Daniël 05

Daniël
Hoofdstuk 5
W. Kelly

Hoofdstuk 5
Daniël 5 en 6 zijn in verhalende vorm geschreven, maar deze hoofdstukken geven ons ook een voorafschaduwing van de toekomst. Wij zien hoe in de periode van de tijden van de volken de macht die God aan de mens gegeven heeft, wordt misbruikt. Een praktische illustratie van de macht van de volken hebben wij al gezien in de vorige hoofdstukken. Daniël 5 en 6 laten niet in de eerste plaats algemene kenmerken van de volken zien, maar tonen ons de bijzonderheden die bij de volken in de tijd van het einde aangetroffen zullen worden. Bijzonderheden die dienen als voorlopers van een spoedige verwoesting.

God openlijk bespot
”De koning Bélsazar maakte een grote maaltijd voor zijn duizend geweldigen, en hij dronk wijn voor die duizend” (Vers 1). Wij zien veel praal en pracht en een verschrikkelijke brasserij. Maar ook een koning die God openlijk bespotte: ”Toen Bélsazar de wijn geproefd had, zeide hij, dat men de gouden en zilveren vaten voorbrengen zou, die zijn vader Nebukadnézar uit de tempel, die te Jeruzalem geweest was, weggevoerd had; opdat de koning en zijn geweldigen, zijn vrouwen en zijn bijvrouwen daaruit dronken. Zij dronken de wijn en prezen de gouden en de zilveren, de koperen, de ijzeren, de houten en de stenen goden” (Vers 2-4).

Het einde van het Babylonische rijk
De algemene geschiedenis leert ons dat hier een jaarfeest gevierd werd, waarbij aan de losbandigheid de vrije teugel werd gegeven. En dat hierdoor een gunstige gelegenheid voor de belegeraar werd geschapen, om in een onbewaakt ogenblik de stad aan te vallen en zijn voordeel te doen met de uitgebreide voorbereidingen voor het feest. In diezelfde nacht werd Babel ingenomen.

De Schrift toont ons dat de koning, in valse gerustheid, van de gelegenheid gebruik maakte om de God van Israël te raadplegen. Vermetele en blinde man! Het was de vooravond van het einde van zijn dynastie en van zijn dood. De geschiedenis laat ons ook zien, dat de mens niets leert uit de geschiedenis. Ook Bélsazar heeft uit alles wat er met Nebukadnézar gebeurd was, niets geleerd.

Heeft God zijn volk verlaten?
De stad, de heilige stad van God, was ingenomen, de tempel verbrand, de vaten uit het heiligdom, met volk, priesters en koning naar het land van de vijand gevoerd. Het is verbazingwekkend dat Israël zo vallen moest. Had God dit volk niet eeuwenlang bewaard en beschermd? Ondanks hun ondankbaarheid en temidden van duizenden gevaren in het land Kanaän? Was het voor de wereld niet vreemd, te zien dat God Zijn eigen uitverkoren volk opgaf? Dat ze uit hun land werden verdreven door een afgodische chaldeeuwse koning? Want Babylon heeft naam genaamkt om de veelheid van haar afgoden.

Nebukadnézar
Koning Nebukadnézar was, ondanks zijn trots en eerzucht, niet zo gevoelloos geweest als Bélsasar. Hij had zich gebogen voor de God van de hemel, Die de Israëlieten vanwege hun zonden had moeten overgeven aan de vijand. De God die in Zijn souvereiniteit hemzelf had verhoogd om het gouden hoofd van het rijk der volken te zijn. Hij had erkend dat de God van Daniël de God der goden en de Heere der koningen was. Hij had beleden dat de God van Sadrach, Mesach en Abednego, de Allerhoogste God was, een Verlosser en Openbaarder van verborgenheden, ver verheven boven alle andere goden. Nebukadnézar had zich aan veel zonden schuldig gemaakt. Hij was trots en zelfingenomen geweest, ondanks veel waarschuwingen. Hij was daarom vernederd, zoals geen koning, geen mens voor hem. Maar hij had voor zijn gehele rijk zijn zonde erkend en de machtige wonderen van de Koning van de hemel bekend gemaakt. Maar zelfs in zijn meest vermetele dagen, op het toppunt van zijn macht, toen allen voor hem beefden en hij doodde wie hij wilde, of verhoogde wie hij wilde, was hij nooit tot zo’n minachtende heiligschennis overgegaan, als zijn kleinzoon nu.

Het oordeel staat voor de deur
Het ogenblikkelijke vonnis, het onvermijdelijke oordeel moest daarom worden aangekondigd. Want de beker van de ongerechtigheid was vol en al lang te voren had God de straf over de koning van Babylon aangekondigd (Jesaja 13; Jeremia 25 enz.). Maar voordat het oordeel wordt uitgevoerd geeft God nog een waarschuwend teken.

”Ter zelfder ure kwamen er vingers van een mensenhand voort, die schreven tegenover de kandelaar, op de kalk van de wand van het koninklijk paleis, en de koning zag het deel van de hand, die daar schreef” (Vers 5). Het was ditmaal geen droom, maar een stille waarschuwing, een schrikwekkend voorteken, temidden van een wilde braspartij, vanwege de goddeloze uitdaging van de levende God. Het uur van de uitoefening van wraak was nu gekomen. Bélsazar zou moeten buigen voor de almachtige God. Zijn geweten, aangetast door verderf, beefde voor de hand die zijn lot schetste, hoewel hij geen woord begreep van wat op de wand geschreven werd. Instinctmatig voelde hij, dat God, Wiens hand niemand kan tegenhouden, met hem ging afrekenen. ”Toen veranderde zich de glans van de koning, en zijn gedachten verschrikten hem, en de banden zijner lendenen werden los, en zijn knieën stieten tegen elkander aan” (Vers 6).

Er is een man in uw koninkrijk
Door zijn schrik vergat hij zijn waardigheid. ”Zodat de koning met kracht riep dat men de sterrekijkers, de Chaldeeën en de waarzeggers inbrengen zou” (Vers 7). Maar alles was tevergeefs. ”Toen kwamen al de wijzen van de koning in; maar zij konden dit schrift niet lezen, noch de koning zijn uitlegging bekend maken” (Vers 8). Midden in de toenemende ontsteltenis van de koning en de verbazing van zijn machthebbers, kwam de koningin (ongetwijfeld de koninginmoeder, als wij de verzen 2 en 10 met elkaar vergelijken) de feestzaal binnen. Zij had niet aan het feest deelgenomen. Zij herinnnerde de koning aan iemand die nu min of meer buiten en boven dit alles stond; een volkomen vreemde voor de goddeloze koning. ”Er is een man in uw koninkrijk, in wie de geest van de heilige goden is, want in de dagen van uw vader is bij hem gevonden licht, en verstand, en wijsheid, gelijk de wijsheid der goden is; daarom stelde hem de koning Nebukadnézar, uw vader, tot een overste” (vers 11).

Het feit, dat Daniël voor Bélsazar een vreemdeling was, spreekt boekdelen. Hoe trots en onbeschaamd de grote Nebukadnézar ook geweest mag zijn, Daniël zat in de poort van de koning. Hij was de bestuurder van de hele provincie Babel, hoofd van de bestuurders en de voornaamste van alle wijze mannen. De gedegradeerde en gedegenereerde afstammeling van Nebukadnézar kende Daniël zelfs niet.

David en Saul
Dit doet mij, tussen twee haakjes, denken aan een welbekend voorval uit de geschiedenis van koning Saul. Toen Saul door een boze geest werd beangstigd, werd een jonge zoon van Isaï uitgezocht om door zijn muziek het gemoed van de koning rust te geven. ”En het geschiedde, als de geest van God over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd beter met hem, en de boze geest week van hem” (1 Sam. 16:23). Niet lang daarna verkeerden Saul en heel Israël met hem in grote nood, toen de reus van Gath hen uitdaagde en God hoonde. Gods voorzienigheid bracht daar bij het leger van Saul een jongeling, die de opgeblazen woorden van de Filistijn met andere oren aanhoorde. In plaats van angst was er bij hem verbazing, dat de onbesneden Filistijn het durfde te wagen de legers van de levende God te honen. De overwinning was nauwelijks behaald, of de koning keerde zich tot zijn krijgsoverste met de vraag: ”Wiens zoon is toch deze jongeling, Abner”? Abner moest erkennen dat hij het niet wist. Dit was toch een vreemd geval; dezelfde jongeling die Saul bij zijn ziekte had gediend, was bij de koning niet bekend! Nog niet zo lang voor zijn overwinning op Goliath had David nog op de harp gespeeld in het paleis, maar Saul kende hem niet.

Hoe kan dat?
Dit feit heeft de critici zeer verwonderd . Eén van de eminentste Hebreeuwse geleerden heeft geprobeerd te bewijzen dat de hoofdstukken iets moeten zijn verschoven en dat het eind van hoofdstuk 16 zou moeten volgen op het eind van hoofdstuk 17, om zo de moeilijkheid van Sauls onkunde omtrent David uit de weg te ruimen, nadat deze in de tegenwoordigheid van de koning was geweest, zijn liefde had gewonnen en zijn wapendrager was geworden. Maar ik ben er van overtuigd dat al deze pogingen voortkomen uit het niet begrijpen van de les die God ons hier wil leren. De waarheid is, dat Saul van David kan hebben gehouden, zolang deze hem van dienst was, maar dat er nooit ook maar een spoortje van sympathie voor David bij Saul geweest is. Zo werd David spoedig vergeten. Het is de geest van de wereld jegens de kinderen van God. Het is zoals Johannes zegt: ”Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet heeft gekend” (1 Joh. 3: 1). De wereld kan bekend zijn met veel dingen die de christenen betreffen, maar ze kent hen zelf niet. En wanneer de christen van het toneel is verdwenen, kan er een voorbijgaande herinnering zijn, maar hij is en blijft voor de wereld een onbekende. Saul had de grootste verplichtingen aan David. Door David had hij weer rust gekregen. Toch was bij hem alle kennis van David volkomen verdwenen.

En niemand dacht aan die man
Zo kon bij deze crisis in het paleis van Bélsazar, de koningin van Daniël zeggen: ”In de dagen van uw vader is bij hem gevonden licht en verstand, en wijsheid, gelijk de wijsheid der goden is; daarom stelde hem de koning Nebukadnézar, uw vader, tot een overste der tovenaars, der sterrekijkers, der Chaldeeën en der waarzeggers, uw vader, o koning!” (Vers 11). Tot nu toe had niemand aan hem gedacht. Hij was totaal onbekend aan hen die op het feest waren. De enige die aan hem dacht was de koningin en zij was alleen daar gekomen vanwege hun ongerustheid.

Daniël komt voor de koning
Daarna werd Daniël in alle haast voor de koning gebracht en de koning vroeg hem: ”Zijt gij die Daniël, een uit de gevankelijk weggevoerden van Juda, die de koning, mijn vader, uit Juda gebracht heeft” (Vers 13)? Vervolgens zette de koning zijn moeilijkheid uitéén en sprak over de beloning die hij bereid was te geven aan ieder die de verklaring van het schrift aan de wand zou kunnen geven. Daniël antwoordde zeer gepast: ”Heb uw gaven voor uzelf, en geef uw vereringen aan een ander; ik zal nochtans het schrift voor de koning lezen en de uitlegging zal ik hem bekend maken” (Vers 17).

Maar eerst sprak hij een vermanend woord, door in een paar woorden de geschiedenis van Nebukadnézar aan Belsazar voor te stellen en Gods handelingen met hem. Hij herinnerde hem ook aan zijn eigen totale onverschilligheid en aan zijn vermetele beledigingen van God. ”En gij, Bélsazar, zijn zoon, hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles geweten hebt. Maar gij hebt u verheven tegen de Heere des hemels, ... maar die God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wie al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt” (Vers 22,23). Hij maakte de koning duidelijk hoe verschrikkelijk zijn handelen in de ogen van God was. Want dat is de zonde altijd. Satan probeert dat altijd te verdoezelen. Voor de Babyloniërs was het een prachtig feest, nog vergroot door de herinneringen aan de successen van hun legers en hun goden. Maar wat was deze brasserij in de ogen van God? Wat betekende het voor Hem, dat het gerei van Zijn dienst op zo’n arrogante wijze gebruikt werd, namelijk om zich te beroemen op de triomf van Babel en haar afgoden? Voor iemand die God kende moet het pijnlijk zijn geweest dat Hij zo openlijk werd bespot.

God is een heilig God
Ook nu gebeuren er dingen in de wereld die verschrikkelijk zijn in de ogen van God en die Hij moet oordelen. Kennen wij nog de verborgen omgang met God? Beseffen wij hoe erg deze dingen moeten zijn in de ogen van God? En bedenken wij dat het oordeel over de wereld aanstaande is? Wij kunnen gemakkelijk een afkeurend oordeel uitspreken over de arrogantie van Nebukadnézar, over de openlijke goddeloosheid van Bélsazar en over de verschrikkelijke dingen die in onze dagen gebeuren. Maar het grote morele criterium voor ons moet zijn: Onderscheiden wij het aangezicht van de hemel en van de aarde in onze dagen? Zijn wij alleen bezig met de belangen van de Heere? Begrijpen wij wat er in de wereld gaande is? Geloven wij wat er staat te gebeuren?

Werktuigen in de hand van satan
De koning en zijn gevolg waren slechts werktuigen in de hand van satan. De minachting die zij toonden voor de God van de hemel was niet alleen het produkt van hun eigen gedachten, maar ook van satan, hun meester. Het is een waar gezegde: ”Waar men de wil van de mens vindt, daar vindt men ook de dienst van satan”. De mens denkt er niet aan, dat vrijheid zonder God altijd tot gevolg heeft dat men het werk van de duivel doet. Koning Bélsazar en zijn machthebbers dachten misschien dat zij alleen maar hun overwinning over een gebroken en in Babel gevangen natie vierden, maar in werkelijkheid was wat zij deden een persoonlijke belediging van de levende God. En Hij beantwoordde die uitdaging. Het ging niet om een geschilpunt tussen Daniël en de astrologen, maar tussen Bélsazar en God. Het bevel om de vaten uit het huis van de Heere te brengen was niet slechts een dronken gril van de koning; nee, de krisis was gekomen en God zou de beslissende slag slaan.

God zal het kwaad oordelen
Wees ervan verzekerd, dat de woorden en daden van de mensen uit onze dagen door God niet worden vergeten, hoewel de mens niet meteen door God wordt gestraft. Er is ”een verzamelen van gramschap tegen de dag van de gramschap”. In de tegenwoordige tijd oordeelt God het kwaad niet direkt en openlijk. De mens kan zijn zonden tot de hemel toe opbouwen, maar zal des te verschrikkelijker te vallen, als de hand van God zich tegen hem keert. ”Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God” (Hebr.10:31).

De woorden aan de wand
God gaf zelfs toen nog een ernstige waarschuwing vooraf, bestemd voor allen. Er kwam een hand die woorden schreef op de wand van het koninklijk paleis. Wat was nu de grote moeilijkheid bij deze woorden? De taal was Chaldeeuws en zij die de hand en de woorden zagen, waren Chaldeeën. Wij zouden denken, dat deze woorden de Chaldeeën vertrouwder hadden moeten zijn dan Daniël. Het is niet Gods wijze van doen, om een mededeling in een onduidelijke vorm te doen. Het is een verwerpelijke theorie, dat God, bij het geven van een openbaring, het degenen die het aangaat onmogelijk maakt om die openbaring te begrijpen .

De natuurlijke mens kan het niet begrijpen
Waarom is het voor een ongelovige niet mogelijk om de Schrift te begrijpen? De taal van de Schrift is niet zo moeilijk. Als iemand mij zou vragen welk gedeelte van het Nieuwe Testament, naar mijn mening, het diepzinnigste is, zou ik verwijzen naar de Brieven van Johannes. En toch zijn deze Brieven in heel eenvoudige taal geschreven. De woorden die de schrijver gebruikt en de gedachten die hij uitspreekt, zijn niet raadselachtig of vol vreemde en diepzinnige woordspelingen. De moeilijkheid bij het verstaan van de Schrift is hierin gelegen, dat de natuurlijke mens het niet kan begrijpen, omdat hij de Geest van God niet bezit. De Schrift is de openbaring van Christus aan zielen die door genade hun harten geopend hebben om Hem te aanvaarden en lief te hebben.

Wie kan de Schrift verstaan?
Johannes was van alle discipelen de meest uitverkorene. Hij werd door de Heilige Geest gebruikt om ons de diepste gedachten over de liefde van Christus en Zijn persoonlijke heerlijkheid te geven. De werkelijke moeilijkheid bij het verstaan van de Schrift bestaat hierin, dat de gedachten van God zo oneindig ver boven ons natuurlijk verstand uitgaan. Wij moeten onszelf opgeven om de Bijbel te verstaan. Wij moeten hart en oog voor Christus hebben, anders wordt de Schrift voor onze zielen een totaal onverstaanbare zaak. Wanneer het oog eenvoudig is, is het hele lichaam verlicht. Daarom zien wij dat een gestudeerd mens het spoor bijster kan raken en tekort kan schieten bij het beoordelen van de Brieven van Johannes of van de Openbaring, omdat het te diep voor hem is. Hij kan er niet in doordringen.

Maar wie geestelijk is, beoordeelt alle dingen
Aan de andere kant kan men een eenvoudig iemand zijn, die deze geschriften misschien niet in zijn geheel begrijpt of elk gedeelte ervan nauwkeurig kan uitleggen, maar hij kan er in ieder geval wel van genieten. Deze geschriften brengen begrijpelijke gedachten over naar zijn ziel, tot troost, leiding en nut. Zelfs als het gaat over toekomstige gebeurtenissen, vindt hij daar belangrijke beginselen van God, die van praktische betekenis zijn voor zijn ziel, zelfs al worden die beginselen gevonden in wat doorgaat voor het duisterste Boek uit de Schrift: De Openbaring. De reden is, dat Christus voor zijn aandacht staat en Christus is in elk opzicht de wijsheid van God. Het is natuurlijk niet zo dat iemand het kan verstaan omdat hij onkundig is, maar hij kan het verstaan ondanks zijn onkunde.

Zien op Christus
Ook gaat het er niet om dat een mens geleerd moet zijn, om in de gedachten van God te kunnen indringen. Noch onwetendheid, noch geleerdheid is belangrijk. Er is maar één weg: het oog moet zien op Christus. Waar Christus voor de ziel wordt geplaatst, daar wordt Hij het licht van het geestelijk verstand, zoals Hij ook het licht van de verlossing is. De Geest van God is voor ons de kracht om Gods gedachten te kunnen begrijpen. Maar Hij geeft dat licht nooit buiten Christus om. Als een mens iets anders voor de aandacht heeft dan Christus, kan hij de Schrift niet werkelijk verstaan.

Gemeenschap met de Heere
Wij gaan terug naar de inscriptie op de wand. De woorden waren duidelijk genoeg. Alles zou begrijpelijk zijn geweest, als de zielen van de Chaldeeën in gemeenschap met de Heere waren geweest. Ik bedoel niet dat de kracht van de Geest van God niet nodig was om Daniël in staat te stellen de woorden te verstaan. Het is voor het begrijpen van het Woord nodig, dat wij gemeenschap hebben met de God, Die Zijn gedachten aan ons bekend wil maken.

Daniël kan het schrift lezen en uitleggen
Daniël stond geheel buiten de braspartijen en feesten van de koning. Hij was voor de koning en de zijnen een vreemdeling. Hij werd vanuit het licht van de tegenwoordigheid van God geroepen, om dit toneel van goddeloosheid en duisternis aan te zien. Omdat hij in het licht van God leefde kon hij de geschreven woorden lezen en verklaren: ”Dit nu is het schrift, dat er getekend is: Mene Mene, Tekel, Ufarsin...” (vers 25). Hij zag direkt de hand van God in deze zaak. De koning had God beledigd in de voorwerpen die met Zijn verering verbonden waren.

Mene: God heeft uw koningschap geteld en Hij heeft het voleind.

Tekel: U bent in weegschalen gewogen en te licht bevonden.

Peres: Uw koninkrijk is verdeeld en het is aan de Meden en de Perzen gegeven (vers 26-28).

De vervulling van de profetie
Op het moment van de uitleg gebeurde er nog niets. Ik vestig hierop de aandacht, omdat het een nieuw bewijs is, hoe volkomen verkeerd de stelregel is dat wij moeten wachten tot de profetie vervuld is, voordat wij haar kunnen begrijpen. Voor een ongelovige is het zien van de vervulling van de profetie in het verleden een machtig argument, dat misschien tot hem kan spreken. Maar dit is niet het doel waarvoor God de profetie liet schrijven. Ongetwijfeld kan God de profetie ook voor dit doel gebruiken. Maar was dat de bedoeling van het geschrevene op de wand in die nacht? Duidelijk niet. Het was een laatste, ernstige waarschuwing van God vóórdat het oordeel zou worden voltrokken. De uitleg werd gegeven, vóórdat de Perzen in de stad doorbraken, toen er nog geen teken van de naderende ondergang was. ”In diezelfde nacht werd Bélsazar, de koning der Chaldeeën gedood. Darius de Meder nu, ontving het koninschap, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde” (Daniël 5:30; 60:1). Dat was het einde van het Babylonische Rijk.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.