Studies in de Psalmen 49-55
Studies in de Psalmen
Psalm 49-55
A.G. Clarke
Het tweede boek van de psalmen
Israëls ondergang en verlossing
Psalm 49
Waarschuwing aan vermogenden
A. Inleidende oproep (vers 2-5). Het algemene doel voorgesteld.
1. Dringende uitnodiging (vers 2,3).
2. Bijzonder voornemen (vers 4,5).
B. Beschouwende rede (vers 6-13). Vals vertrouwen van de dwaze rijken.
1. Zelfonderzoekend protest (vers 6). Waarom de vermogende wereldling vrezen?
2. Ernstige verklaring (vers 7-13).
a. De macht van rijkdom - haar beperktheid (vers 7-10).
b. Het bezit van rijkdom - haar grenzen (vers 11,12).
c. Droevig slotakkoord (vers 13).
C. De werkelijke toestand (vers 14-16). De eindtoestand vergeleken.
1. Het zelfbedrog van de mens (vers 14). Zijn dwaasheid gedurende zijn leven. Sela.
2. De bestemming van de mens (vers 15,16). Zijn lot na de dood. Sela.
a. De goddelozen (vers 15).
b. De oprechten (vers 16). Vergelijk vers 15b.
D. Beschouwende rede (vers 17-21). Eindtoestand van de dwaze rijken.
1. Heilzame vermaning (vers 17). Vrees de vermogende wereldling niet.
2. Ernstige verklaring (vers 18-21).
a. Het bezit van rijkdom - het eindresultaat (vers 18).
b. De macht van rijkdom - haar beperktheid (vers 19,20).
c. Droevig slotakkoord (vers 21). Zie ook vers 13.
Opschrift: van (voor) de Korachieten. Een Psalm.
Oorspronkelijke achtergrond
Geen aanwijzing met betrekking tot de schrijver of de gelegenheid. De Psalm behoort waarschijnlijk tot de dagen van Jesaja. Onze Psalm vertoont veel gelijkenis met gedachten uit het Boek Job, de Spreuken en de Prediker. Vergelijk ook Psalm 37 en Psalm 73, waar de goddeloosheid het hoofdthema is; hier is het de wereldse gezindheid van de mensen (zie Luk. 12:1-34 en 16:1-31). Dit is een onderwijzend gedicht met muzikale begeleiding (vers 5). Een probleem wordt uitgewerkt. Dit is een van de weinige Psalmen die een afzonderlijke inleiding hebben (vers 2-5). Merkwaardig zijn de vele afwisselingen in dit gedeelte en het tot zichzelf inkeren van de Psalmist.
Profetische verwachting
Terwijl de Psalm lering geeft voor alle tijden, heeft hij toch bijzonder betrekking op de heidense verdrukkers van het Joodse volk in de laatste dagen van benauwdheid. De bevrijding van het volk wordt verzekerd, maar is nog niet aangebroken. De blik wordt meer gericht op de dageraad van het Duizendjarige Rijk dan op de opstandingsmorgen. Meer als toepassing dan als verklaring, zien we hier de kiem van deze laatste waarheid.
Persoonlijke toepassing
De stem van God eist gehoor boven die van anderen (vers 12). Vóór tot mensen te spreken is het verstandig naar God te luisteren (vers 5). De vrome behoeft de goddeloze rijke niet te vrezen (vers 6,17). Niet het bezit van vermogen, maar het vertrouwen daarop wordt hier als dwaasheid veroordeeld (vers 7); niet het geld, maar de liefde tot het geld is een wortel van alle kwaad (1Tim. 6:6-10,17-19). Niet het gebruik, maar het misbruik is zondig. Rijkdom maakt een mens niet slecht, armoede maakt een mens niet goed. Geen onderscheid maken tussen de echte en de valse voorspoed is een noodlottige dwaling. In dit leven heeft geld een geduchte macht en kan het een vreselijke wapen worden om anderen te onderdrukken. Rijkdom is niet bij machte het leven te verlengen en heeft geen betekenis voor het leven hierna. Het graf is het eindpunt van het stoffelijk bezit. Het kan de ziel niet verlossen (vers 11). De dood is de herder voor de goddelozen en het dodenrijk (sheol of hades) is de stal (vers 15). Het woord vergaan heeft niet de betekenis van vernietigen (vers 15). De zelfverzekerde dwazen hebben veel kruiperige en vleiende volgelingen (vers 14). De gelovigen uit het Oude Testament werden niet verlost van het graf, maar werden verlost uit de macht van het dodenrijk, evenals de gelovigen uit onze bedeling (vers 16; 1Kor. 15:55-57). De dood overwint de vermogende wereldling (vers 18). Het is veel beter onze rijkdom in God te vinden, dan van de rijkdom onze god te maken. Zie Lukas 12 en 16. De rijke man vertrouwde op zijn goud, Lazarus op zijn God.
Aantekeningen
Vers 2 Wereld: Hebreeuws: wereld die voorbijgaat; deze eeuw. Dit is bijzonder tekenend voor deze Psalm.
Vers 5 Spreuk: of gelijkenis; de Psalmist ontvangt wat hij wil onderwijzen eerst door openbaring (vergelijk Ps. 78:2).
Vers 8 Volgens de wet kon in buitengewone gevallen in de onderlinge verhouding van mens tot mens (zie Ex. 21:30) een hoog bedrag iemand vrijkopen van de dood; maar nooit als iemand zijn leven voor God verbeurd had (zie ook Num. 35:30 vv).
Vers 9 De rijke heeft geen keus, hij moet afzien van iedere poging om zijn leven vrij te kopen (contra vers 16).
Vers 11 Nalaten: overlaten; niet: overmaken.
Vers 12 Vergelijk Jes. 5:8. De wereldlingen die bezit hebben zijn moedwillig blind.
Vers 14 Eerder hun volgelingen dan hun nakomelingen. Zie vers 12.
Vers 15 Als schapen worden ze voorgeleid naar hun einde. Het graf en het dodenrijk (Hebreeuws: sheol, Grieks: hades) moeten niet verward worden. Het dodenrijk ontvangt de geest en het graf het lichaam, dat tot stof vergaat. Morgenstond: profetisch de dag waarop Israël hersteld wordt (Jes. 14:2; Mal. 4:1).
Vers 16 De bozen komen om in het dodenrijk, de Psalmist wordt bewaard uit het dodenrijk. Heeft in eerste instantie betrekking op degenen die dreigden om te komen door de hand van hun verdrukkers.
Vers 17 Op de gedachte uit vers 11 wordt hier teruggekomen. Van zelfbemoediging komt de dichter er toe anderen te bemoedigen. Vrees niet: Vergelijk vers 6.
Vers 20 Tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien: treffende uitdrukking voor het oordeel over allen die God vergeten.
Psalm 50 en 51 tonen hoe het volk hersteld wordt en van innerlijk kwaad wordt bevrijd. Psalm 50 is de rechterlijke uitspraak van Jahweh. Veroordeling van de zonde. (Bron en uitspraken). Psalm 51 toont de houding van Israël. Belijdenis van zonden. (Oorzaak en daden).
Psalm 50
Israël rechterlijk verhoord
A. Algemene aankondiging door de Psalmist (vers 1-6). Inleiding.
1. Jahweh’s komst (vers 1-3)
2. Jahweh ’s rechtszitting (vers 4-6). Sela.
B. Jahweh’s toespraak tot Israël (vers 7-15). Het gelovig overblijfsel. Hun dienst geanalyseerd. Eerste tafel van de wet geweld aangedaan. Formalisme veroordeeld.
1. Hun werken erkend (vers 7,8). Negatief.
2. Hun houding veroordeeld (vers 9-13).
3. Zij worden vermaand (vers 14,15). Positief. Dank - Gebed - Belofte.
C. Aantekening van de Psalmist (vers 16a).
D. Jahweh’s toespraak tot Israël (vers 16b-22). De goddelozen. Hun werken veroordeeld. Tweede tafel van de wet geweld aangedaan. Schijnheiligheid veroordeeld.
1. Hun houding bekeken (vers 16b,17).
2. Hun werken veroordeeld (vers 18-21).
3. Zij worden vermaand (vers 22). Verantwoordelijkheid. Dreiging.
E. Algemene opmerking van Jahweh (vers 23). Besluit. Samenvatting van de Psalm.
1. Over de welbehaaglijke eredienst en het gevolg (vers 23a).
2. Over de welbehaaglijke wegen en het gevolg (vers 23bc). Zie vers 16-22.
Opschrift: een Psalm van Asaf.
Onderschrift: voor de koorleider.
Oorspronkelijke achtergrond
Asaf is de schrijver. Geschiedkundig houdt deze Psalm zeer waarschijnlijk verband met 1 Kronieken 15 en 16. Asaf had een belangrijk aandeel in deze tocht (1Kron. 15:17,19) en schijnt hier te schrijven over hetgeen hij zag en hoorde ( 1Kron. 16:4,5). David zelf schreef een lofzang voor deze gelegenheid. Asaf (de verzamelaar; vergelijk vers 5) was één van de drie koorleiders. Hij was degene die de leiding had voor de ark (1Kron. 16:5); bovendien was hij profeet (ziener; 2Kron. 29:30) en dichter. Dit is de enige Psalm van Asaf in het tweede boek; elf andere vinden we in het derde boek van de Psalmen. Het hoofdthema in al zijn geschriften is de heiligheid van God. Deze Psalm is leerstellig van inhoud en dramatisch van vorm. Het is een ernstige voorstelling van het gericht: Israël wordt gedaagd, God treedt op als aanklager, getuige en rechter en de bewoners van het ganse heelal zijn de toeschouwers.
Profetische verwachting
Deze Psalm toont aan dat er een rechtszitting voor Israël zal zijn na de verschijning van Christus in heerlijkheid, een rechtszitting die te vergelijken is met die voor de volken, uit Mattheüs 25. Zij die in die dag werkelijk Jahweh toebehoren, zullen afgescheiden worden van de rest, zoals dit het geval is met de schapen en de bokken in Mattheüs 25. Gods twist met het volk houdt hier verband met de wet. Gods twist in Psalm 51 met de verwerping van de Messias.
Persoonlijke toepassing
De nadruk valt op de rechtvaardigheid van de rechter en de rechtvaardigheid die door Hem vereist wordt. God heeft gesproken door zijn dienstknechten en door zijn Zoon (Hebreeën 1). Hij zal nogmaals spreken, niet in genade, maar in oordeel, en allen zullen zijn stem horen (vers 1). Zijn lange zwijgen zal verbroken worden door zijn openlijke ingrijpen in de zaken van de mensen (vers 2,3). Het oordeel moet beginnen bij zijn eigen volk (vers 3; vergelijk 1Petr. 4:17). Op de plaats waar zijn hun Messias kruisigden, zal Israël geoordeeld worden; waar de heidenen de Zoon van God kruisigden zullen ook zij geoordeeld worden (Mattheüs 25). De straf staat in verhouding tot de voorrechten (vers 7; vergelijk Amos 3:2). God is een Geest (Johannes 4); Hij is niet afhankelijk van de mens (vers 11), ook heeft Hij niet nodig stoffelijk onderhouden te worden (vers 12,13) zoals de heidenen menen. Godsdienst zonder gerechtigheid is een gruwel voor God. De vorm van godsvrucht te hebben (2Tim. 3:5) en de kracht ervan te verloochenen wordt sterk veroordeeld (vers 16,17). In de christenheid is belijdenis zonder godsvrucht een al te veel voorkomende zaak. Het gebed is een bewijs van vertrouwen (vers 15). Iemands kwaad vertellen met innerlijk plezier is een veel voorkomende zaak (vers 19,20). De wereld legt het zwijgen van God verkeerd uit (vers 21). De uitvoering van het vonnis over de zonde geschiedt niet altijd onmiddellijk maar komt onverbiddelijk (vers 21; vergelijk Pred. 8:11). De menselijke natuur houdt van zich voordoen; huichelarij is de kunst van zich opmaken (vers 16vv). God geeft acht op de spraak van ons leven, niet van onze lippen (vers 16).
Aantekeningen
Vers 1 de God der goden, de Heere. Deze samengestelde naam behoort Hem die Rechter is over de ganse aarde (komt elders alleen voor in Joz. 22:22). El Elohim Jahweh spreekt respectievelijk van Gods macht, majesteit en barmhartigheid. Ook andere namen komen in deze Psalm voor, namelijk Eloah (vers 22) en Elyn (vers 14). Zie ook Appendix 2.
Vers 3 De komst van God aangekondigd en beschreven; let op de buitengewone verschijnselen die passen bij Gods verheven tegenwoordigheid (Ex. 19:16; 20:18,19; Deut. 33:2).
Vers 3a Vergelijk Jes. 42:13-15.
Vers 3b Deze tekenen (vuur en storm) tonen aan dat God zijn heerlijkheid nog niet kan openbaren in de zekerheid van rustende liefde.
Vers 4 De bewoners van beide sferen, hemel en aarde, worden opgeroepen om getuige te zijn van het oordeel over Israël (vergelijk Matt. 25:31; Mark. 8:38; Luk. 9:26). De Heer zal vergezeld zijn van heerlegers van engelen en menigten van heiligen.
Vers 5 Gunstgenoten: Hebreeuws: vromen. De voorwerpen van Gods gerechtigheid, die datzelfde aan hun naaste openbaren.
Vers 5b In de eerste plaats verwijzend naar Exodus 24, een aanwijzing hoe de naam gunstgenoten verkregen werd. Letterlijk staat hier: Een verbond snijden. Zie voor deze uitdrukking Jer. 34:18,19, waarmee Hebr. 9:15-18 verklaard en bevestigd wordt. Het verbond met Noach, Abraham en Mozes ging gepaard met offers (Gen. 9:9 en 8:20-22; 15:10-18; Ex. 24:8); zo ook het nieuwe verbond (onder andere Matt. 26:27,28).
Vers 6 De gerechtigheid van de rechter wordt verklaard door de hemelingen, waaronder misschien begrepen zijn de opgenomen gelovigen uit onze bedeling.
Vers 6b Beter: Want God staat op het punt te oordelen. Sela: verbindt de aankondiging van het oordeel (vers 1-6) met de oorzaak ervan (vers 7vv).
Vers 7 De rechtszitting begint.
Vers 7c Ex. 20:2.
Vers 8 Vergelijk Numeri 28 en 29; 1Kron. 16:40 en 23:31.
Vers 14 Wijst terug naar Lev. 7:12-15 en 22:29,30. Het lofoffer had het karakter van een vrede-offer.
Vers 14b Geloften: of gelofte-offers (Lev. 7:16) waren van hogere rang dan de dankoffers. Zij gaven uitdrukking aan een krachtig geloof in God, onder de druk van de omstandigheden. Vergelijk Hebr. 13:15,16 in verbinding met het geloof uit Hebreeën 11 en 12.
Vers 15 Het gebed steunt op de zekerheid van aanneming, gegrond op het vrede-offer.
Vers 16 Goddeloze: wetteloze; in tegenstelling tot de gunstgenoten (vers 5). De wettelozen staan niet in de ware verbondsverhouding met God.
Vers 19 Letterlijk : Gij hebt uw mond vrij laten gaan.
Vers 20 Zonde tegen het vijfde gebod; het zedelijk verval waarin de nauwste banden van bloedverwantschap genegeerd worden.
Vers 21b Of: U beschouwde Ehyeh (hetzelfde Hebreeuwse woord als in Ex. 3:14) als een van u.
Vers 21c De grens van Goddelijk geduld is bereikt. Ordelijk: dat wil zeggen, de verschillende punten van de aanklacht.
Vers 22 Deze waarschuwing bewijst Gods zoekende liefde voor zondaars.
Vers 23 Samenvatting van de onderwijzing van de Psalm.
Psalm 51
Gebed van de boeteling
A. Roep en belijdenis van David (vers 3-7). Davids zaak.
1. Vurige bede (vers 3,4).
2. Diep berouw (vers 5-7).
B. Aanduiding van de goddelijke eis (vers 8). God verlangt een oprecht hart.
C. Gebed om vergeving (vers 9-17).
1. Tot vreugde (vers 9,10).
2. Tot prediking (vers 11-15).
3. Tot lofprijzing (vers 16,17).
D. Aanduiding van de goddelijke eis (vers 18,19). God verlangt een overgegeven hart.
E. Voorbede voor het heil van Israël (vers 20,21). Sions zaak.
1. Geïnspireerde bede (vers 20).
2. Gezegende gevolgen (vers 21).
Opschrift: Een Psalm van David. Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathséba was ingegaan.
Onderschrift: voor de koorleider.
Oorspronkelijke achtergrond
Dit is de vierde boetpsalm. Zie voor de schrijver en de gelegenheid het opschrift (2 Samuël 11 en 12). Herlees de hierop betrekking hebbende opmerkingen bij Psalm 32. David kreeg bezoek van de profeet Nathan, bijna een jaar nadat de zonde bedreven was. In zulke gevallen konden offers geen hulp geven. Zij voorzagen niet in zonden die met voor bedachten rade bedreven waren (Deut. 17:12), zeker niet bewuste doodslag. David kon zich alleen werpen op de souvereine barmhartigheid van God. Alleen het volmaakte offer van Golgotha kon tot stand brengen wat de schaduwen nooit konden. De schaduwen wezen heen naar Christus. In zichzelf hebben zij geen waarde. De verzen 20 en 21 werden waarschijnlijk door David zelf toegevoegd, toen hij het geschrift ter hand stelde aan de koorleider, voor liturgisch gebruik.
Profetische verwachting
Zie de opmerkingen bij de voorgaande Psalm. Deze Psalm wijst heen naar de tijd van Israëls nationale bekering en herstel. Hoewel David ook schuldig was aan andere zonden, is het merkwaardig dat de enige zonde die hier genoemd wordt die van bloedschuld is. De Psalm is daardoor op zeer bijzondere wijze van toepassing op de nationale schuld van het Joodse volk aan de dood van de Messias. Dat de toekomstige bekering, hoewel algemeen, toch een zeer persoonlijk karakter zal dragen, tonen latere profeten aan, bijvoorbeeld Zacharia (Zach. 12:10-14). Wij vinden hier dus voorgesteld wat het gelovige overblijfsel van Israël zal doormaken voor het de rust van het Duizendjarige Rijk zal binnengaan. Op sommige plaatsen wordt deze Psalm bij de Joodse eredienst op grote verzoendag voorgelezen. De grote verzoendag is een type van de grotere dag die komt, als Israël met eerbiedige verwondering zal ontdekken dat de gekruisigde het Lam is dat God Zichzelf had voorzien. Dan zullen hun ogen geopend worden voor het feit, dat Hij door de offerande van Zichzelf eens voor altijd de grondslag heeft gelegd voor hun nationale verlossing en herstel.
Persoonlijke toepassing
Een Psalm van bekering en herstel, van berouw en vergeving. Zonde wordt hier voorgesteld als:
a. een vlek in ons leven die uitgewist moet worden;
b. een bezoedeld kleed dat gewassen moet worden en
c. een dodelijke ziekte die genezen moet worden.
Zonde is:
a. overtreding = de wet geschonden;
b. ongerechtigheid = de verkeerde weg bewandeld en het doel missen.
Bekering bevat een element van geloof en wroeging een element van wanhoop. Oprechte belijdenis zoekt geen uitvlucht of verweer. Probeert zichzelf niet te bedriegen, de mensen niet te misleiden en voor God niet te veinzen (vers 5,6). Er is een groot verschil tussen droefheid over de gevolgen van de zonde en droefheid over de oorzaak van de zonde (vers 5). De zonde kan vergeven worden, maar bepaalde gevolgen blijven. Zonde is een persoonlijke zaak (vers 3-5). Let op het herhaalde mij en mijn. Wij moeten ons niet verschuilen achter erfelijkheid, ouders, omstandigheden of noodzaak. Zonde tegen de naaste is in eerste instantie zonde tegen God, want als wij Gods schepsel aantasten, tasten wij God Zelf aan (vers 6). De zonde van de mens en Gods wijze van handelen ermee stellen Gods gerechtigheid en heiligheid in een helder daglicht. De moderne theologen haten vers 7. Zij spreken graag over God in de mens, in plaats van de zonde in de mens. De oorzaak van de zonde ligt in ons hart, niet in onze omstandigheden; de boze daden komen voort uit een verdorven natuur (vers 7). De mens wordt geboren met een morele afwijking. God kijkt altijd tot in het hart (vers 8). Hoewel de mens een verdorven natuur heeft, heeft hij ook een geweten dat spreekt (vers 7,8). Zonde vereist reiniging, geen bedekking. De mens doet vaak het laatste. Alleen God kan het eerste (vers 9). Het verlossingswerk van Christus voor ons zien we in vers 12. Voor een gelovige uit onze tijd zou een gebed als dat van David in vers 13 blijk geven van onkunde of ongeloof. Zie bijvoorbeeld Joh. 14:16,17; 1Kor. 12:13; Gal. 4:1-7. Een bezwaard hart (Luk. 21:34) verzwakt de wandel en het werk (vers 14). De genietingen van de zonde kostten David de vreugde van het heil (vers 14). Zonde sluit de lippen van de gelovige, vergeving opent ze voor getuigenis en lofprijzing (vers 15d,17). God heeft geen behagen in offers uit koude harten (vers 18), maar wel in die uit toegewijde harten (vers 20). Koude harten spreken van zelf-wil, toegewijde harten van zelf-overgave. Wie vergeving ontving kan bidden voor anderen (vers 20,21).
Aantekeningen
Vers 3 Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden: het gebed om vergeving is gegrond op de openbaring van Gods eigen karakter (Ex. 34:6,7). Overtredingen: opstand; zo ook in vers 5.
Vers 4 Was mij: het Hebreeuwse woord dat gebruikt wordt voor het wassen van de kleren van een melaatse (Lev. 14:4,7-9). Ongerechtigheid: verdorvenheid; zo ook in vers 7.
Vers 5 Ik heeft de klemtoon. De overtredingen waren door God gekend, nu worden ze door David gekend en belijdt hij ze.
Vers 6 Vergelijk Gen. 39:9. Tegengesteld hieraan is Sauls bezorgdheid voor zijn reputatie onder het volk (1Sam. 15:30).
Vers 6b Vergelijk 2Sam. 11:27;12:9,13.
Vers 6c Spreken: van het vonnis. Rechtvaardig: de goddelijke heiligheid gehandhaafd. God is rechtvaardig als Hij straft of vergeeft. Aangehaald in Rom. 3:4.
Vers 7 Zonde: dit schijnt de enige keer in het Oude Testament te zijn dat het woord in absolute zin gebruikt wordt. Vergelijk Rom. 5:12. Alle andere plaatsen gaan over zondige daden. David zoekt geen verontschuldiging voor de zonde. Zie ook vers 8.
Vers 8 Wijsheid: toepassing van de kennis die verkregen is uit het Woord van God, om goed en kwaad te onderscheiden.
Vers 9 Een beeld, ontleend aan de ceremoniële wet (Ex. 12:22; Lev. 14:6,7; Num. 19:6 vv; Hebr. 9:19).
Vers 9b Was mij: Vergelijk Jes. 1:18.
Vers 10 Reiniging van de onreine werd gevolgd door toelating tot de vreugde van de gemeenschap met God en met zijn volk bij het heiligdom.
Vers 11 Delg uit al mijn ongerechtigheden: zie vers 3.
Vers 13 David heeft ongetwijfeld 1Sam. 16:13,14 in gedachten (zie ook Haggai 2:5,6). David verlangt de vernieuwing en de bestendiging van de gemeenschap.
Vers 14 De vrijmoedige geest: een geest van toegewijde gehoorzaamheid.
Vers 16 Bloedschulden: ook anderen behalve Uria waren gesneuveld (2Sam. 12:9;11:17). Gerechtigheid: Gods getrouwheid aan Zichzelf in het vergeving schenken aan hem die oprecht berouw heeft en in het straffen van de onboetvaardige (1Joh. 1:9).
Vers 18,19 Zie 1Sam. 15:21 vv
Vers 19 In een hart waarin het verdriet en de verdrukking hun gezegende werk gedaan hebben, zodat de tegenstand van de hoogmoed veranderd is in de ootmoed van het berouw. Een verbroken geest en een verbrijzeld hart zijn niet het tegenovergestelde van de offers, maar in die gevallen waarin de offers niet voorzien, was dit de enig juiste houding die door God aanvaard kon worden.
Vers 20,21 Bevestigen het profetische karakter van de Psalm, als de nationale belijdenis die noodzakelijk is voor nationale zegen.
Vers 20 Vergelijk 1Kron. 11:5-8. David was op zijn minst bang dat, als gevolg van zijn persoonlijke zonde, de kroon op zijn werk voor het koninkrijk (het voltooien van de hoofdstad van Israël met haar beschermende muren) verhinderd zou worden.
Vers 21 Laat zien dat in vers 18 en 19 het offeren van dieren niet bedoeld is. In het Duizendjarige Rijk zullen dieren geofferd worden om terug te denken aan het volmaakte offer, eens voor altijd geofferd (Ezech. 43:18-27;45:15-25). Denk er aan dat de toestand in het Vrederijk niet dezelfde is als in de eeuwigheid. Offers der gerechtigheid: offers in de juiste gezindheid (naar de eis).
Vers 21b Hier zijn twee Hebreeuwse woorden gebruikt voor het brandoffer; het eerste duidt het offer aan dat opstijgt tot God, het tweede woord het offer dat volkomen wordt verteerd. Beide woorden wijzen heen naar de toewijding van Christus aan God tot in de dood. Het eerste offer toont zijn innerlijk en zijn motieven, het tweede offer de grootte van het werk en hoe Hij het volbracht.
Psalm 52
Het oordeel over de bedrieger
A. Veroordeling van Doëg (vers 3-7). De bedrieger toegesproken.
1. Zijn valsheid aan het licht gebracht (vers 3-6). Sela.
2. Zijn lot beschreven (vers 7). Sela.
B. Overdenkingen van de rechtvaardigen (vers 8,9).
1. Hun eerbied voor God (vers 8a).
2. Hun spot over de sterke (vers 8b,9).
C. Bekentenis van David (vers 10,11). De Bevrijder toegesproken.
1. Zijn geloof beleden (vers 10). Ik.
2. Zijn gelofte gedaan (vers 11). U.
Opschrift: Een onderwijzing van David, toen Doëg de Edomiet gekomen was en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimélech.
Onderschrift: Voor de opperzangmeester (koorleider). Op: Machalath (Ps. 53:1).
Oorspronkelijke achtergrond
Schrijver en omstandigheden worden duidelijk aangeven in het opschrift (zie 1 Samuël 21 en 22). Doëg vermeldde met boosaardige bedoelingen feiten, die Sauls ongerechtvaardigde achterdocht aanwakkerde, dat David het op zijn leven gemunt had,. De gevolgen waren voor de familie van Achimélech noodlottig. Het onderschrift laat zien dat David zijn geschrift later aan de koorleider ter hand stelde voor gebruik bij de eredienst, mogelijk om zijn latere overwinning op de Filistijnen te vieren. Machalath betekent dans of grote dans. Dit naar aanleiding van de dood van Goliath (1Sam. 18:6,7). Het was de grote dans die leidde tot de jaloezie van Saul, de lasterpraat van Doëg en het bloedbad van de priesters. Deze Psalm schijnt een dubbele zinspeling te zijn op Goliath en Doëg.
Profetische verwachting
Zie de indeling van de Psalmen 52-55. Onderwijzing of leerdicht wijst op een speciale onderwijzing voor de laatste dagen. Achter de historische Doëg zien we de nog duisterder figuur van de antichrist. Zijn ware karakter wordt in deze Psalmen naar voren gebracht (Vergelijk Dan. 11:36; Jes. 30:33;57:9 en Openbaring 13).
Persoonlijke toepassing
Een Psalm over de tong, de bedrieglijke en de betrouwbare tong. Morele verontwaardiging over het kwaad is beter dan overdachte onverschilligheid. Goedertierenheid kenmerkt de Machtige (El, vers 3). Sommige mensen beroemen zich in duivelse boosheid, anderen in Goddelijke goedertierenheid (vers 3). Menselijke valsheid doet de Goddelijke goedheid niet teniet (vers 3). Bedrog is in werkelijkheid een erkenning van de nederlaag (vers 4). Boosaardigheid heeft een bedoeling. De waarheid kan verteld worden met een boosaardig oogmerk (vers 4). De valse tong wordt in de Schrift heel vaak veroordeeld (zie bijvoorbeeld Jakobus 3). Waak over uw tong! De tong is voor gebruik, niet voor misbruik. Het hart is een fontein, de taal is wat er uit stroomt (Jak. 3:11). Lof is het passendst voor de tong van de gelovige (vers 11).
Aantekeningen
Vers 3 Geweldige: of O, gij held (ironisch). God: El
Vers 5 Christus was totaal anders (Ps. 45:8).
Vers 6 Het feit was waar, maar de bedoeling vals.
Vers 7 Het oordeel over het huis van de valsaard wordt met forse trekken getekend. Tent: letterlijk, tabernakel. Achimélech werd uit zijn dienst in de tabernakel gerukt; zo zal God de valsaard vergelden. Het woord tent kan ook slaan op de woning van Doëg, zie 1Sam. 21:7; Ps. 49:12.
Vers 8 Geen boosaardige voldoening over de boze opzet, maar voldoening over de handhaving van de Goddelijke gerechtigheid. Vergelijk Ps. 2:4. Wat de rechtvaardigen zien (vers 8) en wat zij zeggen (vers 9).
Vers 9 De man: Hebreeuws, de sterke man, hier ironisch. Verwant aan het Hebreeuwse woord in vers 3. Veelheid van zijn rijkdom: vergelijk 1Sam. 8:11,12,15 met 22:9.
Vers 9b Zie Ps. 49:7.
Vers 10 Tegenstelling met het lot van de boosdoener in vers 7. De olijfboom is een altijd groene boom. Zijn vrucht levert de olie, die een beeld isvan de Heilige Geest. Huis, in tegenstelling tot de tent uit vers 7.
Vers 11 Omdat Gij het gedaan hebt. Vergelijk Ps. 22:32;37:6.
Psalm 53
De dwaasheid van de vrijdenkers
A. De menselijke verdorvenheid (vers 2-4).
1. Vernietigende aanklacht (vers 2).
2. Goddelijk onderzoek (vers 3).
3. Plechtige gevolgtrekking (vers 4).
B. Meedogenloze onderdrukking (vers 5, 6).
1. Ernstig betoog (vers 5).
2. Goddelijke tussenkomst (vers 6a).
3. De tegenstand gebroken (vers 6b).
C. Heilig verlangen (vers 7).
1. Verheven uitzicht (vers 7a).
2. Goddelijk herstel (vers 7b).
3. Geheiligde vreugde (vers 7c).
Opschrift: een onderwijzing van David.
Onderschrift: voor de koorleider. Bij snarenspel.
Oorspronkelijke achtergrond
Een herziene uitgave van Psalm 14, geschikt gemaakt voor de openbare dienst (zie onderschrift). De in het oog vallende wijziging van de tekst in vers 6 werd waarschijnlijk aangebracht met het oog op de nieuwe onstandigheden, naar alle waarschijnlijkheid de vernietiging van Sanheribs lager in de dagen van Hizkia (Vergelijk vers 6 met 2Kon. 19:35,36). Voor snarenspel, zie de aantekeningen bij Psalm 3.
Profetische verwachting
Leerdicht of onderwijzing wijst op een bijzondere onderwijzing voor het overblijfsel in de laatste dagen. Het karakter, het gedrag en de nederlaag van de antichrist en zijn volgelingen worden voorgesteld. Hoewel goddeloos in hun hart, erkennen zij voor het uiterlijk een politieke god, voor hun eigen doeleinden (Dan. 11:36-38; 1Thess. 2:4; Openb. 13:15). Het overblijfsel neemt deel aan de uitvoering van het Goddelijke oordeel (vers 6). In overeenstemming met het algemene karakter van het Tweede Boek van de Psalmen en de profetische strekking van deze Psalm komt de Goddelijke naam Elohim zeven keer voor, inplaats van drie keer Elohim en vier keer Jahweh in Psalm 14. Een andere titel boven deze Psalm zou kunnen zijn: Het atheïsme van de antichrist.
Persoonlijke toepassing
De Schrift is van toepassing op onze steeds weer wijzigende onstandigheden. De oude woorden passen op onze moderne noden. De mens zoekt allerlei dingen, behalve God (vers 3). God ziet uit naar mensen die Hem zoeken (vers 3); verloren zondaren (Luk. 19:10); gelovigen die Hem aanbidden (Joh. 4:23). God verwerpt degenen die Hem loochenen (vers 6). Het geen rekening houden met God is de oorzaak van zedelijk verderf. Hoewel de mens geen acht geeft op God, laat Hij niet na op hen acht te geven. Merk op dat God hier zeven keer genoemd wordt, juist tegenover de goddeloze menigte.
Zie ook de opmerkingen en aantekeningen bij Psalm 14.
Psalm 54
De kracht van de rechtvaardingen
A. Gebed om uitredding (vers 3-5). De roep van het geloof.
1. De smeekbeden (vers 3,4).
2. De reden (vers 5). Het doel van de vijand. Sela.
B. Belijden van vertrouwen op God (vers 6,7). Het anker van het geloof.
C. Bede om verdelging van de vijanden (vers 7b). De grond van het geloof. Uw waarheid.
D. Dank voor bevrijding (vers 8,9). De verwachting van het geloof.
1. De uiting (vers 8).
2. De reden (vers 9). De nederlaag van de vijand.
Opschrift: Een onderwijzing van David, toen de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt David zich niet bij ons?
Onderschrift: Voor de koorleider. Bij snarenspel.
Oorspronkelijke achtergrond
Het opschrift noemt schrijver en omstandigheid. Zie de geschiedenis in 1Sam. 23:14,15,19-24 en 26:1-4.
Zif was een kleine stad, 24 km ten zuidoosten van Hebron, in het stamgebied van Juda. De inwoners schijnen bij twee gelegenheden verraad te hebben gepleegd (zie de aantekeningen op Psalm 31).
Voor het snarenspel: zie de aantekeningen bij Psalm 3.
Profetische verwachting
Hier is verder onderricht voor de laatste dagen (leerdicht); dagen van hevige vervolging voor het Joodse overblijfsel. Evenals David zullen velen van deze gelovigen verraden en bedrogen worden, terwijl ze opgejaagd en gekweld worden door de antichrist en zijn medestanders (vergelijk Luk. 21:16vv). Dit verandert het feit echter niet, dat het geloof roemt in de verwachting van de Goddelijke bevrijding.
Persoonlijke toepassing
Kracht is een eigenschap van de Naam (vers 3). Als de mensen God voor ogen hadden, zouden ze nooit de vrome vervolgen (vers 5). Kunt u ook zeggen: God is mij een Helper (vers 6)? Hij helpt door te ondersteunen (vers 6). Wij hebben een God die aanwezig is voor de nu aanwezige noden (vers 6). Gods karakter staat borg voor de vervulling van zijn Woord (vers 7). Al onze offers moeten vrijwillig zijn (vers 8). God is goed (vers 8). Waar geen strijd is, is geen overwinning (vers 9). Het geloof ziet de toekomst als het heden (vers 9). God leidt Zijn volk uit onrust en moeite in weiden van vrede (vers 9).
Aantekeningen
Vers 3a De verlossing is hier uitwendig; dat wil zeggen, verlost van de vijanden.
Vers 5 Vreemden: ziet waarschijnlijk op de mensen van Kehila, Kanaänieten van afkomst (zie 1Sam. 23:12). Vergelijk ook Ps. 53:5.
Vers 6b Beter: De Heere (Hebreeuws: Adonai) is de steun van mijn ziel.
Vers 7 Verspieders: hetzelfde Hebreeuwse woord alleen in Ps. 5:9; 27:11; 56:2; 59:11.
Vers 8 Let op de Naam Jahweh, een algemeen gebruik in het Tweede Boek van de Psalmen.
Vers 9 Hij: Jahweh Zelf, geopenbaard als de God van zijn volk, die zijn verbond houdt.
Psalm 55
Lofzang van de verdrukte
A. Klagende smeking (vers 2-9). David beschouwt zichzelf. Bedruktheid overheerst.
1. Gebed (vers 2-4). De roep en de reden ervan.
2. De toestand (vers 5,6). De vijanden en de angsten.
3. De klacht (vers 7-9). De roep en de reden ervan. Verlangen naar rust.
B. Vreselijke aanklacht (vers 10-16). David beschouwt zijn vijanden. Verontwaardiging overheerst.
1. Gebed (vers 10-12). De roep en de reden ervan.
2. Tussenzin (vers 13-15). De vriend en zijn huichelachtigheid. (De aartsbedrieger - centrale gedachte van de Psalm).
3. Gebed (vers 16). De roep en de reden ervan. Vergelding gevraagd.
C. Geduldig wachten (vers 17-24). David beschouwt zijn God. Vertroosting overheerst.
1. Gebed (vers 17-20). De roep en de zekerheid.
2. Tussenzin (vers 21,22). De vriend en zijn huichelachtigheid.
3. Overtuiging (vers 23,24). De roep en de zekerheid. Vertrouwen uitgesproken:
a. tot de mensen gericht (vers 23).
b. tot God gericht (vers 24).
Opschrift: een leerdicht van David.
Oonderschrift Voor de koorleider. Op de wijze van: De duif op verre terebinten (Jonath Elem Rechokum).
Oorspronkelijke achtergrond
Geschreven door David, zeer waarschijnlijk gedurende de tijd van Absaloms opstand (2 Samuël 15-17). Achitofel is ongetwijfeld de valse vriend waarop gedoeld wordt. Hij was de voornaamste steun van Absalom, tijdens de opstand. Het is leerzaam om na te gaan wat de aanleiding van Achitofels verraad was. Hier zien we dat het mede een vrucht van Davids grote zonde was (zie 1Kron. 3:5; 2Sam. 11:3 en 23:34,39). Eliam (Ammiël), de vader van Bathseba, was de zoon van Achitofel en Uria’s wapenbroeder in de lijfwacht van de koning. Achitofel koesterde wrok tegen de onteerder van zijn kleindochter en de moordenaar van zijn aangetrouwde kleinzoon. David gaf zijn vijanden dus een machtig wapen in de hand. Zijn enige veilige toevlucht lag in het gebed, door zijn zaak aan een getrouw en barmhartig God op te dragen (2Sam. 15:31). Vergelijk het onderschrift met de verzen 6-8.
Profetische verwachting
We zien hier de diepe zielsoefeningen van het fel vervolgde Joodse overblijfsel in de laatste dagen, die voorafgaan aan de uiteindelijke verlossing uit de macht van de antichrist. Verdere bijzonderheden over diens karakter komen aan het licht. Hij wordt hier gezien 1. als een belijder van de God van zijn vaderen (vers 15), hoewel hij in feite een godloochenaar is (Psalm 53); 2. als een schender van zijn plechtig verbond (vers 21). Vergelijk Dan. 9:27; en 3. als een vervolger van het gelovig overblijfsel (vers 4). Zijn ondergang wordt ook voorspeld (vers 16,24). Vergelijk Openb. 19:20. Deze Psalm voorafschaduwt de ervaringen van de Heiland, die gedurende zijn verblijf op aarde de diepten van de verdorvenheid, wreedheid en ondankbaarheid ervoer in een mate zoals nooit iemand dit meemaakte. Judas, de verrader, is in veel sprekende trekken een beeld van de antichrist, als de leugenachtige bedrieger in de toekomst.
Persoonlijke toepassing
Een Psalm van vertrouwen temidden van moeite en bedrog. Onze moeilijkheden kunnen veroorzaakt worden door onszelf of door anderen óf als een gevolg van onze fouten óf als gevolg van ons geloof. In beide gevallen is God alleen onze ware toevlucht. Ook christenen zitten soms gevangen in een doolhof van gemengde gevoelens. De Heiland is de ware toevlucht voor vermoeiden en belasten (Matt. 11:28-30). Veiligheid is niet altijd in de eenzaamheid te vinden; de boosheid kan ook in de wildernis wonen (vers 7). Misschien schenkt God ons niet de vleugels van een duif om de moeilijkheden te ontvluchten, maar de vleugels van een adelaar staan ons ter beschikking om ons er boven te verheffen (vers 7). Zie Jes. 40:31. Merk de zevenvoudige vorm van toenemende boosheid op (vers 10-12). Het gedrag van de trouweloze vriend is moeilijker te dragen dan de tegenstand van een steeds terugkerende vijand (vers 13-15). David bad, evenals Daniël drie maal daags (vers 18). Hier is een woord van troost voor gelovigen in door de oorlog geteisterde gebieden (vers 19). Er ligt gevaar in voorspoed. Materiële overvloed brengt dikwijls geestelijke armoede (vers 20). Bij de Heer is geen verandering (Jak. 1:17). Als God ons de last niet afneemt, geeft Hij kracht om die te dragen (vers 23). De rechtvaardigen worden soms bewogen op hun grondslag, maar nooit van hun grondslag (vers 23). Davids raad steunde op ervaring (vers 23), vergelijk 1Petr. 5:7. Ik zal op U vertrouwen is het wachtwoord van de gelovige voor alle omstandigheden (vers 24).
Aantekeningen
Vers 3 Ik maak getier: (NBG: kreunend) vergelijk Jes. 38:14 (ik kirde), Ezech. 7:16 (kermende; klagende).
Vers 4 Beangstiging van de goddeloze: kwetsende beledigingen; dreigementen en valse aanklachten die als stenen of vuurpijlen op een vijand afgeschoten zijn.
Vers 8 Vergelijk Jer. 9:2.
Vers 10 Jeruzalem is geworden als Babel. David bidt om een spraakverwarring (Genesis 11).
Vers 12 Verderving: hetzelfde Hebreeuwse woord als in Ps. 52:4. Straat: plein, de plaats van samenkomst bij de poort, waar recht werd gesproken en zaken werden gedaan.
Vers 16 Dit gebed herinnert aan Korach, Dathan en Abiram (Num. 16:31-35; vergelijk Openb. 19:20).
Vers 23 Merk het verschil op tussen vers 20 en vers 23, wat de naam van God betreft. In vers 20 God = El en in vers 23 Heere = Jahweh. Vergelijk Ps. 37:5 en 1Petr. 5:7.
Vers 24 Hun dagen niet ter helfte brengen: door een vroegtijdige dood. Achitofel doodde zichzelf (2Sam. 17:14,23); Absalom kwam tot een vroegtijdige dood en werd in een kuil geworpen; Judas hing zichzelf op (Matt. 27:5); en van de antichrist is zijn einde voorzegd (Openb. 19:20).
(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, oktober ’91
Met toestemming in electronische vorm gedistribueerd door BBS
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.