetie van Nahum niet alleen om de historische, maar ook om de profetische vernietiging van de Assyriër. Dat is trouwens het geval met vele andere profetieën det Schrift. De val van Ninevé in het verleden is slechts een aanvankelijke en gedeeltelijkevervulling van het profetische woord. - De algehele vervulling komt in de eindtijd.- De moderne rationalisten, bezield door hun streven de onmogelijkheid van de profetie z6 vèr in de toekomst vast te stellen, loochenen met grote oppervlakkigheid de profetische gebeurtenissen in de toekomst. Volgens hen is alles reeds in het verleden volledig vervuld. Dat zij zich, bij dit beweren, in duizend bochten moeten wringen, behoeft geen betoog.

”Wat denkt gij lieden tegen deHere?” (vers 9)

Ninevé stelde deze vraag niet aande bedreigers van de stad in hetverleden. - Aan zulk een vraag werd toen eenvoudig niet gedacht. - Het is wel waar, dat God deze vijanden tegen Ninevé had verwekt, maar zij lieten zich leiden door hun veroveringszucht en haat tegen de Assyriër. Dachten er toen niet aan om iets tegen de Here te denken, tegen Hem te strijden. - Maar de profeet ziet in de verre toekomst. Dan zullen de machten, die eerst elkander bestreden, zich bij de verschijning van de Koning der koningen verenigen om tegen Hem te strijden. Dan is de voorzichtig gestelde vraag: ”wat denkt gijlieden tegen de Here”, volkomen begrijpelijk (Ps. 2:1 - 3). De discipelen in de eerste dagen van de Gemeente, halen, als er vervolging over hen losbreekt de tweede psalm aan, en zeggen, dat God door de mond van David gesproken heeft: ”waarom woeden de natiën en bedenken de volken ijdele dingen? De koningen der aarde zijn opgestaan, en de oversten zijn bijeen vergaderd tegen de Heer en Zijn Gezalfde” (Hand. 4:25 - 26). En de Heilige Geest heeft dit zo in het nieuwe testament laten opnemen. - Wij hebben dus hier een bewijs dat eenprofetie op meer dan één wijze vervuld wordt. De aanhaling van Ps. 2 in de Handelingen was niet de vervulling, maar wel een vervulling, een aanvankelijke. - lets dergelijks zien wij, als we Hand. 13:41 vergelijken met Habakuk 7:5

”Hij zal zelf een voleinding maken; de benauwdheid zal niet tweemaaloprijzen” (vers 9). - In het verleden werd een afdoend oordeel over Ninevé voltrokken, een voleinding. De stad is toen voorgoed van de aarde weggevaagd. - Maar het woord: ”benauwdheid”, dat zo karakteristiek is voor de grote verdrukking in de eindtijd, richt onze aandacht over de historische verdelging van Ninevé heen, naar die dagen, die onmiddellijk voorafgaan aan de verschijning van Christus ten oordeel.- Het gericht, dat dan door Hem over de profetische Assyriër (de koning van het noorden), over de macht van andere volken, over de grote massa der afvalligeJoden, over de antichrist en beheerser van het herstelde Romeinse rijk zal worden voltrokken, zal afdoendwezen. - Maar ook voor het getrouwe overblijfsel uit Juda zal gelden, dat ”de benauwdheid niet tweemaal zal oprijzen”. Wel zullen zij door de grote verdrukking heengaan, ter loutering, maar de ”wateren” zullen hen niet verzwelgen. Evenmin als de drie vrienden van Daniël in de vurige oven, zullen zij niet door het ”vuur” verteerd worden (Jes. 43:2). Met het overblijfsel zal geen voleinding gemaakt worden, d.i. een afdoend en definitief oordeel zal over hen niet komen (Jer. 5: 18).

”Dewijl zij in elkander gevlochtenzijn als doornen, en dronken zijn,gelijk zij plegen dronken te zijn, zo worden zij volkomen verteerd alseen dorre stoppel” (vers 10). De vergelijking met een dorre stoppel wordt door de profeet Micha gebruikt ten aanzien van de grote massa der afvallige Joden, en door Jesaja in betrekking tot de profetische Assyriër (Micha 7:4; Jes. 10: 17). Maar ook over de andere volken zal een gelijk oordeel voltrokken worden. Het beeld van een droge stoppel, die volkomen door het vuur verteerd wordt, wijst ons nog eens weer op de afdoendheid van dit oordeel.

” Van u is een uitgegaan, die kwaaddenkt tegen de Heer, een belialsraadsman” (vers 11). - Assur was eertijds uit het land Sinear weggetrokken om Ninevé te bouwen (Gen. 10: 10 - 11). De koningen van Assyrië verlieten veel hun land om aan het hoofd val) machtige legers hun macht uit te breiden. - De persoon van de Assyrische koning Sanherib in de dagen van koning Hizkia, toont ons maar al te zeer met welk een geest van satanische hoogmoed deze koningen vervuld waren, en hun haat tegen God en Zijn volk. - Zo zal ook de profetische Assyriër, de koning van het noorden, in de eindtijd zijn land verlaten voor een veroveringstocht (Dan. 11: 40-45). Ook hij is door hoogmoed bezeten en vol van haat tegen God en Zijn volk. Hij beraadt duivelse plannen. De profeet Daniël schetst ons het verderfelijke karakter van deze koning (Dan. 8:23 - 25).

Welk een tegenstelling is er tussen deze profetische Assyriër en de ware Koning, de Heer Jezus Christus! Hij, die heersen zal over de gehele aarde, is niet voortgekomen uit het machtige Ninevé, maar uit Béthlehem, een klein stadje in het kleine Juda. Maar ”Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid” (Micha 5: 1). ”Op Hem zal de Geest der Heren rusten”. (Jes. 11 : 2). De Assyriër heeft in het verleden zijn loop volbracht. Ook in de eindtijd zal hij nog eenmaal zijn loop volbrengen. Maar Hij, die uit Bethlehem kwam, zal Zijn troon tot in eeuwigheid bevestigd zien. (Ps. 45: 7). Hij, die van Ninevé uitging zal worden onteerd. Hij, die van Bethlehem uitging, zal hoog verheven zijn, en een naam hebben, die boven alle naam is. Voor Hem zal elke knie zich buigen (Fil. 2: 9-11).

Verzen 12 - 15

Vers 12a is in de nieuwe vertaling N.B.G. duidelijker, n.l.:”Zo zegtde Here: Al zijn zij ook in vollekracht en nog zo talrijk, toch zullen zij zó afgemaaid worden, dat zijvergaan”.

Deze woorden hebben betrekking op het Assyrische volk in de dagen van de profeet Nahum. Het is nog in volle kracht en zeer talrijk, hoewel de verwoesting van Nnevé en de gehele macht van Assyrië reeds in het verborgen werd voorbereid. Babel was toen nog een aan Assyrië onderworpen vazalstaat, waarin het verzet telkens oplaaide. Nog enkele jaren moesten verlopen eer de verwoesting van Ninevé zou plaats vinden, en daarmede de ineenstorting van de gehele Assyrische macht.

Maar de profetie der Schrift leert, dat met de historischeineenstorting van Assyrië het laatste woord omtrent deze overweldiger nog niet gesproken is. - Deze geweldige Assyrische macht, sterk door de kracht van een andere staat (Dan. 8:24) (Rusland) zal in de eindtijd nog eenmaal, en dan als een tuchtroede voor de grote massa van de afvallige Joden onder de regering van de antichrist, weer op het wereldtoneel verschijnen. Doch dan zal aan de Assyrische koning en zijn volk worden vervuld, wat hier geschreven staat: ”zij zullen zó afgemaaid worden, dat zij vergaan” (vergel. Jes. 28:19; 30:31 - 33).

Vers 12b. -”Ik heb u welgedrukt,maar Ik zal u niet meer drukken”. En vers 13:”Maar nu zal ik zijnjuk van u breken, en zal uwe banden verscheuren”.

Deze woorden worden plotseling en onverwacht gericht tot het overblijfsel van Juda in de eindtijd. Het oordeel des Heren over o.a. de Assyriër betekent de verlossing en zegening van het overblijfsel. Om de bedoeling van vers 12b en 13 goed te begrijpen, moeten wij ons de geschiedenis van koning Manasse, zoon van de vrome Hizkia herinneren.

De geschiedenis van koning Manasse kan in twee perioden verdeeld worden. In de eerste periode maakte Manasse het erger dan al zijn voorgangers. Hij voerde te Jeruzalem een verschrikkelijke afgodendienst in, offerde zelfs van zijn eigen zonen. Hij pleegde toverij, stelde waarzeggers en duivelskunstenaars aan, plaatste een afgod in de tempel des Heren, vervulde Jeruzalem met onschuldig vergoten bloed. - Herkennen wij hierin niet al de trekken van de antichrist. Al deze boze dingen van Manasse worden dan samengevat, door te zeggen, dat hij Juda en Jeruzalem deed dwalen, zodat zij erger dan de heidenen deden (2 Kron. 33: 1 - 10).

Toen sprak de Heer door de dienst van Zijn profeet, dat, vanwege de zonden en gruwelen van Manasse, waardoor hij Juda had doen zondigen, een kwaad over Jeruzalem en Juda zal komen; het zou, evenals Samaria, de tien stammen, gevankelijk worden weggevoerd. Jeruzalem zou uitgewist worden (2 Kon. 21: 10 - 15) in de tweede periode van de geschiedenis van Manasse wordt hij gevankelijk door de koning van Assyrië naar de vazalstaat Babel gebracht. Onder de druk van die ellende veranderde Manasse geheel en al. Door de benauwdheid werden zijn ogen geopend voor de vele gruwelen, die hij had gedaan. Hij verootmoedigde zich voor God, zonder enige verontschuldiging, en bad Hem. En de Heer liet Zich van hem verbidden, hoorde naar zijn smeking, en bracht hem weer te Jeruzalem in zijn koninkrijk. Toen erkende Manasse, dat de Here, Jehova, God is. - Manasse wordt eentype van het boetvaardig overblijfsel van Juda, tot hetwelk door de profeet Nahum wordt gezegd: ”Alzo zegt de Here: Ik heb u wel gedrukt, maar ik zal u niet meer drukken”. De benauwdheid over het overblijfsel komt slechts éénmaal. Spoedig daarop zal God van troost tot Zijn volk, dit overblijfsel, spreken. Hun strijd is vervuld, hun ongerechtigheid is verzoend, het heeft voor hun zonden dubbele vergelding van de Heer ontvangen (Jes. 40: 2).

Toen Manasse zich tot God bekeerde, werd het juk over hem verbroken en zijn banden verscheurd. Maar dit was toch slechts een bevrijding tot op zekere hoogte, want, hoewel hij in zijn koninkrijk terugkeerde, bleef hij gedurende zijn verdere leven onder het juk van de Assyriër en was schatplichtig aan deze koning. - En met Juda, als volk, was het eveneens zo. Toen Ninevé gevallen was, kwam het onder het nog zwaardere juk van Babel. - Maar als het overblijfsel der toekomst straks bevrijd wordt van het juk zal dit een algehele enafdoende verlossing zijn.

”Doch tegen u heeft de Here bevolen, dat er van uw naam niemandmeer gezaaid zal worden. Uit het huis van uw godzal Ik uitroeien degesneden en gegoten beelden. Ikzal u een grafbereiden, als gij verachtgeworden zijt. (vers 14)

Hier wordt plotseling weer gesproken tot de Assyriër. - Hij zal te gronde worden gebracht, zal geen nageslacht meer hebben, zijn afgoden worden vernietigd, zijn graf wordt bereid. - Zonder enige twijfel heeft dit alles plaats gehad bij de val van Ninevé. - Andere profetie van de Schrift richt evenwel onze blik verder, en leert, dat in de eindtijd de profetische Assyriër, de koning van het noorden, met geheel zijn macht ten val zal gebracht worden, en dat definitief, bij de verschijning van Christus. Gelijktijdig zullen dan worden geoordeeld de grote massa van de afvallige Joden, de antichrist, en de verzamelde macht van het herstelde Romeinse rijk.

”Als gij veracht geworden zijt: Dat is als het ware het laatste woord van Jehova ten aanzien van de Assyriër, die vol van hoogmoed, gemeend had zich te kunnen meten met de sterke God. Alle aanmatiging van de meest gevierden onder de mensen, hun naam, die zij onvergetelijk hebben geacht, hun eerzucht, kracht, hoogmoed, alles zal als slijk worden vertreden, onder de voeten van de ware Koning, Jehova-Zelf, voor wie het niet meer dan een gebaar is Zijn vijanden, te vernietigen en het bestuur van Zijn koninkrijk in handen te nemen.

Vers 15. -”Zie op de bergen de voeten van hen, die het goede boodschappen, die vrede doen horen.Vier uwe vierdagen, o Juda, betaaluw geloften, want de belialsman zalvoortaan niet meer door u doorgaan; hij is geheel uitgeroeid.’

Men heeft deze woorden toegepast op de verkondiging van de val van Ninevé aan Jeruzalem en Juda. Maar uit een politiek oogpunt gezien, kon er geen slechter tijding voor Jeruzalem en Juda zijn, dan de val van Ninevé. Want de macht van Assyrië was toen reeds zeer verminderd en overvleugeld door die van Babel. - Dit laatste rijk zou, nu Assyrië uitgeschakeld was, de handen vrij hebben om zijn macht aan andere landen op te leggen, hetgeen ook werkelijk is geschied. In deze omstandigheden was de val van Ninevé voor Jeruzalem en Juda een slechte tijding. En uit vers 15 blijkt toch wel, dat het daar om een blijde boodschap gaat. Door een gebrek aan profetisch inzicht, en omdat deze goede boodschap , onmiddellijk volgt op de mededeling ván de uitroeïing der Assyriër, is men tot deze verklaring gekomen.

Jesaja 52 vertoont, veel overeenkomst met de woorden van Nahum 1:15. Daar is ook sprake van de Assyriër, die Israël zo heeft verdrukt - Maar in vers 6 van dat hoofdstuk openbaart zich de Heer, en zegt tot Zijn volk: ”Zie, hier benIk.” Na het oordeel over de Assyriër en andere machten wordt het koninkrijk van Christus geproclameerd. De voeten van hen, die deze proclamatie verder op de bergen van Juda verkondigen, zijn liefelijk, want zij boodschappen het goede, spreken van vrede. Zij verkondigen: Uw God is Koning. - Dat is dus de tijd, dat de Heer Sion herstelt, en Zijn volk, het overblijfsel, troost. De goede tijding van Nahum 1: 15 en Jesaja 52:7 is dus niet de val van Ninevé in het verleden, maar die van de vestigingvan het Koninkrijk van Christus inde toekomst, na het oordeel over al Zijn vijanden.

Onder de zegenrijke vrede-zegening van Christus zal Juda zijn door de Heer voorgeschreven feestdagen kunnen vieren, vooral het loofhuttenfeest (Ez. 45:21-25). Aan dit laatste feest zullen ook de overblijfsels van de heidenen deelnemen (Zach 14:1619). Niemand zal deze plechtigheden meer verstoren. De ”belialsman”, de Assyriër, de dienaar van de duivel, zal het gebied niet meer als een overstromende vloed bedekken.

Wie zullen de boodschappers van de goede tijding zijn, waarover in vers 15 gesproken wordt? De Schrift zegt, dat deze boodschap, dit getuigenis, zal worden toevertrouwd aan Joodse discipelen. Een vergelijking met Mattheüs 10: 23 geeft hier licht. Daar zegt de Heer Jezus tot Zijn discipelen dat zij met de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk in alle steden van Israël niet gereed zouden zijn, of de Zoon des mensen zou reeds komen. Hij beschouwthet getuigenis van Zijn discipelenen dat van de Joodse discipelen uithet overblijfsel in de toekomst alséén getuigenis. Het gehele tijdperkvan de bedeling der genade wordtweggedacht. Hetzelfde evangelie van het koninkrijk, dat gepredikt werd door Johannes de doper, de Heer Zelf en de twaalf apostelen, zal in de dagen van de grote verdrukking weer worden verkondigd door Joodse discipelen. Zij zouden bij deze verkondiging door allen gehaat worden om Zijns Naams wil, maar als ze zouden volharden tot het einde, dan zouden zij behouden worden, d.i. die in deze verkondiging zou volharden, trots tegenstand en vervolging van de grote massa der ongelovige en afvallige Joden, die zou de zegening van het Koninkrijk ingaan (Matth. 10: 22-23). Ook aan de volken zullen deze Joodse discipelen prediken: Deze Joodse discipelen zullen tenslotte ook de boodschappers zijn op de bergen van Judea, van de vestiging der glorie-rijke regeringvan de Messias.

HOOFDSTUK 2

Ninevé ter verantwoording geroepen: verzen 1-13

Het eerste vers van dit hoofdstuk luidt in de Staten-vertaling: ”Deverstrooier trekt tegen uw aangezicht op; bewaar de vesting;bezichtig de weg; sterk de lendenen; versterk de kracht zeer. - De vertaling N.B.G. is in hoofdzaak hieraan gelijk.

In het Frans is overgezet: ”Hij, dieverbrijzelt, is tegen u opgetrokken;bewaar de vesting; let op de weg;versterk uw lendenen; versterk uwkracht zeer.

Wij geloven, dat de Franse vertaling: ”Hij, die verbrijzelt, is tegen u opgetrokken;...” beter dan: ’De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op;... ”de bedoeling van dit vers weergeeft, - Ninevé zal niet worden verstrooid, maar verbrijzeld. Hij, God die verbrijzelt, trekt op, om voor altijd de vijandelijke macht van de Assyriër te breken. Dat is dus oordeel.

De profeet Micha zegt: ”De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken en door de poort gaan, en door de poort uittrekken; en hun Koning zal voor hun aangezicht heengaan; en de Here is hun spits.” (Micha 2:13). In Micha is het de Herder, die de weg vrijmaakt van alle hindernissen, omZijn schapen te verlossen. Dat is dus zegening.

Na de vertroosting des Heren van Juda in het slotvers van het vorige hoofdstuk, keert de Heer Zich opeens tot de boze Assyriër, koning van Ninevé, en roept hem onverwacht ter verantwoording. Dit plotseling zich wenden, hetzij tot de Assyriër, hetzij tot Zijn volk, iseen karakteristieke, uitwendige, bijzonderheid in de profetie van Nahum.

Wij komen nu geheel op het terrein der historie. Het werktuig, dat God gebruikt om Ninevé te vernietigen, is de macht van Babel, in bondgenootschap met de Meden. Later zal God Zich van Meden en Perzen bedienen om Babel ten onder te doen gaan.

Al die machten, die menen onafhankelijk voor eigen belangen te handelen, zijn toch alleen maar werktuigen, die zich niet bewust zijn, dat zij in de hand des Heren Zijn plannen uitvoeren. Ook in onze tijd van democratie, volksregering, is dit het geval, en het is goed, hiervoor oog te houden. God zal heden een volk verheffen, maar morgen zal Hij het vernederen.

Heden bedient Hij Zich van een volk als tuchtroede voor een andere natie, en morgen verwekt Hij een andere roede, die op Zijn tijd de eerste zal breken en verpletteren.

De trots van de Assyriër is vernederd door de hoogmoed van Babel. Maar de hoogmoed van Babel zal op Gods tijd teniet worden gedaan door Meden en Perzen. - Opgaan,blinken en verzinken is de ”natuurwet” voor alle rijken en machthebbers. - In de dagen van Nahum had Babel, dat een leenplichtige staat van Assyrië was, zich herhaaldelijk tegen de macht van Ninevé verzet, maar het had daarvan ook maar al te zeer de bloedige gevolgen ondervonden. Nu was echter het uur aangebroken, dat Jehova, hoewel traag tot toorn, hieraan de vrije loop zou geven.

Toen God aan het ontrouwe Israël de heerschappij ontnam, werd deze toevertrouwd aan Babel, dat Hij wilde maken tot het ”gouden hoofd” van de vier heidense wereldmachten. Aan de bewering van de Assyriër, dat hij de wereld-macht zou verkrijgen, moest een einde gemaakt worden, afgezien van de ongerechtigheid van Ninevé, die haar toppunt had bereikt. Assyrië heeft nooit de wereldmacht bezeten. Als er gesproken wordt van wereldmacht van een bepaald rijk, dan wil dat niet zeggen, dat er geen andere koningen meer zijn, maar wel dat zulk een wereldmacht geen natie meer zal ontmoeten die zich tegen haar kan stellen. Die andere koningen zijn in meerdere of mindere mate vazallen. Zo was het met Babel, het eerste wereldrijk, en ook met de daarop volgende wereldmachten. Zo zal het ook zijn in de eindtijd, als de Romeinse wereldheerschappij zal herleven, onder de vorm van: ”het beest”. De gehele mensen-wereld zal met verbazing dat ”beest” achterna gaan. (Openb. 13:3; 17:8).

Met het stellen van de wereldmacht in handen van Babel, begonnen voor Israël, wat de Schrift noemt: ”de tijden der volken” - Nooit is Israël, ook al bestond er geen van de vier wereldrijken meer, onder de heerschappij van de volken vandaan gekomen, tot voor ruim 30 jaar geleden. Er bestaat nu weer, na 2600 jaar, een onafhankelijke staat Israël. - Een teken destijds van de eerste orde! Maar als, na de opname der Gemeentel de gebeurtenissen cp aarde zich zullentoespitsen, zal Israël weeronder de invloed van de beheerservan het Romeinse rijk komen. De valse koning van Israël, de antichrist, is niet meer dan een vazal van deze beheerser.

Wat zijn de woorden van vers 1, gericht tot de koning van Ninevé vol van ironie; ”Bewaar de vesting, let op de weg, versterk uw lendenen, versterk uw kracht zeer”. Dit is: hebt gij wel alle voorzorgen genomen? Let zelf op alles. Geef aan uw mannen de goede plaats. Wees zelf sterk, zeer sterk!

Vers 2 - ”Want de Here hersteltde heerlijkheid van Jakob, gelijk deheerlijkheid van Israël; wantplunderaars hebben hen geplunderd en hun ranken vernield”. (vertaling N.B.G.)

Dit vers is verschillend vertaald. De Statenvertaling spreekt van een ”afwenden van de hovaardij vanJakob en Israël”. Maar de bedoeling van het oorspronkelijke woord is ”hersteller en niet, afwenden”. En dan een herstel in heerlijkheid.-

Dit is in overeenstemming met de loop van de ganse profetie, en gaat verder dan alleen maar een historische betekenis. Wanneer de profetische Assyriër zal worden geoordeeld, zijn macht geheel zal vernietigd worden, zoals bij Ninevé in de historie, dan is ook het ogenblik van Israëls herstel aangebroken.

In de historie is van een dergelijkherstel geen sprake. - De Bijbelcritici en verwerpers van de profetie op lange termijn mogen hier wijzen op het herstel van Juda in de dagen van de vrome koning Josia, maar dat herstel was zeer gedeeltelijk en onvolledig. De Heer heeft Juda toen voor korte tijd uit de vernedering opgeheven, ofscchoon het karaktervan het volk allerminst veranderdwas. Dit blijkt wel uit de profetie van Habakuk. Het verval had toen, onder de opvolgers van Josia zijn loop weer hernomen. Het beste bewijs hiervoor is, dat Juda naar Babel werd weggevoerd. - Ging ereen hersteld volk in ballingschap?

In de eindtijd zal het echter niet zó zijn. Dan zal de heerlijkheid van Gods oude volk weer worden gezien, en is ook het karakter van dat volk, het nieuwe Israël geheel en al veranderd. Allen zullen de Heer kennen, allen zullen het nieuwe leven uit God, ontstaan tijdens de diepste nood en verootmoediging, bezitten. Gods wet zal in hun hart zijn (Jes. 31:31-34). Als bij de verschijning des Heren alle vijandelijke machten, ook die van de profetische Assyriër, vernietigd zullen zijn dan is ook het ogenblik van Israëls herstel aangebroken.

Waar in het tweede gedeelte van vers 2 wordt gezegd, dat ”plunderaars Israël hebben geplunderd en hun ranken vernield”, daar wordt door de profeet Jeremia medegedeeld: ”Daarom zullen allen, die u opeten opgegeten worden, ... en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen, die u plunderen, zal ik ter plundering overgeven”.

Toen Ninevé verwoest werd, was Israël in een zeer armoedige toestand. En eeuwen is Israël geweest als een boomstam zonder takken, het is door alle volken beroofd geworden. Doch dit alles zal veranderen als de heerschappij van Christus gevestigd zal worden. Als Israël over hun koning spreekt, zal het Hem noemen: onze eer. (Ps. 3:4). Israël, door de Assyriër geslagen, zowel in het verleden als in de toekomst, vanwege hun zonden, zal ook worden hersteld door de val van de Assyriër. - De val van Ninéve in het verleden is slechts een zwak voorbeeld van de vreselijke dingen, die aan het slot van de eindtijd zullen geschieden.

Verzen 3-4 -”Het schild van zijnhelden is rood van kleur, dedapperen zijn in scharlakengekleed. In de vuurglans van defakkelen staan de wagens op de dagvan zijn toerusting, en de lansenworden gezwaaid. - De wagensrazen door de wijken, zij rijden heen en weer door de straten, zijzien er uit als fakkels, als bliksemschichten schieten zij voort”.

De werktuigen, die de Heer gebruikt om Ninevé te verwoesten worden hier ”helden” genoemd. (zie ook Jes. 13:3). Hier worden Babyloniers bedoeld. De profeet ioël denkt aan andere ”helden” als hij bidt: ”0 Here, doe Uw helden daarbeen afdalen;” hij denkt aan de hemelse heirscharen, die met de Heer van de hemel dalen om het oordeel te voltrekken (Joël 3: 1 1). Koning David had ook vele helden. (2 Sam. 23:8-39).

In deze beschrijving gaat het om de straten en pleinen van Ninevé, en niet om de steden van Assyrië, zoal, vele uitleggers beweren. De val van Ninevé betekende tevens die van geheel Assyrië.

De overige verzen van dit hoofdstuk beschrijven verdere bijzonderheden over de ineenstorting van Ninevé. - Eerst is de gedachte nog aanwezig, dat de stad wel weerstand kan bieden tegen de ”helden” van vers 3. - Maar tevergeefs! God heeft het tijdstip van oordeel over de Assyriër bepaald en wie zou dat kunnen tegenhouden of uitstellen! De verdedigers van Ninev é, wellicht beschonken, haasten zich om de hen toegewezen stellingen op de muren te bezetten, maar struikelen door hun dronkenschap (vers 5).

De rivieren, die Ninevé beschermden tegen vijandelijke overvallen, waardoor de stad als onneembaar werd geacht, dienden nu als een invals-weg voor de legers van Babel, doordat hun bedding verlegd geworden was. Het is merkwaardig, dat later op deze wijze ook de val van Babel werd bewerkt, doordat koning Kores aan de loop van de Eufraat een andere richting gaf. - Het in brand gestoken paleis van de Assyrische koningen stort in, er blijft niets dan een ruïne over. (vers 6).

Ninevé, (in de Statenvertaling aangeduid door de naam: Huzab) hier voorgesteld als een koningin, die van haar kleding beroofd is, zal weggevoerd worden, met haar slavinnen, die zich, al wenend, op de borst slaan. - Omdat het door de Heer uitgesproken vonnis voor Ninevé, zó onherroepelijk was, zó vast besloten, wordt heel deze ondergang beschreven, alsof diereeds geschied is, hoewel het toen toch profetie was. (vers 7)

Omgeven door rivieren en kanalen was Ninevé, sedert haar stichting door Assur, een gunstig gelegen stad. Enerzijds boden deze wateren aan de bevolking alles wat deze nodig had; handelsschepen konden de stad bereiken, en het getal van de handelaars in Ninevé ging dat van de sterren te boven (3:16). Anderzijds vormden deze wateren een belemmering om de stad te overvallen, die dan ook als onneembaar geacht werd. Te Jeruzalem moesten de vijvers en vergaarbakken van water met veel zorg en moeite instand worden gehouden, omdat dit kunstmatige werken waren. Maar de watervoorziening van Ninevé werd door haar ligging verkregen. Doch wat baatte dit alles, als de verdedigers en de inwoners van de stad door een paniek werden aangegrepen? Enkelen trachtten nog tot standhouden te bewegen, maar er werd niet meer geluisterd (vers 8).

Overal werd geplunderd, de overweldigers konden zich van de ontzaggelijke rijkdommen meester maken, die in de stad opgestapeld lagen. (vers 9)

Ninevé zou geheel leeggehaald worden. Een grote angst zou allen vervullen. Men zou deze angst op de aangezichten kunnen lezen.

Welk een ramp! - de beschrijving van de val is zó levendig, alsof de profeet bij deze ineenstorting tegenwoordig is geweest. De geschiedenis zegt, dat aan de verovering van Ninevé een beleg en strijd van drie jaar is voorafgegaan. Maar de profetie zwijgt hierover. Zij stelt voor dat plotselinge, dat onverwachte, dat beslissende van het oordeel over deze stad, door werktuigen, welke God hiertoe heeft bestemd, waardoor de spreekwoordelijk geworden hoogmoed van de Assyrische koningen in één slag werd vernietigd. Wie zou een door God geveld vonnis kunnen weerstaan? Hetzelfde lot, dat de Assyriër aan andere volken had opgelegd: de onstuimigheid van aanvallen, het door hem gevoerde schrikbewind, zijn ontzaggelijke roofzucht, wordt nu aan hem vergolden. Als de Assyriër voorheen een ander volk naderde, betrok ieders aangezicht, zozeer werd hij gevreesd (Joël 2:6) Nu waren echter van allen in Ninevé de aangezichten betrokken. (vers 10)

De verzen 11-12 zijn beeldspraak. Met het beeld van een leeuw waren de Assyrische heersers wel vertrouwd. - Hun monumenten geven hiervan getuigenis. Van Nimrod af, de ”geweldige jager” was de leeuwenjacht de trots en het vermaak van de koningen. (Gen. 10: 9) Maar wat van meer betekenis was: de kracht, de felheid, de wreedheid van dit roofdier, dat zich door niets laat verschrikken, dat verscheurt ter bekoming van voedsel voor zichzelf, zijn leeuwin en welpen, zijn dorst naar buit om zijn holen daarmede te vullen, dat alles karakteriseerde de Assyrische heerser.

Vers 13. - Niemand had de Assyriërs kunnen wederstaan. Maar het is voldoende, dat Jehova alleen maar spreekt, om de gehele militaire en politieke macht van Assyrië te vernietigen. Het zwaard des Heren, gehanteerd door Babel, vernietigde ook de ”jonge leeuwen” van Assyrië. De laatste spruit van het Assyrische koningsgeslacht kwam om het leven bij de val van Ninevé. De stem van Assurs gezanten zou niet meer gehoord worden. - Wij herinneren ons wel, hoe honend en spottend eens Rabsaké, de gezant van Sanherib, tegen Hizkia, tegen God heeft gesproken.

Natuurlijk kwam door de val van Ninevé niet de vrede op aarde. Die zal niet komen, dan nadat de Here Jezus Zijn koninklijke heerschappij over de gehele aarde aanvaard zal hebben. De ongewijde geschiedenis zegt zeer weinig over de uitgestrektheid van Ninevé. Maar opgravingen hebben deze geweldige omvang getoond. Doch geen enkel inschrift spreekt over de val en het onheil, dat de stad heeft getroffen.

Wel een bewijs, dat men tot het laatst heeft vastgehouden aan de onneembaarheid van de stad.

Alleen Gods Woord spreekt duidelijk en klaar over het oordeel, dat Ninevé overkwam. - En alleen dat Woord, en in het bijzonder de profetie van Nahum, richt onze blik af van het historische Ninevé, om die te vestigen op de protetische Assyriër van de toekomst, als deze macht nog weer een korte rol zal spelen in het wereldgebeuren, nog eens weer de haat tegen God en Zijn volk zal tonen, om dan voor altijd vernietigd te worden.

HOOFDSTUK 3

Vergelding

In dit hoofdstuk hebben de zondenvan Ninevé de wedervergeldingtengevolge. Zoals ook de ongerechtigheid van het Joodse volk te Jeruzalem, dat het bloed der profeten had vergoten, de vergelding des Heren opwekte, zo wordt ook de afgoderij, valsheid. hoogmoed, geweld, roof van Ninevé aan haar vergolden. De geest en zonden van Ninevé, waren de geest en zonden van het gehele volk en de koningen van Assyrië.

Vers 1 - De profeet Nahum spreekt maar één ”wee” uit, de verwoesting van Ninevé. - De gehele dienst van deze profeet betreft trouwens ook alleen maar Assyrië, afgezien van een enkel woord aangaande het herstel van Israël. -

Het vonnis des Heren over Ninevé is zo vast, zó definitief, dat in hoofdstuk 2 ons reeds een schets van de voltrekking gegeven wordt, hoewel die voltrekking toen nog niet was geschied. - Ook in het derde hoofdstuk is dit het geval.

Telkens lezen wij, wat de Heer zal doen. Al de macht van het hoogmoedige, trotse Ninevé, dat alleen haar eigen belangrijkheid erkende, en dat door haar pracht en praal, door haar snoeven op eigen grootheid en macht, zich als een vijand van God openbaarde, moest worden te niet gedaan.

In de verzen 2-3 vinden wij dezelfde wijze van voorstellen als in de verzen 3-7 van het vorige hoofdstuk. Het is alsof de profeet bij de vervoesting van Ninevé tegenwoordig is. Hij wijst op het geklap van de zweep, op het geluid van het wielen geratel, op het voortjagen van de paarden en opbotsende wagens. Hij ziet het vlammende zwaard en het bliksemen der lans, hij ziet een ontzaggelijke menigte verslagenen liggen, zóveel dat men moet oppassen daarover niet te struikelen.

Verzen 4-7: Eén trek van de ongerechtigheid van Ninevé treedt in dit hoofdstuk zeer naar voren, rechtstreekse zonde tegenover God, namelijk de afgoderij. De stad wordt voorgesteld als een bevallige hoer, een meesteres in toverkunsten die de volken door haar hoererij, (afgoderij) verkocht heeft, en de geslachten met haar toverijen. Vele overwonnen volken hadden zich gebogen voor de goden van Assyrië.

Zij hadden de ondergang van hun eigen land ervaren, en gezien, dat hun goden hen niet hadden kunnen helpen tegen de Assyriër, die zelfs hun goden had weggevoerd. - Ook bij Juda had Rabsaké, de Assyrische generaal, deze tactiek willen toepassen, toen hij aan de vertegenwoordigers van Hizkia de vraag stelde: ”Waar zijn de goden van Hamath en Arpad? waar de goden van Séfarvaïm? Hebben de goden Samaria uit mijn hand gered? Zou dan de Here Jeruzalem uit de hand van de Assyriër kunnen redden?” (Jes. 36:19-20) Maar deze tactiek had toen geen succes. En Rabsaké heeft toen maar al tezeer de macht van Jehova leren kennen.

- Niet alleen dat Jeruzalem gered werd, maar in het Assyrische leger werden op één nacht door een engel des Heren 185000 mannen gedood. - Zo had de Assyriër ook door zijn afgoderij zwaar tegen God gezondigd. - Geen wonder, dat Hij dit zou oordelen. Hij zou Assyrië in de ogen van alle volken verlagen. In hoofdstuk 1: 14 wordt deze verachting reeds vermeld. En hier zegt God, dat Hij de heidenen de afzichtelijkheid en schande van Assyrië zal tonen, hem als een spiegel stellen zal, tot een waarschuwend voorbeeld. Als het oordeel aan Ninevé zou zijn voltrokken, zou ieder van haar vluchten en zeggen: Wie zal medelijden met zulk een stad hebben.

Waar zou de Heer troosters voor Ninevé moeten zoeken? Hoe zou Hij troosters naar zulk een stad, die Hem tot het uiterste toe had veracht en met Hem de spot gedreven? Het is een allereerste beginsel bij God, dat Hij niet troost, zolang er geen inkeer, geen berouw is. In de dagen van Jona was er in Ninevé inkeer en berouw geweest, en de Heer had toen de stad gespaard, vertroost.

De afgoderij van de Assyriër is een van de belangrijke onderwerpen, die in de profetie worden belicht. - De Assyriër in zijn hoogmoed, achtte de eigen gesneden beelden, zijn godsdienst beter dan die van Jeruzalem en Samaria, ja dan GodZelf Men leze de snoevende taal van deze overweldiger, vermeld in het boek Jesaja. (Jes. 10: 8-11).

Ook de uiteindelijke nederlaag van de Assyriër, die in zijn hoogmoed zelfs God aan zich wil onderwerpen wordt door Jesaja vermeld (Jes. 14 24-27). En dan niet alleen de historische nederlaag, maar ook de profetische, die in de toekomst.

Eén van de oordelen, die over de Assyriër zouden komen was, dat ”uw schaamte zal ontdekt, en uw schande gezien worden”. Alle heidenen zouden dit zien. Een gelijk oordeel wordt over Babel uitgesproken. - En ook overjuda, dat de afgoderij der volken had nagevolgd. (Jes. 47:3 Jes. 13:26-27) Jeruzalem was ”het huis, dat met bezems geveegd was”, maar waarin in de eindtijd zich een volheid van afgoderij zal bevinden, onder de leiding van de antichrist. - Zo zal dan in de toekomst over alle afgoderij één zelfde oordeel uitgestort worden. Over de grote massa van de afvallige Joden, over Babylon en over de Assyriër.

Verzen 8- 10 - Over de Assyriër zal metzelfde oordeel komen, als door hem uitgeoefend over No. - (Dit is destad No-Ammon of Thébes, de hoofdstad van Opper-Egypte). De natuurlijke ligging van Thébes was gelijk aan die van Ninevé. Ook Thébes lag ”in de rivieren”, een aanduiding die ten aanzien van Egypte altijd wijst op het watergebied van de Nijl met zijn vele vertakkingen, zoals Ninevé lag in dat van de Tigris - Ook Thébes had als muur ”de zee”, zoals de Tigris voor Ninevé een ”zee” was. Thébes was verder beschermd tegen vijandelijke invallen door Ethiopië, Egypte, Put en Lybië. En toch was de stad door de Assyriër overwonnen. In een inscriptie is het lot van deze stad vermeld. De Assyriër onderwierp haar aan zich en aan zijn goden en beroofde haar letterlijk van alles. Verschrikkelijke wreedheden werden gepleegd.

Kinderen werden op de hoeken der straten verpletterd. De voormannen werden gedood of gevankelijk weggevoerd. De bloeddorst bij de Assyriër was groot, en toch liet het Assyrische volk zich voorstaan op een hoge beschaving en cultuur.

Verzen 11-19- Er is een eeuwige vergelding. Maar ook zien wij ten aanzien van vele volken en personen in de Schrift, dat er vaak reeds hier op aarde een vergeldingis. Zo is het ook met Ninevé het geval geweest. Zoals Ninevé vele volken ”dronken” heeft gemaakt, beneveld, weerloos, zo is hetzelfde deze stad overkomen. Ook zij zal een schuilplaats zoeken tegen de vijanden. Haar verdedigingswerken zullen haar niet baten, want die worden vergeleken met een vijgeboom, die vroegrijpe vruchten heeft. Indien de boom geschud wordt, vallen de vruchten als vanzelf de eter in de mond. Waarmede dus wordt gezegd, dat de vestingwerken van Ninevé als vanzelf in de handen van de vijand vallen zouden. Het volk in de stad wordt vergeleken met bange vrouwen. De ”poorten van het land”, dit zijn de grote karavaanwegen, zullen ”geopend” worden, d.i. die wegen zullen door de vijanden gebruikt kunnen worden. Het vuur zal de grendelbomen van Ninevé’s poorten verteren, zodat die niet meer gesloten kunnen worden.

De Assyriër had zoveel koningen en volken doen vallen. Hij had gezegd, dat hij door de kracht van zijn hand, en door zijn verstandige wijsheid de grenzen van de volken had weggenomen, en hun grondgebied bij het zijne had gevoegd. Hij had de voorraden van de volken geroofd; als een sterk dier had hij de inwoners neergestoten. Zoals iemand een nest met eieren uithaalt, had hij het vermogen, het bezit, van de volken weggenomen, ja, hij had het ganse aardrijk samengeraapt. Niemand had zich tegen hem kunnen verzetten. (Jes. 10: 13-14).

Maar nu zou aan Assyrië, in het bijzonder aan Ninevé, hetzelfde lot worden voltrokken. Evenals God Zich van de Assyriërs bediend had, om de volken te tuchtigen, zou Hij zich nu van Babel bedienen om de Assyriër te verderven. Laat Babel maar de hulp van haar goden inroepen bij de veldtocht tegen Assyrië. - De Assyriërs doen hetzelfde. Die roepen de hulp van hun goden in tegen Babel. Maar de ware God volvoert door Babel zijn plannen, noemt de Babyloniërs zelfs Zijn ”helden” (2:3).

Evenmin als Babel zou Ninevé herbouwd worden. - Maar in de eindtijd zullen dezelfde machten weer op het wereldtoneel verschijnen, al is dit ook, wat Babel betreft, in een andere vorm. Het Babel dertoekomst is geen werkelijke stad, maar een godsdienstig stelsel,eensysteem, door de beginselen van Babel gekenmerkt, hetwelk door de Heer afdoende en definitief zal geoordeeld worden, om voor altijdte verdwijnen. Maar de profetischeAssyriër, de koning van het noorden, zal slechts voor altijd worden vernietigd, wat zijn militaire macht betreft. Doch als natie, als volk, zal Assyrië, of juister gezegd: een overblijfsel daaruit, bestaan tijdens de zegenrijke regering van Christus. Natuurlijk niet meer met de vroegere veroveringszucht, geweld, wreedheid en roof. Want er staat geschreven, dat Israël te dien dage, dus tijdens de regering van Christus, de derde zal wezen met de Egyptenaren en met de Assyriërs, een zegen in het midden der aarde. Want de Here der heirscharen zal hen zegenen, en zeggen: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaren, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel (Jes. 19:24-25). Tijdens de regering van Christus zal in het midden van de aarde, dat door deze drie natiën gevormd wordt, de overblijfsels van Israël, Egypte en Assyrië, tot een zegen voor de gehele aarde gesteld worden. - Deze twee landen: Egypte en Assyrië, zijn in het verleden steeds met eikander in oorlog geweest om de opperheerschappij. Ook in de eindtijd zal er weer een strijd tussen deze beide landen zijn, waarbij ook Palestina betrokken wordt. (Dan. 11:40-45).

Natuurlijk zullen er in het duizendjarig vrederijk van Christus geen drie grootmachten zijn. Er is dan slechts één macht, één heerschappij, die van Christus. Maar het centrum van die macht zal dan niet in Europa of Amerika zijn, doch in Azië en Afrika, en in het bijzonder Palestina, dat dan in bestuurlijke en wetgevende zin het ”hart deraarde” zal wezen. De hoofdstad der wereld zal dan niet Londen, NewYork of Parijs zijn, maar Jeruzalem. Niet de Jafethieten zullendan de hoofdvolken zijn, doch de Semieten (Israël en Assyrië) en de Chamieten (Egypte). Maar alleen van Israël wordt gezegd, dat dit het erfdeel is van Jehova-Zebaoth, de Here der heirscharen.

Maar wat de historische verdelging van Ninevé betreft, wordt er gezegd, dat de stad, trots haar verzet bij de belegering, door het vuur verteerd zal worden, en de inwoners door het zwaard uitgeroeid. - De aanstromende vijanden zouden de Assyriërs ”afeten”, verslinden, zoals kevers en sprinkhanen een ganse streek kaal vreten. Hetzelfde hadden de Assyriërs vroeger ook gedaan.

De sprinkhanen zijn een veel gebruikt beeld in de profetie van Joël en andere profeten, om de macht van de Assyriër aan te duiden. Het is bij sprinkhanen een kenmerk, dat deze dieren eerst alles verslinden en daarna weer wegvliegen. Zo zou het ook zijn ten aanzien van Ninevé. De aanvoerders van de Assyrische macht, gewend aan glorierijke veroveringen, zouden ”wegvliegen”, zich aan de verdediging van Ninevé onttrekken (Vers 14:17). Ook de herders en andere leiders zouden hun bestuurstaak niet meervervullen, de stad aan haar lot overlaten. Kortom, er is voor Ninevé geen hoop meer, het zal vallen. Allen, die van haar val vernemen, zullen in de handen klappen en zeggen: dat haar eenzelfde lot getroffen heeft als de zo vele volken, die voorheen door Assyrië ten val gebracht werden. (Vers 18-19) In dit hoofdstuk zien wij dus, dat er een vergelding is. Een eenvoudige waarheid, die echter door mensen zo gemakkelijk vergeten wordt. Maar ook wordt hier voorgehouden, dat zij, die het volk van God vervolgd hebben, hiervoor zullen worden gestraft, onathankelijk van het feit, dat dit volk van God schuldig was en de Heer daarom tucht over hen uitoefende. - Ten aanzien van de gelovigen der Gemeente staat er geschreven: ”Het is recht bij God,aan hen, die u verdrukken, verdrukking te vergelden, en aan u,die verdrukt wordt, rust met ons,bij de openbaring van de HeerJezus van de hemel met de engelenvan Zijn kracht.” (2 Thess. 1: 6- 7).

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, oktober ’81
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.