Inleiding op studies in de Psalmen (2)
Inleiding op Studies in de Psalmen
Deel 2
Enige verwijzingen naar de Messias:
- Zijn eerste komst en het doel ervan: Ps. 40 : 7-9
- Zijn zoonschap: Ps. 2: 7; vgl. Ps. 110 : 2 met Mark. 12: 35-37.
- Zijn Koningschap: Ps. 2: 6; Ps. 89
- Zijn Godheid en mensheid: Ps. 45
- Zijnscheppingsmachtende eeuwigheid: Ps. 102: 25-28
- Zijn menselijke afstamming: Ps. 89; Ps. 139
- Zijn getuigenis voor God: Ps. 22: 23; Ps. 40: 10, 11
- Zijnafzondering: Ps. 45 : 8
- Zijn gehoorzaamheid: Ps. 40: 7-9
- Zijnijver: Ps. 69: 10
- Zijn verwerping: Ps. 2: 2; Ps. 22: 7, 8
- Het verraad: Ps. 41 : 10
- Zijn kruisiging: Ps. 22
- Zijn opstanding: Ps. 16: 9-11
- Zijn hemelvaart: Ps. 68: 19
- Zijn verheerlijking: Ps. 110:1
- Zijn Priesterschap: Ps. 110:4
- Zijn tweede komst: Ps. 100:3-6; Ps. 96-Ps. 98
- Zijn algehele heerschappij: Ps. 122: 8;Ps. 103: 19
- Zijnontvangstdoor Israël: Ps. 118 : 22-26
Appendix 2
De namen van God
Er worden verschillende namen gebruikt voor God in het boek der Psalmen, maar ongelukkig genoeg wordt in het Oude noch in de Nieuwe-vertaling een duidelijk onderscheid gemaakt. Er zijn vertalingen die onderscheid maken tussen ’Jahweh’ en ’Jah’, maar zelfs dit is niet voldoende. Heel leerzaam is ook het gebruik dat de geïnspireerde schrijvers maken van de andere titels. Het was geen dichterlijke vrijheid; ook was het niet om veelvuldige herhaling te voorkomen, dat de psalmist verschillende namen voor de Godheid koos. Elke naam is vol betekenis in verbinding met de onmiddellijke samenhang of met de algemene strekking van de psalmen waarin hij voorkomt. Een ieder die de Schrift met een oprecht hart bestudeert, vindt hier een bewijs te meer dat de verscheidene schrijvers inderdaad geleid werden door de Geest van God om de juiste Schriftwoorden op te schrijven. Er is al op gewezen dat de meest voorkomende naam in elk van deze vijf Boeken in wondere overeenstemming zijn met het karakter van ieder Boek. In het kader van onze studie, is het niet altijd mogelijk om de teksten aan te geven waar de diverse namen worden gebruikt. De lezers wordt aangeraden ze zelf in hun Bijbels aan te duiden met behulp van een concordantie.
Gods ’Naam’ vertegenwoordigt Zijn Wezen zoals die is geopenbaard aan de mensen. Geen enkele naam kan ten volle vertellen wat Hij is in Zichzelf, en al de namen voor Hem in de Schriften kunnen nooit beantwoorden aan de gezegende werkelijkheid. Alleen het Woord van God, het vlees gewordenWoord, kan ten volle het Wezen van God openbaren (Ps. 138; Joh. 1 : 18).
A.Adon = Heer, een veel gebruikte term, ook voor mensen. Indien het wordt gebruikt voor God, duidt het ’Heer die machtig is’ of ’Oppermachtige Heer’ aan.
B. Adonim = meervoudsvorm van Adon; wordt ook gebruikt voor mensen = ’heren’. Voor God betekent het ’Heer die Bezitter is’
Adonia = Adon met nadruk. Een majesteits meervoud.
Het is niet een zelfstandig naamwoord met een voornaamwoordelijk achtervoegsel zoals Statenvertalers meenden. Als het gebruikt wordt schijnt het te betekenen ’OppermachtigeHeer’ in zegen of in vloek.
El = afgeleid van een grondwoord dat ’kracht’ betekent.
Het wijst op God als de ’Machtige’; God in overwinnende kracht; de ’Sterke’. Dikwijls verbonden met een beschrijvende uitdrukking b.v. ’El-oha’, de levende God, enz.
Eloah = Zoals het gebruikt wordt duidt het God aan als de ware God in tegenstelling met de valse goden. Het wil zeggen God, de Enige Godheid.
Elohim = meervoudsvorm van Eloah duidt de Ene aan ’die in Zichzelf al de volheid van de goddelijke volmaaktheden in hun veelvuldige kracht en werkingen verenigt’, de God die geëerd en aangebeden wordt, de Schepper. De meervoudsvorm wijst op meerdere Personen in de Ene God, de enkelvoudsvorm van het erbij gebruikte werkwoord geeft de eenheid van de Godheid te kennen. In het Oude Testament werd die niet volledig geopenbaard omdat de tendens naar veelgodendienst overheerste en het verlossend en heiligend werk van de Zoon en de Gezegende Geest nog niet volbracht was; toen die eenmaal geopenbaard was, werd de leer van de Drieëenheid tenvolle geopenbaard in het Nieuwe Testament. Het woord wordt ook gebruikt voor heidense godheden (= goden) omdat ze aangebeden werden; ook voor engelen en heersers onder de mensen, de eersten als ’uitnemend in kracht’ de laatsten in hun heerschappij op aarde; en beiden in hun bekwaamheid als vertegenwoordigers van God. Het wordt ook gebruikt voor hen ’tot wie het Woord van God kwam’ (Joh. 10: 34-36), misschien om dezelfde reden.
Elyon = De Verhevene, de Allerhoogste
Als het gebruikt wordt in de Psalmen wordt het gewoonlijk verbonden met, de duizendjarige heerlijkheid.
Jah =de verkorte en dichterlijk vorm van Jahweh.
Jahweh =Gods persoonlijke naam, die Hem onderscheidt van alle andere wezens in hemel en op aarde, Jesaja 4 2 : 8. Het grondwoord betekent en drukt uit het eeuwig zijn, wezenlijk bestaan, ’Hij die is’, altijdtegenwoordig en alomtegenwoordig.
’Jahweh’ is de naam van God gebruikt in verbinding met verbondsverhoudingen.
De verbondsGod en Hij, die in zichzelf IS.
Shaddai = God de almachtige in ondersteunende bronnen; waarschijnlijk van het grondwoord ’shad’ = de borst. Het betekent: de Algenoegzame.
Verscheidene van de hierboven genoemde titels zullen we in verbinding of in nauwe samenhang met elkaar aantreffen. Aldus vinden we in de psalmen Gods Wezen; Gods eenheid en Gods eeuwigheid zijn in ’t oog vallende waarheden; ook vinden we Zijn alomtegenwoordigheid, alwetendheid en almacht, Zijn wezenlijke heiligheid en volmaakte gerechtigheid, Zijn oneindige goedertierenheid en grote lankmoedigheid.
Appendix 3
Dichterlijke stijlfiguren
Geleerden hebben een groot aantal stijlfiguren ontdekt waarvan we de volgende als de belangrijkste willen noemen:
(1) Vergelijking - Een vergelijking van twee verschillende dingen die één of ander sterk punt van overeenkomst hebben. Het woord ’als’ wordt gewoonlijk tussengevoegd, b.v. Ps. 1 : 3, 4.
(2) Beeldspraak - Hierin ligt de vergelijking opgesloten, al wordt die niet direkt uitgedrukt: overdrachtelijk gebruik van een woord, b.v. Ps. 84: 12 ’God is een zon - een schild’.
(3) Allegorie - een uitgewerkte beeldspraak; een beschrijving van iets onder het beeld van iets anders; b.v. Israël als een wijnstok, Ps. 80.
(4) Metonymia - Stijlfiguur waarbij een begrip niet rechtstreeks genoemd wordt, maar aangeduid door een nauw daarmee verbonden woord b.v. Ps. 128: 2, waar ’arbeid’ staat voor wat de arbeid voortbrengt.
(5) Synecdoche - Een deel wordt genomen voor het geheel of het geheel voor een deel; b.v. Ps. 52: 4 ’tong’ = de man die de tong gebruikt.
(6) Hyperbool - Waar meer gezegd wordt dan letterlijk bedoeld teneinde de nadruk te vergroten b.v. Ps. 6: 7.
(7) Apostrof - Hierdoor worden afwezige personen of levenloze dingen direkt aangesproken.
(8) Personificatie - Waarin een levenloos voorwerp of een denkbeeld voorgesteld wordt alsof het eigenschappen van een levend wezen had; b.v. Ps. 35 : 10. Hier worden twee stijlfiguren gebruikt; ’beenderen’ (synecdoche) inplaats van de hele persoon; ’zullen zeggen’ (personificatie) beenderen worden voorgesteld alsof ze kunnen spreken.
(9) Antropopatie - Een stijlfiguur waarin menselijke taal wordt gebruikt voor God om Zijn houding en handelingen begrijpelijk te maken voor het beperkte menselijke verstand. Zo wordt Hij voorgesteld alsof Hij ’handen’, ’voeten’ een ’mond’ enz. heeft. Er wordt gezegd dat Hij ’lacht’, ’brult’, ’wandelt’ en andere handelingen verricht, die gedaan worden door wezens met een stoffelijk lichaam.
Appendix 4
De ’wraak’psalmen
Velen zijn er die zeggen dat ze met die psalmen die wraak afsmeken over vijanden in een taal, die buitensporig wreed klinkt in de oren van christenen, in hun zedelijk opzicht moeilijkheden hebben. Zij verbazen zich als zij horen met welke hartstochtelijke poëzie de vijanden worden vervloekt. Het zijn hoofdzakelijk twee groepen die moeilijkheden hebben met deze psalmen. (1) De afbrekende Bijbel critici, altijd bereid om af te geven op de Oud Testamentische Schriften, beweren dat zulke taal alleen geschikt is voor de barbaarse tijd waartoe Israël behoorde, en dat zodoende opnieuw is bewezen dat het onaannemelijk is dat deze geschriften deel uitmaken van de goddelijke openbaring. Aan de andere kant (2) zijn er veel ernstige lezers van Gods Woord die het echt moeilijk vinden zulke uitroepen om wraak in overeenstemming te brengen met de duidelijke leer van de Heer (Matth. 5 : 43-48; Luk. 6: 27, 28) en met Zijn eigen voorbeeld (Luk. 23: 34) en met dat van Zijn getrouwe getuige Stefanus (Hand. 7 : 60) en met plaatsen als Rom. 12: 14 en Jak. 3: 10.
Op de volgende overwegingen moeten we letten:
(a) Persoonlijk temperament - De vervloekingen die de psalmisten uitten, werden niet ingegeven door een geest van persoonlijke wraakzucht, zoals sommigen veronderstellen. Het geschiedkundig verslag bewijst overduidelijk dat David zelf niet wraakzuchtig was van nature. 1 Kron. 20: 3 dat het tegendeel schijnt te beweren, moet volgens oude handschriften gelezen worden als ’onderwierp hen enz.’ zoals 2 Sam. 12 : 31, d.w.z. hij liet de gevangenen van Israël werken zoals Jozua deed met de Gibeonieten (Joz. 9: 23).
(b) Nationale ijver - David en andere psalmisten maakten Gods zaak tot de hunne (vgl. Ps. 5: 11, 12). Die zaak was nauw verbonden met Israëls geschiedenis. Vijandschap tegen God richtte zich tegen het volk van God. Zij erkenden dat niet alleen het bestaan van de natie, maar ook de beginselen van de goddelijke waarheid en gerechtigheid op het spel stonden. Ook binnen de natie zelf werd die strijd tussen het gelovig deel en de goddeloze elementen gestreden.
De gebeden van de psalmisten zijn in volmaakte harmonie met de bedeling van de wet waartoe zij behoren, want de wet van Mozes kondigde in niet mis te verstane bewoordingen beloften van nationale zegen voor gehoorzaamheid aan en dreigt met tijdelijke straf voor ongehoorzaamheid (Lev. 26; Deut. 27, 28; Jes. 5 : 24, 25; 8: 14, 15 en andere teksten). Wanneer zulke vervloekingen de Israëlieten zelf betreffen, kunnen zij, die God aanvallen, doordat zij Zijn volk aanvallen niet verwachten het oordeel te ontkomen.
(c) Vergelijkingen met het Nieuwe Testament - Beginselen van gerechtigheid veranderen niet met de tijd, hoewel de omstandigheden die hen beheersen niet altijd dezelfde zijn. Dus zelfs in het N.T. vinden we de ernstige aankondigingen tegen de ongerechtigen. Wie zou de dwalende meer hefhebben dan onze Heer Zelf? Toch bestraft Hij streng en veroordeelt Hij sterk de huichelachtige schriftgeleerden en farizeëen (Matth. 23; en ook Gal. 1 :8, 9; Jak. 5: 1-6; Jud. :8-15). Bovendien hebben de gelovigen van alle eeuwen terecht hun afschuw van de schandelijke boosheden van hun dagen in ondubbelzinnige termen uitgedrukt.
(d) Gebeden om overwinning - Sommige psalmen zijn gebeden om overwinning in de oorlog, en succes voor hen sluit noodzakelijkerwijs in het verslaan van de vijand. Het enig mogelijke middel voor de bevrijding van Israël van hun verbitterde vijanden lag in de vernietiging van allen, die hen aantastten.
(e) Goddelijke leiding - Dit is verbonden met onderdeel (b). Oud Testamentische schrijvers drukken voortdurend hun geloof in de zedelijke regering van God over de wereld uit. Zij bezaten een scherp besef van het eeuwenoude conflict tussen goed en kwaad; tussen God en Zijn vijanden. Zij verwezenlijkten, wat zovelen vandaag aan de dag vergeten, dat zonde en bestraffing onafscheidelijk verbonden zijn, dat vergelding een noodzakelijk deel is van de goddelijke orde. Dit belangrijke beginsel erkennen de volken van de wereld ook. Elk volk heeft z’n eigen wetboek van strafrecht voor de overtreders, teneinde het welzijn en de zekerheid van de maatschappij in het algemeen te bevorderen.
Door de afwezigheid van een duidelijke openbaring ten aanzien van een eindoordeel in het volgende leven werd bestraffing in het tegenwoordige leven verwacht; vroegtijdige dood werd gezien als teken van Gods misnoegen en als doodstraf over de goddelozen, terwijl kinderloos of beroofd van kinderen, zoals heden nog in het Oosten, gezien werd als weinig meer dan uitroeiing. Het geloof van de psalmisten wordt geoefend in het zich toevertrouwen aan God als de Uitvoerder van gerechtigheid. Zij lieten gewillig de rechtvaardiging van hun zaak en de wraak over hun vijanden in de handen van Hem aan Wie de wraak toekomt (Deut. 32: 35; Rom. 12: 19). Zij geloofden vast en predikten vol vertrouwen de uiteindelijke overwinning van Gods eeuwige gerechtigheid over de goddelozen.
(f) Goddelijke inspiratie - De psalmen zijn geschreven door mensen die in die tijd geïnspireerd werden door de Heilige Geest (2 Petr. 1 : 21), en Hij heeft volledig het recht uit te varen tegen de zonde en om het oordeel uit te spreken over de zondaar. Daarom is het verwerpen van deze psalmen niets meer dan aanmatiging en vereist de strengste afkeuring.
(g) Waarheid van de bedeling - In de psalmen zijn deze door ’de Geest geleerde’ gebeden volledig in overeenstemming met, zoals we gezien hebben, de bedeling waartoe zij behoren; hoewel niet passend in de tegenwoordige christelijke bedeling. Dit is de ware sleutel om zulke psalmen te verstaan. Stel b.v., het gebed van Elia (2 Kon. 1 : 9-14) tegenover een gelijke wens van de discipelen van de Heer (Luk. 9: 54-56). In het eerste geval, zet God Zijn zegel op het gebed, hoe verschrikkelijk het ook was, want het vuur kwam; maar in het tweede geval ontmoetten de discipelen een scherpe terechtwijzing omdat ze niet in overeenstemming dachten met de geest en de bedoeling van God in de nieuwe bedeling. Het is nu een dag van genade niet van oordeel. Als volgelingen van Christus in Zijn vernedering, kunnen christenen niet vloeken maar zegenen (Rom. 12: 14; 1 Kor. 4: 12). Het pad van de christen is wel te doen en, als het zo moet zijn te lijden en het geduldig te dragen zoals Christus deed.
Alleen profetisch kon Hij vereenzelvigd worden met wensen en vragen om rechtvaardig oordeel, die hun juiste plaats zullen hebben wanneer Gods tijd gekomen is. Christenen hebben een hemelse roeping, die hun een plaats geeft met Christus buiten de wereld (Joh. 17 :14), terwijl Israël een aardse roeping heeft verbonden met aards bestuur. Vandaar dat zij Gods tussenkomst in oordeel voor hun nationale bevrijding verwachten. Wanneer die dag nadert, met de gemeente alreeds ’opgenomen’ uit de wereld, zullen we het getrouwe overblijfsel van die tij d zien. Gods volk zal, onder verschrikkelijke vervolging, de taal van deze psalmen die om wraak roepen over hun meedogenloze vijanden, met de grootste gepastheid, en in overeenstemming met Gods bedoeling, op de lippen nemen. Deze vijanden zullen de heidense volken zijn die afgevallen zijn van God en zijn Christus, evenals het onbekeerde deel van hun eigen volk (vgl. Op. 6: 9, 10; 11 : 18 enz.). Zo ligt het hele geheim van deze zo genoemde ’wraak psalmen’ in een nauwkeurig onderscheiden tussen de goddelijke bedelingen. Indien wij het juist verstaan, valt ieder deel van de Heilige Schriften in zijn ware toebedeelde plaats en bevat een boodschap voor de getrouwen van alle eeuwen. Zie speciaal Ps. 109 met de aantekeningen aldaar.
Appendix 5
Voorspoed en tegenspoed vanuit Oud Testamentisch gezichtspunt.
Als we de psalmen lezen, in ’t bijzonder Ps. 37, 72 e.d., moeten we altijd in gedachten houden dat we de Oudtestamentische waarheid hebben, en niet de volmaakte openbaring van het Nieuwe Testament. Materiële voorspoed werd door de godvrezende Israëliet gezien als het teken van Jahweh’s gunst en omgekeerd. Wanneer hij dan ook een in het oog lopend geval zag van goddelozen met voorspoed en rechtvaardigen die tegenspoed hadden, was hij geheel van z’n stuk gebracht en werd zijn geloof zeer beproefd. Zeer wijs echter, vertrouwde de gekwelde rechtvaardige zich toe aan Jahweh, van Wiens gerechtigheid en getrouwheid hij ten volle verzekerd was; en hij wilde geduldig wachten tot Jahweh op Zijn tijd, in overeenstemming met Zijn Wezen de zaak van de rechtvaardige zou behartigen. Bovendiei geloofde men dat de wet van vergelding en beloning nagegaan kon worden in het lot van het gezin zo niet i-n dat van de enkeling; een gezichtspunt dat steeds bevestigd is door voorbeelden in het geschiedkundig verhaal. Het uitsterven van iemands nageslacht werd beschouwd als een buitengewone bestraffing en betekende niets anders dan uitroeiing (zie Appendix 4 punt (e)). Wat de enkeling betreft, het ’wegrukken’ van de goddeloze hield niet in dat hij helemaal geen toekomst meer had; met andere woorden, het was niet de vernietiging. Het betekent eenvoudig dat hij verwijderd is van het aards toneel, waar zijn tegenwoordigheid de oorzaak van zoveel ellende is, om in de ’hades’ (Hebreeuws Sheol) het eindoordeel af te wachten. Profetisch, wordt alles duidelijk gemaakt door de leer van de Heer Zelf in Matth. 13 : 40-43 en 25 : 31-46.
Appendix 6
De echtheid van de opschriften
Ondanks de uitspraken van veel critici, zijn er doorslaggevende redenen om te geloven dat de opschriften van de psalmen betrouwbaar zijn. De volgende punten zijn het overwegen waard:
(A) Schriftuurlijke overeenstemming - Zie in ’t bijzonder: het gebed van Habakuk 3 : 1, en vergelijkJesaja 38 : 9; en Davids treurzang ’De Boog’, dat is een lied over iemand die bedreven was in het gebruik van de boog (2 Sam. 1 : 18 met 22).
(B) Oosterse gewoonte - Het gebruik van opschriften boven gedichten is normaal bij oosterse volken. (C) Grote ouderdom - Deze opschriften komen in de meeste handschriften voor, en in gedeelten van Aquila, Symmachus en Theodotion.
(D) Algemeneonbekendheid - De onbegrijpelijkheid en het duidelijk gemis aan verband van zo vele opschriften met hun respectievelijke psalmen en de wens een latere datum aan het psalmboek toe te schrijven, bracht afbrekende critici er toe ze in de meeste gevallen, zo niet allemaal, te laten vallen. Het opnemen van de opschriften in de oude vertalingen levert hoewel onbegrijpelijk ook voor de vertalers van de Septuaginta in het begin van de tweede eeuw, aan de andere kant een krachtig argument tegen schriftvervalsing.
(E) Opmerkelijke weglatingen - Opschriften ontbraken in psalmen waar men er gemakkelijk één had kunnen verzinnen, b.v. in het vierde en vijfde boek. Merk op dat de opmerkelijke opschriften uitsluitend beperkt zijn tot psalmen gedicht door David of door zijn zangers.
(F) Recente onderzoekingen - De waardevolle critische onderzoekingen van Dr. Thirtle juist met betrekking tot deze vraag (zie de Inleiding) hebben de echtheid boven alle zedelijke twijfel bevestigd. Uit zijn conclusies zijn de opschriften niet alleen begrijpelijk geworden, maar in de meeste gevallen zien we dat ze goed passen en dikwijls werpen ze een belangrijk licht op de inhoud van de psalmen waartoe zij werkelijk behoren.
N.B. Met veel tegenwerpingen van critici wordt afgerekend in de ’Studies’ zie b.v. het toeschrijven van zekere psalmen aan jeremia (Ps. 31 : 13) de noot aldaar.
Appendix 7
De Oud Testamentische offeranden
Moderne critici zoeken aan te tonen uit Ps. 40 en andere plaatsen dat God het brengen van stoffelijke offeranden afwijst, in ’t bijzonder als ze met bloedstorting gepaard gaan. Het is opmerkelijk te zien dat veel orthodoxe Joden nu een gelijke houding aannemen. Ps. 50 :14 bewijst duidelijk dat deze critici fout zijn. God kan, dat wat Hij Zelf heeft ingesteld niet veroordelen, maar Israël kende de eerste plaats toe aan wat de tweede plaats moest hebben. God berispt de daad niet maar de houding. Offeranden waren nooit bedoeld als een vervangingsmiddel voor ware aanbidding en heilige wandel. In achtneming van de voorschriften zonder daarmee overeenstemmende gehoorzaamheid was niet alleen waardeloos maar ook huichelachtig. Het was de ongehoorzaamheid, die het offer noodzakelijk maakte. Het beginsel van 1 Sam. 15: 22 wordt daarom bevestigd. Vgl. Jes. 1 : 11 enz.; Micha 6: 6 enz.; Ps. 40: 6; 51 en 69, ook 15 en 24. De ingestelde offeranden waren door God gegeven ’cheques’, die God uitbetaalde met het oog op de algenoegzame werkzaamheid van het éne komende grote Offer, Christus en het kruis (zie Rom. 3 : 25, 26). Ceremoniële voorschriften waren alle bedoeld als ’aanschouwelijke lessen’ om een wereld die nog in de kinderjaren was grote geestelijke waarheden te leren. Profane ideeën over stoffelijke offeranden waren, en zijn nog, gangbaar bij heidense volken; helaas nam Israël deze denkbeelden van zijn buren over. De schaduwen hebben nu plaats gemaakt voor de werkelijkheid (Kol. 2 : 17); de typen voor het Tegenbeeld. Christus heeft de wet vervuld en God daarin volkomen verheerlijkt. De gelovigen van deze eeuw verblijden zich in al de volheid van goddelijke genade, die hen aangebracht is door de persoon en het werk van hun Heer en Heiland. De Levitische bediening was in beelden en tijdelijk, het offer aan het kruis was werkelijk en eeuwig, algenoegzaam voor alle volken in alle tijden (vgl. Hebr. 7 : 27; 9: 12; 10 : 10; 1 Joh. 2 : 2; 1 Petr. 3 :18).
Appendix 8
De ’zedelijke moeilijkheid’ van opmerkingen betreffende persoonlijke oprechtheid en onschuld.
Deze opmerkingen van persoonlijke oprechtheid en onschuld wijzen niet, zoals veel critici zeggen, op een geest van eigengerechtigheid en zelfingenomenheid zoals de farizeeën in de dagen van onze Heer ten toon spreidden. Want hand in hand hiermee gaat de volste erkenning van persoonlijke zondigheid en uiterste afhankelijkheid van God om bewaard te blijven voor zonde en de gevolgen daarvan. Er is geen aanspraak op zedelijke volmaaktheid. De uitingen zijn dikwijls niet meer dan betuigingen dat de schrijver niet schuldig is aan speciale aanklachten tegen hem ingebracht door zijn vijanden. Vergelijk het antwoord van Job aan zijn vrienden. In het geschiedkundig verhaal weert David doorlopend bepaalde beschuldigingen af en verklaart zijn onschuld. Soms zijn de uitdrukkingen een algemene bendenis van zuiverheid van zijn bedoelingen en oprechte toewijding aan God. Zie ook de verklaring van Paulus, die zich bewust was van zijn oprechtheid (Hand. 20: 26 enz.; 23: 1). Aan de andere kant hebben we opnieuw het bewijs van de ingeving door de Geest van God en wel hierin dat zulke gedeelten in hun profetische verklaring met de grootste welvoeglijkheid toegepast mogen worden op de volmaakte Zoon van God, ’Die geen zonde gedaan heeft, en geen bedrog werd in Zijn mond gevonden’.
Appendix 9
Efraïm en Juda
De vermelding van Efraïm in Ps. 78 vraagt om bijzondere aandacht, omdat het één van de aangevoerde ’moeilijkheden’ is waar de bijbelcritici over uitwijden. Een verwijzing naar Genesis zal aantonen, dat het oppergezag aan Juda verleend werd, en het eerstgeboorterecht met inbegrip van het leiderschap door Ruben verspeeld (1 Kron. 5 : 1, 2) en aan Jozef gegeven werd; wiens twee zonen gerekend werden onder de zonen van Jacob (Gen. 48: 5). Het dubbel deel viel daardoor Jozef toe. Het eerstgeboorterecht werd geërfd door Efraïm de jongste zoon (Gen. 48) en in de familiegeschiedenis die volgt zien we dat deze stam aanspraak maakt op het recht van leiderschap en een vooraanstaande plaats inneemt bij nationale ondernemingen. De aanspraak wint aan kracht door twee feiten; namelijk (1) dat Jozua de vroegere grote nationale leider een Efraemiet was en (2) dat Silo, de zetel van de tabernakel en daardoor het middelpunt van de nationale eredienst, een stad in Efraïm was. Door het falen van de natie, in ’t bijzonder dat van het priesterschap verhaald in de eerste hoofdstukken van 1 Samuël, wordt het leiderschap van de eerstgeborenen te niet gedaan en de vrijmachtige keus van God valt op Juda in de persoon van David en op Sion als de zetel van het aardse koninkrijk. De goddelijke bedoeling, zo duidelijk aangegeven in eerdere Schriftplaatsen (Gen. 49 : 1-10; Richt. 1 : 1, 2; Ps. 60: 9), zien we nu in de geschiedkundige ontwikkeling. Het hoogte-punt vormt de vervulling van Jes. 11 : 10-13, de heerlijke regering van de Messias. Dit geeft Ps. 78 duidelijk aan. Efraïm en de stammen die zich bij hem aansloten, onderwierpen zich pas aan het koninklijk gezag van David nadat hij al 7 jaar regeerde over Juda (2 Sam. 2 en 3). De tekenen van wedijver en naijver tussen Efraïm en Juda (Jes. 11 : 13) werden steeds duidelijker onder de regeringen van Saul, David en Salomo. Er was ook een neiging om de twee stammen en de tien stammen afzonderlijk te rekenen. Bovendien, zien we een bereidheid van de kant van de laatste om in te stemmen met opstandige bewegingen (2 Sam. 15 tot 20), die het hoogtepunt bereikte in de scheuring onder Jerobeam na de troonsbestijging van Rehabeam. In de profeten wordt soms naar het noordelijk koninkrijk van Israël verwezen als het huis van Jozef of eenvoudig Efraïm. De naam van de leidende stam vertegenwoordigt dan het geheel. Hier vinden we dan ook de aanwijzing voor de ernstige waarschuwing van de psalmist, want Efraïm werd ook de leider in de afval van Jahweh.
Appendix 10
Hebreeuwse uitdrukkingen voor ’mens’
1. Adam: is de mens in zijn mensheid; in tegenstelling tot de Godheid; een algemeen woord, maar het wijst op z’n lage afkomst, het wil zeggen: uit ’rode aarde’.
2. Ish: is de mens in zijn waardigheid; een eervolle benaming; een kenmerkend woord; het duidt dikwijls ’echtgenoot’ aan, dus een man, voor een vrouw is het Isha (Gen. 2 : 23).
3. Enosh: is de mens in zijn zwakheid; het wijst op de onafscheidelijk van de met de mens verbonden zwakheid en sterfelijkheid, het doet soms denken aan waardeloosheid (Gen. 6:4).
4. Geber. is de mens in zijn mannelijkheid; een sterke man; één die lichamelijk moed bezit; een held (Gen. 6 :4).
Appendix 11
Deverschillende woorden voor het woord van God in Ps. 119.
Bijna ieder vers in deze psalm bevat een benaming voor het Woord van God. Deze benamingen, die u hier onder vindt, geven de verschillende gedachten aan, die in de Nederlandse vertaling niet tot hun recht komen. Een concordantie van Young of van Strong of nog beter van Wigram kan men voor elk van deze woorden naslaan. Hier is een terrein, dat de moeite van bestuderen waard is. Van andere plaatsen waar dezelfde woorden voorkomen moet men nota nemen, in ’t bijzonder van die in de Psalmen en de Spreuken.
1) Torah: - komt 25 maal voor, altijd in het enkelvoud, en wordt vertaald met Wet. Het is afgeleid van een Hebreeuws werkwoord dat betekent: uitvaardigen, tonen; ook wel, leren, onderwijzen. Het woord drukt de som van goddelijk onderwijs uit en behelst de gehele plicht van de mens. In z’n strekking is het ruimer dan de wet gegeven op de Sinaï.
Het duidt aan: De Wet als het ’leerboek’ van de wil van Jahweh.
2) Dabar: -komt 24 maal (3 maal in het meervoud) voor en wordt vertaald met Woord. Het aanverwante werkwoord betekent: uiteenzetten in een toespraak. Dabar is een veelomvattende term en wordt meestal gebruikt voor de Schriften in het algemeen.
Het duidt aan: De Wet als het middel dat de wil van Jahwehmeedeelt.
3) Imrah: - komt 19 maal voor in het enkelvoud en betekent: een gezegde. Het komt van een werkwoord dat aanduidt: aan het licht brengen, of te wel: spreken. Imrah wijst op de woorden waarmee een openbaring wordt meegedeeld, een bij zondere uitspraak, en wordt elders meestal gevolgd door de woorden die werkelijk gebruikt zijn. In de onderhavige psalm heeft het dikwijls de betekenis van ’belofte’.
Het duidt aan: De Wet als de uitdrukking van Jahwehs wil.
4) Mitsvah: - komt 22 maal voor, 9 maal in het meervoud. Het betekent: gebod, een bevel gegeven met alle waar gezag, een wettig gebod.
Het duidt aan: De Wet als de gebiedende eis van Jahweh’s wil.
5) Chukkim: - komt 22 maal in het meervoud voor. Het woord is afgeleid van een Hebreeuws woord dat aanduidt graveren, beitelen, en vandaar verordenen. Het wordt algemeen vertaald door inzettingen. Chukkim betekent op schrift gestelde verordeningen.
Het duidt aan: De Wet als het blijvend getuigenis van Jahweh’s wil.
6) Piyqudim: -komt 22 maal in het meervoud voor en wordt gewoonlijk vertaald door bevelen. Het komt van een Hebreeuws werkwoord dat betekent: opdracht geven, opzicht hebben over, en verwijst naar bepaalde uitdrukkelijke bevelen die het gevolg zijn van toezicht.
Het duidt aan: De Wet als het plechtig bevel van Jahweh’s wil.
7) Mishpat: - komt 23 maal voor, 4 maal in het meervoud. Het is afgeleid van een werkwoord dat aanduidt: rechtzetten, en vandaar rechtspreken. Mishpat kan vertaald worden door oordeel en duidt een rechterlijke beslissing aan, waarop men zich kan beroepen, in het bijzonder in gevallen van twijfel en verwarring. Soms heeft het woord de strekking van voorzienige of rechterlijke handelingen, het uitbrengen van beslissingen, wettelijke (dwang) maatregelen. In vers 132 is het gebruikt in de zin van: ’gewoonte’.
Het duidt aan: De Wet als Jahweh’s wil in rechterlijke beslissingen.
8) Edah: -komt 23 maal voor, waarvan 9 maal in het meervoud en betekent: getuigenis.
Het duidt aan: De Wet als een blijvend getuigenis van Jahweh’s wil.
9) Derek: -wordt 13 maal gebruikt, waarvan 5 maal in het meervoud. Slechts driemaal echter komt het voor als synoniem van de bovengenoemde woorden, en viermaal is het verbonden met een ander synoniem dat betekent: weg.
Het duidt aan: De Wet als de voorgeschreven weg van Jahweh’s wil.
Aan bovengenoemde negen woorden voegden de Masoriten er nog één toe, om het getal in overeenstemming te brengen met de tien geboden.
Dit woord is: Tzedek: - dat met aanverwante vormen vijftien maal voorkomt. Het betekent: gerechtigheid en is afgeleid van een werkwoord dat aanduidt: eerlijk zijn, recht; daarom rechtvaardig. In de meest voorkomende gevallen is het beschrijvend of kenmerkend en niet synoniem met één van de andere negen woorden, mogelijk vers 142 uitgezonderd. De eerste regel van vers 121 betekent feitelijk ’Ik heb Uw wet gehouden’, en in die zin kan het als synoniem gezien worden.
Sommige uitleggers opperen Emunah - getrouwheid, als een tiende woord. Het komt vijfmaal in de psalm voor, maar schijnt geen echt synoniem te zijn. Het is beschrijvend in vers 86 (waarheid) en in vers 90 (getrouwheid) wordt het door een vergelijking verbonden met ’Uw woord’ uit het voorgaande vers.
Eén of twee uitleggers geven Orah -pad, dat ook vijfmaal voorkomt, maar één enkel maal (vers 15) als een mogelijk synoniem. De betekenis is belangrijk in de psalmen 16: 11; 25: 4, 10; 27 : 11; 44: 19. Het komt herhaaldelijk in het boek Spreuken voor.
Appendix 12
De muziekinstrumenten, in de psalmen genoemd
1)Bazuin: Hebreeuws ’shophar’. Komt voor in ps. 47: 6; 81 :4; 98: 6 (hoorn); 150: 3. Het was oorspronkelijk een gebogen rams-hoorn, (Joz. 6 : 4) maar in later tijd schijnt het een metalen instrument geweest te zijn van gelijke vorm. Het werd door de priester geblazen (Neh. 12: 35-41). Een betere vertaling is ’hoorn’.
2) Trompet: Hebreeuws ’chatsotserah’ Ps. 98: 6. Dit was een lange rechte metalen trompet, gewoonlijk van zilver (Num. 10 : 2) en wordt elders dikwijls genoemd in de Schrift.
3) Snaarinstrument: Hebreeuws ’nebel’. Komt voor in Ps. 33: 2; 57 : 9; 71 : 22; 81 : 3; 92 : 4; 108 : 3; 144 : 9; 150 : 3; elders in de Schrift ook wel vertaald met ’luit’. De ’nebel’ had gewoonlijk maar één snaar, zo nu en dan meerdere (33 : 2; 144 : 9) en was de voorloper van de tegenwoordige viool. Evenals de harp werd het door de Levieten bespeeld (Neh. 12: 27).
4) Harp: Hebreeuws ’kinnor’. Dit instrument wordt de eerste maal in Gen. 4: 21 genoemd. Het had veel. snaren en is duidelijk het nationale instrument van de Joden. De nauwe verbinding van de harp met dagen van vreugde en blijdschap blijkt uit Ps. 137 :2. Het was in het bijzonder verbonden met de eredienst van Jahweh van Davids tijd af. Deze koning werd als herdersjongen een bekwaam harpspeler; een ongewone uitrusting voor iemand als hij, omdat het instrument van een herder in ’t algemeen een fluit is. Zijn roem wordt zelfs aan het hof van Saul verteld in 1 Sam. 16: 16-23. ’Kinnor’ komt voor in Psalm 33 : 2; 43 : 4; 49: 5; 57 : 9; 71 : 22; 81 : 3; 92 : 4; 98: 5; 108: 3; 137 : 2; 147 : 7; 149: 3; 150: 3.
5) Tien-snarig instrument: Hebreeuws ’asor’. Dit instrument wordt in Ps. 92 : 4 onderscheiden van het snaarinstrument (zie 3) en kan beter vertaald worden met ’tien-snaren’ een muziek instrument dat vroeger bekend was.
6) Snarenspel: Hebreeuws ’minnim’. Komt alleen voor in Psalm 150:4. Het is een algemene uitdrukking, er is geen verdere aanwijzing dan wat de naam veronderstelt.
7) Fluit: Hebreeuws ’ugab’. Wordt in de Psalmen alleen gevonden in Ps. 150: 4. Het wordt met de harp genoemd in Genesis 4: 21, en kan beter vertaald worden door ’fluiten’, want het bestaat uit een set rietjes van verschillende lengtes waarover de speler z’n mond beweegt. Het is de welbekende ’Panfluit’ (Grieks: syrinse) De Statenvertaling vertaalt het Hebreeuwse woord met orgel. De ’ugab’ moet niet verward worden met een andere fluit (Hebreeuws ’chalil’) die bestaat uit één enkel of een dubbel riet, die bespeeld wordt als de tegenwoordige hobo. Dit instrument was, en is nog, favoriet bij de herders omdat het vlug gemaakt en gemakkelijk bespeeld kan worden (1 Kon. 1 :40). Alleen het aanverwante werkwoord wordt in de psalmen gevonden (zie Ps. 87: 7).
8) Kleine handtrommel of tamboerijn: Hebreeuws ’toph’. Komt voor in Ps. 81 : 3; 149: 3; 150 : 4. Dit is de oosterse handtrommel van velerlei grootte en vorm. De kleinere modellen worden hoofdzakelijk door vrouwen bespeeld (vgl. Ps. 68: 26; 1 Sam. 18 : 6; Ex. 15 : 20). i-let is dikwijls verbonden met dansen (Hebreeuws ’machol’ Ps. 149: 3; 150: 4). Men moet in herinnering houden dat in oosterse landen de mannen en vrouwen nooit samen dansen.
9) Cimbalen: Hebreeuws ’tseltselim’. In de psalmen komt het alleen in Ps. 150 : 5 (tweemaal voor. Er is ook beweerd dat dit woord op de tamboerijn duidt, omdat de echte cimbalen in de Schrift door een heel ander woord worden voorgesteld (hebr. ’metsiltayim’). Dit laatste woord komt in de psalmen niet, maar elders wel voor. ’Tseltselim’ komt van een werkwoord dat betekent: ’geruis maken’, een rommelend geluid als van een zwerm vliegende sprinkhanen, Deze slaginstrumenten werden bij alle feestelijke gelegenheden gebruikt (zie 2 Sam. 6: 5; cimbalen). In Ps. 150 schijnen de woorden ’klinkend’ en ’van vreugdegeluid’, foutieve vertalingen te zijn. Wat betreft het eerste: het Hebreeuwse woord ’teruah’ betekent schreeuw of schreeuwend en duidt op het gejuich van vreugde of op het jubeljaar, of op uitdaging en overwinning in de strijd. Het is op velerlei wijzen vertaald: Ps. 27 : 7; 33 :3; 47 : 6; 89 : 16. Ten aanzien van het laatste: het Hebreeuwse woord ’shema’ betekent ’het horen’ of ’berichten’ en wordt in verbinding met het overbrengen van belangrijke tijdingen gevonden. Het komt in de Psalmen alleen in Ps. 150: 5 voor, maar ook b.v. Deut. 2: 25. Het gebruik van deze woorden is zeer belangwekkend wanneer men de profetische betekenis van Ps. 150 in overweging neemt.
(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, mei ’83
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.