Hosea deel 1
Hosea de “evangelische” profeet.
Inleiding:
Wij gaan de komende tijd de profetieën bespreken welke Hosea aan Israël moest doorgeven van de Here God, veel van deze profetieën moest hij illustreren doormiddel typen en symbolen. Hosea wordt ook wel de meest “evangelische profeet” genoemd, zijn handelen in opdracht van de Here is in de eerste instantie voor Israël bedoeld maar het valt op dat juist het Nieuwe testament Hosea zo vaak bevestigt én citeert. Het eerste dat we samen gaan bestuderen was eigenlijk bedoelt als laatste gedeelte van deze studie maar het leek mij zinvol om allereerst de Here Jezus Christus in het boek Hosea te bekijken en van daar uit verder dit, toch wel, onbekende boek nader te bezien.
We beginnen met onze Here Jezus Christus, naar hem wordt, direct en indirect, verwezen in het boek Hosea.
Profetieën betreffende Christus
1. De Messias
De zinspelingen op de Messias zijn in dit boek overduidelijk. Zowel Paulus als Petrus tonen ons, dat de profetie van Hosea 1:10 vervuld is in Christus:
“Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet, zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.” Hosea 1:10
De apostel Petrus verwijst in de volgende tekst naar Hosea 1:10:
“U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.” 1 Petrus 2:10
Ook Paulus verwijst naar Hosea:
“Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat. En aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jacob afwenden.”
Romeinen 11:25-26
In Hosea 3:4 vinden we de tegenwoordige toestand van Israël beschreven. ’Zonder koning en zonder vorst, en zonder offer .. . . en zonder efod’ (het teken van een priester) omdat zij hun Koning, hun ware Priester naar de ordening van Melchizédek verworpen hebben, en het offer dat hij gebracht heeft, nog steeds verwerpen. En aan de andere kant zijn zij ook ’zonder opgericht beeld en zonder terafim’, want zij zijn vrij van afgodendienst. Het volgende vers beschrijft hun toekomst, wanneer zij zich zullen bekeren tot de Here, hun God, en David, hun Koning, de Here Jezus Christus.
“Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil, in de dagen der toekomst.”
Hosea 3:5
2. De opstanding van Christus
’Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht’. Hosea 6:2
De opstanding van Christus en onze opstanding in Hem, kon niet duidelijker typologisch worden voorzegd. De profeet noemt uitdrukkelijk twee dagen, waarna leven zou worden gegeven, en een derde dag, waarop de opstanding zou plaats hebben. In Hosea 6:3 lezen wij; ’Zijn uitgang is bereid als de dageraad, en Hij zal tot ons komen als de regen, als de spade en de vroege regen des lands’. Onze Here, die als de dageraad zal (is) opstaan (opgestaan) uit het graf is Dezelfde, Die tot ons zal komen, om ons uit de dood tot het leven te wekken.
3. Uit Egypte geroepen
’Ik heb Mijn Zoon uit Egypte geroepen’ Hosea 11:1.
Dit had een eerste vervulling in Israël, als een type van Christus. De werkelijke vervulling had volgens Matthéus 2:15 plaats in Christus, de Eniggeboren Zoon van God.
4. Eén Redder
’Met mensenhanden trok Ik hen, met koorden der liefde’ Hosea 11:4
Christus trok ons met koorden van een mens, want vanwege ons is Hij mens geworden en stierf Hij voor ons. Als vergelijking lezen wij: Johannes 12:32; “En als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.”
De Here God wordt zowel in Hosea als in het Nieuwe testament als Verlosser en Heiland naar voren gebracht:
“Maar Ik ben de Here, uw God, van het land Egypte af; een God nevens Mij kent gij niet en een verlosser * buiten Mij is er niet.” Hosea 13:4
* Verlosser én Heiland is hetzelfde woord, evenals Messias
Ter vergelijking: Matthéus 1:21 en Handelingen 4:12.
“Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zonden.” Matthéus 1:21
“En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.”
Handelingen 4:12
’Ik zal hen van het geweld der hel verlossen. Ik zal ze vrijmaken van de dood’
Hosea 13:14
Het woord, vertaald door ’verlossen’ betekent ’loskopen’ door de betaling van een prijs; het woord vertaald door ’vrijmaken’ is een zinspeling op de ’losser’ of ’goël’, die het recht heeft om het verloren-gegane bezit van zijn naaste bloedverwant terug te kopen door de betaling van de prijs. Denk hierbij aan Boaz die Ruth tot vrouw nam en daardoor het bezit voor Naomi veilig stelde. Zowel losser als verlosser (Goël) beschrijven nauwkeurig, wat de Here Jezus voor ons gedaan heeft. ’O dood, waar zijn uw pestilentiën? Hel, waar is uw verderf?’ is een overwinningskreet bij de beloofde verlossing, toen Christus, opgewekt uit de doden, de Eersteling(vrucht) werd van degenen, die ontslapen zijn.
Vergelijk 1 Corinthe 15:55.
“Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” 1 Corinthe 15:55.
Elk mens vreest normaalgesproken de dood, voor een christen ziet het er anders uit dan voor hen die in de wereld leven. Een wereldling vreest de dood maar in de praktijk vreest een wedergeboren christen de fase vóór de dood, de afbraak van het lichaam, het doodgaan. Voor hen die de Here hebben aangenomen is de dood niet het laatste, de dood is overwonnen aan het kruishout van Golgotha. Tot zo ver in eerste instantie de Persoon van de Here Jezus Christus, in het verloop van de studie zullen wij hem regelmatig opnieuw tegen komen.
Hoererij.
Een ander onderwerp dat ik doormiddel van deze inleiding naar voren wil halen is de Hoererij. Als we dit niet vooraf behandelen begrijpen wij het zware lot van Hosea niet, hij moest n.l. een aan ontucht gewijde vrouw nemen. Het is duidelijk, dat het hoereren van achter de Here in de eerste plaats ’geestelijke hoererij’ is, n.l. afval van God tot de afgodendienst (zie: Exodus 34:15).
“Want gij zult u niet nederbuigen voor een andere god, immers de Here, wiens naam Naijverige is, is een naijverig God. Sluit toch geen verbond met de inwoners van het land; wanneer zij hun goden overspelig nalopen en aan hun goden offeren, dan zouden zij u uitnodigen en gij zoudt van hun slachtoffer eten. Wanneer gij van hun dochters voor uw zonen neemt en zij haar goden overspelig nalopen, dan zouden zij tevens uw zonen tot overspelig nalopen van haar goden verleiden.”
Exodus 34:14-16
Dat lichamelijke hoererij en ontucht daarmee nauw verband hielden, zullen wij zien bij het overzicht van de algemene toestand van het volk. In verschillende afgodendiensten zien wij de combinatie van hoererij én religie. Doormiddel van hoererij dacht men bij de bron van het bestaan, de vruchtbaarheid, te kunnen komen, veel religies zijn een vruchtbaarheidscultus. Denk maar eens aan de benaming van het vrouwelijk geslachtsdeel dat heel vaak “venusheuvel” wordt genoemd naar de Griekse vruchtbaarheidsgodin “Venus”, welke we in andere culturen vinden als Shiva, Astarte, Diana, Isis, enz. De vermenging tussen sex en religie komt nog steeds voor, volgelingen van Mozes David Berg, genaamd Mo, (Moonies) móesten het andere geslacht strikken met sex en hen op die wijze binnen de sekte brengen, in principe gewijde sex.
Bij veel volken was het dus niet alleen de gewone hoererij; maar men had daar vooral godsdienstige hoererij; mannen en vrouwen, die zich in de dienst van de ene of andere godheid aan ontucht prijs gaven. Dergelijke vrouwen werden ’gewijden’ genoemd en gaven het loon, dat zij met de ontucht verdienden, ten dienste van de afgoden. Veel “priesteressen” waren ingewijde tempelhoeren, door sexueelcontact met zo’n ingewijde had men contact met de afgoden. Ook de volken van Kanaän waren in deze zonden gevallen waren. In de Heilige Schrift werden zulke “ingewijden” hoeren en schandjongens genoemd:
“Er zal onder de dochters van Israël geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onder de zonen van Israël geen aan ontucht gewijde man zijn.”
Deuteronomium 23:17
Het aan de (af)goden geofferde loon ’hoerenloon’:
“Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de Here, uw God, brengen ter vervulling van één of andere gelofte, want deze beide zijn de Here, uw God een gruwel.” Deuteronomium 23:18
Ondanks de vele waarschuwingen in de wet en door de profeten, drong dit kwaad toch in Israël door. Uit 1 Koningen 3:16 blijkt, dat de hoeren als een eigen stand onder het volk leefden:
“Toentertijd kwamen twee vrouwen, hoeren, tot de koning en stelden zich voor hem. En de ene vrouw zeide: Met uw verlof, mijn heer, ik en deze vrouw wonen in een huis, en ik heb bij haar in huis gebaard.” 1 Koningen 3:16-17
(zie ook: 1 Koningen 22:38 en Jeremia 5:7). Dat er hoeren en schandjongens waren, leren we o.a uit plaatsen als 1 Koningen 14:24:
“Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israëlieten verdreven had.”
1 Koningen 14:24
Zie verder 1 Koningen 15:12 en 1 Koningen 22:47; ja, het ging zelfs zo ver, dat voor deze ontuchtmensen eigen woningen waren ingericht op het terrein van de tempel des Heren (zie: 2 Koningen 23:7). “Hij brak de verblijven af van de aan ontucht gewijde mannen, in het huis des Heren, waar de vrouwen hoezen voor de Asjera weefden.”
Zo werd deze zonde met een godsdienstig verfje bestreken en het volk gemakkelijker verleidt. Wanneer men in aanmerking neemt, dat hoererij en ontucht de mens ongevoelig maken voor de hogere geestelijke dingen, dan verwondert ons de last van de profeet, om een hoer als vrouw te nemen, niet.
I. Eén van de grootste onder de profeten.
Hosea mogen wij in alle vrijheid beschouwen als één van de grootste profeten van Israël met een diensttijd van minstens 50 jaren. Sommigen veronderstellen zelfs, op grond van Hoofdstuk 1:1, dat zijn profetische dienst een periode van 72 jaren omvatte. Wanneer wij aannemen, dat zijn profetische loopbaan op 20 jarige leeftijd begonnen is, zou hij 92 jaar oud geworden zijn.
“Het woord des Heren, dat tot Hosea, de zoon van Beëri, kwam, in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël”. Hosea 1:1
Hosea deed dienst tijdens het bewind van 4 koningen die over Juda heersten, dit geeft een redelijk vermoeden van zijn zeer lange loopbaan als profeet, dit moet een zwaar leven geweest zijn, zelfs zijn huwelijkskeuze werd hem door de Here voorgeschreven en wij zouden niet vooraan in de rij gestaan hebben bij zo’n vrouw. Evenals zijn grote tijdgenoot, Jesaja, is zijn boodschap sterk “evangelisch” van karakter. Iemand heeft eens opgemerkt: “Hosea is de eerste profeet der genade; Israëls eerste evangelist.” Zijn geschriften worden in het Nieuwe Testament minstens 5 maal geciteerd en meestal in verband gebracht met bekering, de verlossing en herstel van Israël, wij gaan 3 teksten vergelijken;
- “En daar bleef hij tot de dood van Herodes, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.” Matthéus 2:15
De tekst waarop hier gedoeld wordt is Hosea 11:1; “Toen Israël een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen.” - “Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” Matthéus 9:13
De paralleltekst is in dit geval Hosea 6:6; “Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers.” - “Gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: Mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God.’ Romeinen 9:25-26
Hier is de paralleltekst Hosea 2:22-23; “En de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren. Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!”
2. De tijd waarin Hosea leefde.
Hosea profeteerde in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, de koningen van Juda en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël. (Zie: hoofdstuk 1:1) Vergelijken wij deze opgave met Jesaja 1:1, dan zien wij duidelijk, dat Hosea een tijdgenoot was van Jesaja; want hij profeteerde onder dezelfde koningen van Juda. Koning Jerobeam van Israël wordt niet genoemd bij Jesaja. Dat komt, omdat Jesaja in de eerste plaats profeteerde tegen Juda en Jeruzalem, terwijl Hosea voornamelijk profeteerde tegen Israël, het rijk der 10 stammen.
“Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda.”
Jesaja 1:1
3. De toestand van het volk.
Omdat de regerende koningen genoemd worden kunnen we ons een beeld vormen van de toestand van het land en het volk waar de profeet tegen spreken moest.
1e. Koning Uzzia (Azaria, Staten Vertaling) (Azarja, NBG Vertaling 1951)
Lezen: 2 Koningen 15:1-7 en 2 Kronieken 26:13-15
Deze Schriftplaatsen spreken van zijn grootheid, ze was niet een gevolg van zijn (Uzzia) grootheid, maar hij zocht God en de profeet Zacharia. God maakte hem voorspoedig en hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk werd. Maar. . . . op dit hoogtepunt gekomen, verhief zijn hart zich tot “verdervens” toe; hij overtrad tegen de Here door te willen reukofferen in de Tempel, een voorrecht wat alleen de priesters toekwam. Daarom werd hij tot zijn dood gestraft met melaatsheid, koning Uzzia kwam er goed van af, vaak verliet de Here een mens na deze zonde, het kwam soms zelfs zo ver dat de zondaar stierf, en zelfs eens levend werd begraven!
Lezen: 1 Samuël 13:8-14: “Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuël had bepaald. Maar toen Samuël niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen; Daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer. Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuël. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten. Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren. Dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd. Samuël zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had.”
Samuël kondigde het einde van het koningschap van Saul aan, automatisch volgde zijn van “God-verlatendheid” en dood op deze aankondiging. De nieuwe koning was door de Here al voorzien en Samuël moest deze zalven:
“Hierop zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt de schapen. Toen zeide Samuël tot Isaï: Laat hem halen, want wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is. Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de Here: Sta op, zalf hem, want deze is het. Samuël nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan. Daarna stond Samuël op en ging naar Rama. Maar van Saul was de Geest des Heren geweken, en een boze geest, die van de Here kwam, joeg hem angst aan. Toen zeiden de dienaren van Saul tot hem: Zie toch, een boze geest Gods jaagt u angst aan.” 1 Samuël 16:11-15
De rest van de geschiedenis kennen we, Saul ging zijn heil zoeken bij een waarzegster omdat de Here voor hem onbereikbaar geworden was, de andere dag stierf hij; Zie: Samuël 28 & 29.
Een ander geval dat wij in de Bijbel vinden staat te lezen in Numeri 16, een aantal Levieten kwam in opstand tegen Mozes en daardoor tegen de Here, ze offerden zoals het aan Aäron was voorbehouden en het werd hun dood.
Lezen: 2 Kronieken 26:16-21
Van koning Uzzia lezen wij niet dat de Here hem verliet, wél werd hem het koningschap ontnomen, hij werd melaats en zijn zoon werd koning in zijn plaats. En hoe stond het volk ten tijde van Uzzia tegenover de Here? Ze offerden op “hoogten”, wat wil zeggen dat ze ondanks hun oprechte koning getrouw bleven aan de afgoden; “Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten. De Here sloeg de koning, zodat hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd huis, terwijl Jotam, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des lands bestuurde.”
II. Koning Jerobeam.
“In het tweede jaar van Pekach, de zoon van Remaljahu, de koning van Israël, werd Jotam koning, de zoon van Uzzia, de koning van Juda. Hij was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jerusa; zij was de dochter van Sadok. Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Uzzia gedaan had. Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten. Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des Heren. Het overige van de geschiedenis van Jotam en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda? In die dagen begon de Here Resin, de koning van Aram, en Pekach, de zoon van Remaljahu, op Juda los te laten. Jotam ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.”
2 Koningen 15:32-32
Zie ook: 2 Kronieken 27:1-9.
Deze koning, Jotam (Jerobeam), regeerde ook over het volk tijdens de melaatsheid van zijn vader Uzzia.
“Hij deed wat recht was in de ogen des Heren, naar alles wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in de Tempel des Heren niet ging: en het volk verdierf zich nog”
2 Kronieken 27:2
De hoogten waren namelijk nog niet weggenomen, en het volk offerde en rookte daar nog op. Overigens kon van hem getuigd worden, dat hij:
“Zij wegen richtte voor het aangezicht des heren, zijn Gods.” 2 Kronieken 27:6
III. Koning Achaz. (zie: 2 Koningen 16 en 2 Kronieken)
“Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Hij deed niet wat recht is in de ogen van de Here, zijn God, zoals zijn vader David. Maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de Here voor de Israëlieten had verdreven.” 2 Koningen 16:2-3
“Daar toe maakte hij ook gegoten beelden voor de Baäls” 2 Kronieken 28:2
Op grond van zijn zonden gaf de Here hem over in de handen Syrië en Israël. In plaats van hulp te zoeken bij de Here, wendde hij zich om hulp tot de koning van Assyrië en ging hem tegemoet te Damascus (Hoofdstad Syrië) Van een altaar, dat hij daar zag, liet hij een afbeelding maken, en beval Uria, de priester, zo’n altaar te bouwen:
Lezen: 2 Kronieken 28:16 en 2 Koningen 16:10-18.
Toen hij van Damascus terug kwam, offerde hij op dat altaar. Het koperen brandofferaltaar uit de Tempel plaatste hij noordwaarts naast zijn altaar, om “onderzoekingen” te doen. Hij wilde nader overwegen, wat hij met dit altaar zou doen, nu het feitelijk in onbruik was geraakt; hij wilde het gebruiken voor andere dingen in verband met zijn afgodendienst, namelijk wichelarij, om verborgen zaken te weten te komen. Verder beroofde hij de tempel van zilver en goud en allerlei sierraden.
“Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken. Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar. Geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg. Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; Want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Here, uw God, dit niet toegelaten.’
Deuteronomium 18:9-14
Steeds opnieuw zien wij in de Bijbel dat het voor de natuurlijke mens aantrekkelijker is de afgoden te volgen dan de Here God. De afgodendiensten hebben door alle eeuwen heen voor de mens aantrekkingskracht gehad door bijkomende zaken zoals in de bovenstaande teksten beschreven. De mens wil graag “alles weten”, desnoods via occulte zaken, zelfs als men een kerklid is. Toen mijn schoonvader rond 1930–1935 een slagerij overnam was er in de slachtplaats geen waterput of pomp, in die tijd was er op het platteland geen waterleidingnet, daarom werd er een wichelroedeloper bijgehaald. Het streven was een bron onder, of bij, de slachtplaats te vinden wat ook lukte, de man vond een bron ónder de slachtplaats en mijn schoonvader was voor het occulte gewonnen. De rest van zijn leven zou hij toegewijd zijn aan helderzienden, magnetiseurs en andere duistere figuren, ondanks zijn verschillende perioden als kerkenraadslid zag hij geen bezwaar in het bezoeken van occult-belaste mensen. Saul, Achaz en vele anderen hebben zich toen, en nu, laten bevuilen door de duisternis, wie op het einde van deze mensen let zal tot de verbijsterende ontdekking komen dat hun dood meestal een drama is. “The Beatles” riepen op een gegeven moment dat ze bekender en belangrijker waren dan Jezus Christus, John Lennon werd gedood door een psychopaat en ander lid zal binnenkort sterven aan kanker in de hersenen.
De Here waarschuwt door de gehele Bijbel heen voor het occulte, niet alleen omdat het contacten zijn met de duivel en zijn trawanten maar vooral om dat Zijn schepsels dan voor Hem verloren zijn. Dat Achaz hulp zocht bij de koning van Assyrië baatte niet, de Here vernederde het koninkrijk van Juda om de zonde van Achaz, omdat hij Juda afkeerde van de Here. Hij bekeerde zich niet, hij bleef de goden van Damascus offeren en zij werden voor hem en zijn gehele volk de val. Niet alleen beroofde hij het Huis des Heren, maar hij sloeg ook de vaten in stukken en sloot de deuren van de Tempel. En alsof dat nog niet erg genoeg was, maakte hij altaren en zette deze in alle hoeken van Jeruzalem, in alle andere steden maakte hij hoogten om andere goden te offeren. Op deze wijze verwekte hij de Here, de God van zijn vaderen, tot toorn.
IV. Koning Hizkia. (Zie 2 Koningen 18, 19 en 20 & 2 Kronieken 29,30,31,32)
Hij was de tegenstelling van Achaz, hij deed wat recht was in de ogen van de Here naar alles wat zijn vader David had gedaan. Hij deed het Huis des Heren weer open, nam de hoogten weg, brak de opgerichte beelden, roeide “de bossen”* uit, verbrijzelde de koperen slang omdat zij ook daarmee afgoderij bedreven. Hij vertrouwde op de Here, “kleefde” Hem als het ware aan en de Here was met hem. Hoe hij de priesterstand aantrof bij het begin van zijn regering zien we in 2 Kronieken 29:4-7 en 2 Kronieken 30: 2-3;
“Toen liet hij de priesters en de Levieten komen en vergaderde hen op het Oostplein. En zeide tot hen: Hoort naar mij, Levieten! Heiligt u thans, heiligt het huis van de Here, de God uwer vaderen, brengt het onreine uit het heiligdom naar buiten; Want onze vaders zijn ontrouw geweest, zij hebben gedaan wat kwaad was in de ogen van de Here, onze God, en hebben Hem verlaten, hun aangezicht afgewend van de woning des Heren en haar de rug toegekeerd. Zelfs hebben zij de deuren van de voorhal gesloten, de lampen gedoofd en geen reukwerk ontstoken noch brandoffers gebracht in het heiligdom aan de God van Israël.” 2 Kronieken 29:4-7
“En de koning, zijn oversten en de gehele gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede maand. Want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was.” 2 Kronieken 30:2-3
Het volk en de priesters zagen er blijkbaar geen heil in de Here te volgen, men vertikte het eenvoudig de Here te gehoorzamen, het moet voor Hizkia een zware klus geweest zijn om het volk in het gareel te krijgen. De door Achaz gebouwde altaren en het “rooktuig” (reukoffer altaren NBG) werden weggedaan:
“Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron.’
2 Kronieken 30:14
Ook de hoogten, “de bossen” (gewijde palen, obelisken) en beelden:
“Toen nu dit alles geëindigd was, trokken al de Israëlieten, die zich daar bevonden, uit naar de steden van Juda, verbrijzelden de gewijde stenen, hieuwen de gewijde palen om en vernielden grondig de hoogten en de altaren uit geheel Juda en Benjamin en in Efraïm en Manasse. Daarna keerden al de Israëlieten naar hun steden terug, ieder naar zijn eigen bezitting.” 2 Kronieken 31:1
Hizkia werd hoogmoedig door de vele zegeningen en zijn hart verhief zich; gelukkig werd hij door God verootmoedigd:
“In die dagen werd Jechizkia ten dode toe ziek. Toen bad hij tot de Here en Hij sprak tot hem en gaf hem een wonderteken. Maar Jechizkia (Hizkia) schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem. Toen verootmoedigde Jechizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des Heren niet over hen kwam in de dagen van Jechizkia.” 2 Kronieken 32:24-26
Wie zich aan de Here verbonden heeft zal er ernstig rekening mee moeten houden dat de Here bij terugval ingrijpt, Hij wil niet dat Zijn volgelingen zullen vallen in de greep van satan. Ondanks dat het Oude Testament niet voor de Gemeente is geschreven mogen wij er wel lering uit trekken, ook in ons leven grijpt de Here zo nu en dan in om Zijn volgelingen op het rechte spoor te zetten. Dat een kastijding heel ver kan gaan zien wij aan Hizkia, hij werd ten dode toe ziek! De zoon van Hizkia, Manasse, nam op een gegeven moment het koningschap over en zette alle vruchten van het werk van zijn vader over boord.
V. Koning Jerobeam II. (zie: 2 Koningen 14:23-29)
Hosea profeteerde ook in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël, Jerobeam II (Zie: 1 Koningen 12:20) Hij deed wat kwaad was in de ogen van de Here en week niet van de zonden van Jerobeam I, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed:“Jerobeam versterkte Sichem op het gebergte van Efraïm, en ging er wonen. Hij trok vandaar en versterkte Penuel. En Jerobeam zeide bij zichzelf: Nu zal het koningschap tot het huis van David terugkeren. Indien dit volk optrekt om slachtoffers te brengen in de tempel des Heren te Jeruzalem, zal het hart van dit volk terugkeren tot hun heer, tot Rechabeam, de koning van Juda; dan zullen zij mij doden en terugkeren tot Rechabeam, de koning van Juda. Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan. En dit werd een oorzaak tot zonde. Zelfs was het volk voor het ene [beeld] uitgelopen tot Dan toe.
Ook lezen: 1 Koningen 12: 25-32;
Wij zien hier een steeds terugkerende situatie, koningen en machthebbers gebruiken de religie om in het zadel te blijven. Keizer Constantijn de Grote dreef de Gemeente van de Here Jezus Christus rond het jaar 300 de wereld in om gebruik te maken van de corrupte Nicolaïeten binnen de Gemeente. Hij beloofde de zelfbenoemde leiders binnen de Gemeente geld en macht als ze hem zouden volgen. Het resultaat zien we heden ten dage nog steeds in de Rooms Katholieke Kerk, geld en macht spelen daar de hoofdrol en binnenkort zal deze “kerk” zich vermengen met de komende wereldreligie. De apostel Johannes sprak daar al van in Openbaring 17 waar over de grote hoer gesproken wordt die zich met pracht en praal presenteert maar ondertussen miljoenen wedergeboren Christenen heeft vermoord.
Lezen: Openbaring 17.
Ook Jerobeam gebruikte de godsdienst tot zijn eigen voordeel, hij wilde kost wat kost de macht aan zich houden:
“Verder maakte hij tempels op de hoogten, en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet tot de Levieten behoorden.” 1 Koningen 12: 31
In de Staten Vertaling lezen wij dat hij priesters aanstelde uit de laagste orde van het volk:
“Maakte ook een huis der hoogten; en maakte priesters van de geringsten van het volk, die niet waren uit de zonen van Levi” 1 Koningen 12: 31 (Staten Vertaling)
Dát was “handig bekeken” door de koning! “De geringsten” wil ook zeggen dat deze mensen niet alleen laag op de maatschappelijke lader stonden maar in de meeste gevallen ook ongeletterd waren en dus óók geen echte kennis hadden van de voorschriften welke door Mozes waren doorgegeven.
’Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand, voor de vijftiende dag dier maand, overeenkomstig het feest in Juda, en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren die hij gemaakt had. Daarbij liet hij telkens de priesters der hoogten, die hij aangesteld had, in Betel optreden.”
1 Koningen 12:25-32
Jerobeam II deed wat kwaad was in de ogen van de Here en week niet af van alle zonden van Jerobeam I, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen.
IV. De persoonlijke geschiedenis van Hosea.
Het boek Hosea is de enige bron van informatie over het leven en de dienst van de profeet. De naam van de profeet, een afkorting van Jehoshua, betekent: “Here redt”, en is in de grondtekst dezelfde als naam Jozua (Hebreeuws: “Jeshua”), de “Heiland” of “de Here is Redder” Deze naam is niet zonder betekenis, want dit boek schildert in krachtige taal zowel de buitengewone misdadigheid van de zonde als de buitengewone rijkdom van Gods liefde en genade in Zijn goedertierenheid voor de zondige mens, in Christus Jezus, van wie Hosea enigszins een type was.
Hij was de zoon van Beëri (Hosea 1:1). Verder is ons niets over zijn ouders of familieleden bekend. Veel meer weten wij over zijn huwelijksleven, van geen andere profeet hebben wij zo’n volledig beeld. In dit gegeven ligt de eigenlijke boodschap van de Here God voor Zijn volk Dwars door de tragedie van zijn huwelijk en gezinsleven, kwam het Woord van de Here tot hem. Zijn diep, persoonlijk lijden, die de profeet moest doormaken vormde voor hem de voorbereiding van zijn grote levenswerk. Zoals iedere, andere, dienstknecht van God moest Hosea niet alleen Gods Boodschap doorgeven, maar óók Gods karakter uitbeelden in zijn persoonlijke leven. Hij moest door de school van smart en lijden onderwezen worden, opdat hij door zijn eigen verdriet heen het verdriet van God zou leren kennen. In Israël was het de gewoonte dat leraren een bepaalde leeftijd bereikt hadden voordat ze mochten optreden, of zoals Hosea die door de Here Persoonlijk werd gevormd, daarnaast zien we heel vaak dat deze mensen een zwaar en moeilijk leven hadden maar dat ze daardoor zachtmoedig, gehoorzaam en geduldig werden. Als we naar het leven van Mozes kijken zien wij dat hij een moeilijke levensschool moest doorlopen voordat hij, tegen zijn zin, in dienst van de Here kon staan, hij zag de enorme problemen bij voorbaat op zich af komen:
“Maar hij zeide: Och Here, zend toch iemand anders. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aaron uw broeder? Ik weet, dat hij goed spreekt; en zie, hij is op weg gegaan, u tegemoet, en als hij u ziet, zal hij zich van harte verheugen.” Exodus 4:13-14
De Here had deze reactie van Mozes voorzien en daarom had Hij Aäron al op weg gestuurd:
“Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aaron uw broeder? Ik weet, dat hij goed spreekt; en zie, hij is op weg gegaan, u tegemoet, en als hij u ziet, zal hij zich van harte verheugen. Dan zult gij tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen, en Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren, wat gij doen moet. Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn en gij zult hem tot God zijn.” Exodus 4:14-16
Mozes kreeg de kans om onvoorwaardelijk gehoorzaam te zijn maar de Here God had in Zijn voorzienigheid een pasklare oplossing voorbereid. Dát Mozes zo reageerde is niet verwonderlijk voor ons want wij lezen in ver 10 het volgende:
“Toen zeide Mozes tot de Here: Och Here, ik ben geen man van het woord, noch sinds gisteren, noch sinds eergisteren, noch sinds Gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong.” Exodus 4:10
Er is wel eens verondersteld dat Mozes zou stotteren en daardoor moeilijk zou spreken, de Here ontkende de problemen van Mozes niet maar vertelde hem dat het juist de Here is die alle gaven schenkt. Ondanks dat Mozes de Here pas kende zou hij beter kunnen weten want in Exodus 4: 2-8 kreeg hij twee wondertekenen te zien, ondanks deze moeilijke start zegt de Bijbel van hem dat hij zachtmoedig (geworden) was:
“Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem.”
Numeri 12:3
Mozes kende zijn grenzen, na een periode van zorg en strijd om – en met het volk Israël, dergelijke mensen kan de Here gebruiken tot zijn dienst. De apostel Paulus doorleefde het leven ook op een moeilijke wijze, het bleek zelfs nodig dat de Here hem een ziekte oplegde om niet hoogmoedig te worden:
“En ook om het buitengewone van de openbaringen. Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.” 2 Corinthe 12: 7-10
In de Bijbel zijn meer van deze voorbeelden te vinden, de grote Godsmannen waren gelouterd door het leven en daarom is het vreemd dat jonge mensen, pas van de Bijbelschool of universiteit los worden gelaten op een Gemeente. De hoogmoed ligt in zo’n geval uitdrukkelijk op de loer, hoe vaak komt het niet voor dat jonge, talentvolle, mensen de fout in gaan, gaan dwalen of dwalingen leren door gebrek aan levenservaring? Hosea werd ook jong aangesteld door de Here, maar hij werd vanaf het begin van zijn roeping “klein gehouden” door de Here. Als we de volgende teksten lezen worden we absoluut niet jaloers op Hosea, je zult maar zó moeten leven!
Lezen: Hosea 1:2-9;
“Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaim, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. De Here zeide tot hem: Noem hem Jizreël, want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreël bezoeken aan Jehu’s huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal in het dal van Jizreeël. Zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij zeide tot hem: Noem haar Lo-ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer over het huis Israëls ontfermen, dat Ik hun iets vergeven zou. Doch over het huis van Juda zal Ik mij ontfermen, en hen verlossen als de Here, hun God. Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters. Nadat zij Lo-ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.”
Hosea 1:2-9
Voor we verder met de studie gaan willen we eerst enkele namen uit het boek Hosea nader bekijken.
Gebruikte namen in de profetieën van Hosea.
Jizreël (Hosea 1:4-5 &11; Hosea 2:21) Deze naam moest Hosea geven aan de zoon, geboren uit het huwelijk met Gomer, een dochter van Diblaim. Gomer is de “volkomene”, die in haar hoererij tot het uiterste gaat, de maat van deze zonde vol maakt. Diblaim betekent: “vijgekoeken”, en wijst op iemand, die helemaal is overgegeven aan zinnelijke lusten. Jizreël, de naam van de zoon, betekent in de eerste plaats: “God zal verstrooien” (Jeremia 31:9-10 en in de tweede plaats “God zal Zaaien” (Zacharia 10:9)
“Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraim, die is mijn eerstgeborene. Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde.” Jeremia 31:9-10
“Dan zullen zij zijn als een held van Efraim, en hun hart zal zich verheugen als van wijn; ook zullen hun zonen het aanschouwen en zich verheugen, hun hart zal jubelen in de Here. Ik zal hen tot Mij fluiten en hen vergaderen, want Ik bevrijd hen, en zij zullen even talrijk worden als zij waren. Wel zaai Ik hen onder de volken, maar in verre streken zullen zij aan Mij denken; zo zullen zij leven met hun kinderen, en terugkeren. Ja, Ik zal hen terugbrengen uit het land Egypte, en hen uit Assur vergaderen; Ik zal hen brengen naar het land Gilead en de Libanon; doch dit zal voor hen niet toereikend zijn.” Zacharia 10:7-10
Dit is wat wij in de profetieën vinden.
Jizreël, het vruchtbare veld, was verontreinigd met bloed.
Lezen: 1 Koningen 21:19; 2 Koningen 9:21; 2 koningen 10:7-14.
Gods oordeel zou komen, Hosea 1:5, en Israël verstrooid worden onder de volken.
“Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal in het dal van Jizreël.’ Hosea 1:5
Maar wanneer straks Gods plan haar voltooiing nadert, zal hij Israël opnieuw zaaien in eigen land, Hosea 2:21-22: “Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. En de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren.’
Hosea 2:21-22
Efraim.
Deze naam komt 35 keer voor. Hij was de jongste van de twee zonen van Jozef:
“En voordat er een jaar van hongersnood kwam, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want [zeide] [hij]: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders. En aan de tweede gaf hij de naam Efraim, want [zeide] [hij]: God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende.” Genesis 41:50-52
Toen Jacob deze zonen zegende, bleek dat Efraim, ondanks hij niet de eerst geborene was, naar Gods bestel groter zou worden dan Manasse; en zijn zaad een volle menigte van volkeren zou worden: “En Jozef zeide tot zijn vader: Zo niet, mijn vader, want deze is de eerstgeborene, leg uw rechterhand op zijn hoofd. Maar zijn vader weigerde het en zeide: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot worden; nochtans zal zijn jongere broeder groter zijn dan hij, en diens nageslacht zal een volheid van volken worden. En hij zegende hen te dien dage en zeide: Met u zal Israël zegen toewensen door te zeggen: God make u als Efraim en als Manasse. En hij plaatste Efraim voor Manasse.” Genesis 48:18-20
Uit 1 Koningen 11-12 wordt het ons duidelijk, hoe Salomo’s dood het rijk verdeelt; 10 stammen vielen van het huis van David af zodat Rehabeam slechts heerste over twee stammen, Juda en Benjamin. Onder deze twee stammen was Juda overheersend en zo werd dit gedeelte, Juda en benjamin, kortweg “JUDA” genoemd. In het rijk van de tien stammen, Israël, was Efraim het grootst in aantal zielen, daarom werd dit gedeelte van het rijk vaak “EFRAIM” genoemd.
Terug naar Hosea.
Voor Hosea moet het een verschrikkelijk moeilijke opdracht geweest zijn om met Gomer te trouwen. Het volk Israël volgde afgoden en ook in die tijd werden vrouwen ingewijd in de afgodendienst om als gewijde hoer dienstbaar te zijn. De Apostel Paulus verwijst hier naar in 1 Corinthe 6:13-19
“Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam. God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht. Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet!Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam [met] [haar] is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot een vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is een geest [met] [Hem]. Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?”
1 Corinthe 6:13-19
In Corinthe was veel afgoderij en daardoor ook veel aan de afgoden gewijde hoererij, hier doelt Paulus op wanneer hij spreekt over het lichaam als tempel van de Heilige Geest. Bij opgravingen heeft men sandalen gevonden waarin, in spiegelschrift, “volg mij” gekerfd was. Dit waren de sandalen van tempelhoeren die, wanneer ze door de stad liepen, leesbaar een uitnodiging achter lieten om door gemeenschap met hen zich te wijden aan de afgoden. In bepaalde kringen heeft men deze term, tempel van de Heilige Geest, uit de tekst gelicht om te “bewijzen” dat een christen niet mag roken, dan zou men de tempel van de Geest aantasten. Maar wie dit Bijbelgedeelte goed leest begrijpt dat dit alleen slaat op (gewijde) hoererij. Het is bij het lezen en bestuderen van de Bijbel altijd erg belangrijk een tekst in haar context te lezen, de vuistregel is; minimaal 5 teksten vóór de geciteerde tekst én 5 regels er na. Dan kunnen wij redelijk veilig beoordelen wat er bedoeld is. Natuurlijk is het een ongezonde zaak als men rookt, maar om daar voor een tekst uit de Bijbel voor uit het verband te halen raakt kant nog wal.
Lezen: Hosea 2: 12; Israël volgde Baäl, deze afgodendienst kende de gewijde priesteres/hoer.
Hosea werd dus door de Here verplicht een hoer te trouwen en daardoor symbolisch de ontrouw van Israël te laten zien. De eerste drie hoofdstukken van het boek Hosea beschrijven deze martelgang. Door deze moeilijke persoonlijke ervaring werden zijn ogen geopend voor de toestand waarin het volk leefde. Hij besefte, dat hij niet de enige was die een dergelijke ervaring doormaakte, maar dat er vele gezinnen waren in Israël die om die reden verwoest werden, niet alleen was hoererij een onderdeel van de Baälsdienst, óók offerde men kinderen aan Baäl doormiddel van een groot bronzen beeld waarin een vuur werd gestookt. De slachtoffertjes werden op de “schoot” gelegd van de bronzen afgod en levend geroosterd tot eer van Baäl.
Door zijn eigen lijden werd Hosea als het ware ondergedompeld in het lijden van zijn volk. Israël gedroeg zich op dezelfde wijzen ten opzichte van God als Gomer ten opzichte van hem zelf. Israël was de overspelige en ontrouwe vrouw van de Here God!
Hosea gaf zijn kinderen symbolische namen.
Zijn eerst geboren zoon noemde hij Jizreël. Deze naam spreekt van een naderend oordeel van God over het volk vanwege haar ongerechtigheid. (Zie: 2 Koningen 10: 11) Het tweede kind noemde hij Lo-Ruchama, wat betekent: “geen vaderliefde”. Uit deze naamgeving blijkt, dat de profeet zijn vaderschap over dit kind betwijfelde. Het is een verwijzing naar de tijd, dat Israël – van God verlaten – zou worden overgegeven aan haar vijanden. Er werd nog een derde kind geboren, dat hij Lo-Ammi noemde, wat betekent: ’niet-mijn-volk’. Ook uit deze naam blijkt, dat Hosea zich bewust was niet de echte vader van dit kind te zijn. De naam van dit derde kind is een profetie van de verdrijving van Israël uit het land in ballingschap. Hosea geeft deze betekenisvolle namen aan zijn kinderen vanwege de toestand van Israël; zij zijn aanduidingen van het naderend onheil. Israël kende Gods liefde niet. Israël was door afgoderij van God afgevallen en bleef alleen nog maar in naam Gods eigendom. In onze directe omgeving zien wij dit regelmatig, kerken zeggen “christelijk” te zijn maar ondertussen toelaten dat de leden van deze organisaties geloven in reïncarnatie, sterrenwichelarij. Verschillende plaatselijke kerken gaan officieel in dialoog met andere godsdiensten, waar onder de moslims. In Heerenveen is een vrouwelijke predikant actief, Da. Niclolai, houdt regelmatig samenkomsten waarin zij én een moslim leider voor gaan. Dit soort geestelijke hoererij wordt bedoeld in het boek Hosea, de naam van de Here God gebruiken en ondertussen afgoden op dezelfde hoogte stellen! Israël noemde zich graag Ami, Gods volk, maar in de praktijk bleek dat het volk geestelijk ver van de Here was en in Zijn ogen Lo-Ami, niet mijn volk, was.
Lezen: Hosea 2: 4 Gomer als type van Israël,ontrouw.
“En over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij uit ontucht geboren zijn.”
Hosea 2:4
Zie ook Hosea 3:1-4:
“De Here zeide tot mij: Ga weder heen, bemin een vrouw, die zich door een ander laat beminnen en overspelig is, gelijk de Here de Israëlieten bemint, die zich tot andere goden wenden en minnaars zijn van druivenkoeken. Toen kocht ik haar voor vijftien zilverstukken en anderhalve homer gerst. En ik zeide tot haar: Vele dagen zult gij blijven zitten; gij zult geen ontucht bedrijven, geen man toebehoren; en ook ik zal tot u niet komen. Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.”
Na de geboorte van het derde kind liep Gomer van Hosea weg, en daarmee was het gezin verwoest. Maar zoals zo dikwijls het geval was met dergelijke arme vrouwen, werd zij al spoedig door haar minnaars in de steek gelaten en moest zij zichzelf in slavernij verkopen. Hosea’s liefde voor zijn ontrouwe vrouw bleef echter onveranderlijk. Op aandringen van God en gedreven liefde voor haar, kocht hij Gomer vrij en betaalde hij de losprijs, bestaande uit ’15 zilverlingen en 1 1/2 homer gerst’ (Hosea 3:1-2). Hij nam haar mee naar huis en herstelde haar uiteindelijk weer in haar positie. Daarna schijnt het huwelijk gelukkig geworden te zijn, zo zal de Here God ook Israël weer aannemen en het volk als hoofd der natiën stellen:
Lezen: Jeremia 31:3-11
“Van verre is de Here mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; Gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraim: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God! Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jacob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraim, die is mijn eerstgeborene. Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. Want de Here maakt Jacob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij.’ Jeremia 31:3-11
Ongetwijfeld vinden wij in de hereniging van Hosea en Gomer een profetie van de komende hereniging van God en Zijn volk Israël, in een nieuw verbond. Zo was de profeet niet alleen Gods boodschapper van genade — hij weerspiegelde ook Gods karakter en hij voorafschaduwde Israëls verlossing door de Messias en Israëls herstel als natie.
V. Zijn boodschap
Het boek van Hosea, dat geladen is met grote kracht en diepe bewogenheid, openbaart ons het hart van de man, die vanuit zijn eigen verdrietige ervaring kon binnendringen in de gemeenschap met God en kon spreken over de diepe dingen van God. Evenals Ezechiël werd Hosea door God gebruikt als een teken. Daartoe moest hij een zwaar en pijnlijk lijden ondergaan, om aan het volk van Israël zijn verschrikkelijke zondige toestand te kunnen illustreren. Door heel het boek heen vinden wij echter niet in de eerste plaats het gebroken hart van de profeet, maar de oneindige liefde de Here God, die het volk van Israël had afgezonderd als een ’vrouw’ voor Zichzelf.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.