De laatste oordelen
De laatste oordelen
Openbaring 20
Nadat in Openbaring 19 de legers van het beest verslagen en de leiders gebonden zijn, volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Het aantal onderwerpen dat in het 20ste hoofdstuk behandelt wordt, is dan ook groot. We proberen ze zoveel mogelijk in chronologische volgorde te behandelen.
I. Satan gebonden
De eerstvolgende gebeurtenis, die plaats vindt, is de binding van satan.
Steeds verder zien wij deze persoon afvallen van zijn oorspronkelijke hoge positie. God had hem geschapen als een overdekkende cherub, die in rechtstreeks in ver-band stond met de troon van God (Ezechiël 28: 14). Onder de ontelbare schare engelen nam hij een hoge, misschien wel de hoogste plaats in.
Maar door zijn zonde, hij wilde zich aan de Allerhoogste gelijkstellen (Jes. 14: 13, 14), werd hij van zijn hoge positie ontheven. Nog niet direct werd hem de toegang tot de hemel ontzegd (zie:Job 6). Dat gebeurde pas veel later en is zelfs voor ons nog toekomst. Daarover lazen we in Openbaring 12: 7 - 9.
Wanneer de gemeente, het lichaam van Christus, in de hemel komt, is daar geen plaats meer voor de satan, die dan ook door Michaël en zijn legerscharen op de aarde geworpen wordt. Maar ook daar moet hij het veld ruimen. Hij wordt door een engel gebonden en in de afgrond geworpen, de plaats waar de boze geesten onder verzekerde bewaring gesteld zijn. Ook hij, de overste der boze geesten, zal daar verblijf moeten houden. Het is echter niet zijn laatste verblijfplaats. Zijn val heeft dan het diepte- en eindpunt nog niet bereikt. Zijn verblijf in de afgrond duurt duizend jaren. Pas daarna gaat God Zich nog eenmaal met hem bezighouden om het definitieve vonnis over hem te vellen. We komen daar in het vervolg van dit hoofdstuk nog nader op terug.
De eerste opstanding
Het is overduidelijk, dat de Bijbel spreekt over een opstanding van doden. Toch wordt er een onderscheid aangegeven; namelijk in het soort opstanding en in karakter en tijdsvolgorde.
- We willen eerst een moment stilstaan bij de verschillende soorten ’opstanding’ die we in de Bijbel tegenkomen.
- Een zinnebeeldige opstanding
Het nationale ontwaken van het volk en het herstel van de staat Israël worden ons geschilderd als een opstanding (Ezechiël 37:1-15). Duidelijk gaat het hier om een zinnebeeldige opstanding. De opstanding van een volk, dat menselijkerwijs gesproken, nagenoeg had opgehouden te bestaan. Maar uit het graf der volkeren is Gods volk teruggekeerd naar Gods land, geheel volgens de eeuwenoude Bijbelse profetie. - Een geestelijke opstanding
De Schrift tekent ons alle mensen als ’dood in zonden en misdaden’ (Efeze 2:1-6). Duidelijk blijkt hier bedoeld te worden een geestelijke dood, het van God gescheiden zijn. Echter, waar alle menselijke middelen ontoereikend zijn om deze dood op te heffen, is het de Geest van God die door Gods Woord aan geestelijk doden leven geeft. Waarachtig geloof heeft tot gevolg het overgaan uit de dood in het leven (Efeze 2: 5- 6).
“Ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden). En heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus.” Efeze 2:5-6 - Een lichamelijke opstanding
Het gevolg van de zondeval is geweest: de dood
“Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.” Genesis 2:17
Daarmee wordt zowel de geestelijke als de lichamelijke dood bedoelt. De geestelijke dood maakt zich direct meester van Adam en Eva. De lichamelijke dood werd het eerst ondergaan door Abel, toen hij door zijn broer Kaïn werd vermoord. Bij het aanschouwen van het ontzielde lichaam van hun zoon, moet de verschrikking van de dood plotseling door Adam en Eva gezien zijn. Grote verslagenheid heerste er in hun harten en de dood maakte hen en hun nageslacht voor eeuwig tot angstige slaven.
Maar in de bange nacht die over de mensheid ligt, straalt het licht van de opstan-ding. De basis van deze gedachte wordt gelegd door de belofte van Hem, die de slang de kop zou vermorzelen (Genesis 3:15). Deze vernietiging betekent de overwinning over de zonde en haar gevolgen. De opstandings-gedachte wordt in het Oude Testament heel summier verder uitgewerkt, o.a. in Jes. 26: 19 en Dan. 12: 2.
- Naar aanleiding van de lichamelijke opstanding wordt ons in het Nieuwe Testament veel geopenbaard. In de eerste plaats dit, dat er naar aard gescheiden opstandingen plaatsvinden. De Here Jezus spreekt in Joh. 5: 28-29 over een opstanding ten leven en over een opstanding ten oordeel. In Luc. 14:14 is sprake van de opstanding der rechtvaardigen. Paulus spreekt ook over deze laatste, terwijl hij daar de opstanding der onrechtvaardigen tegenover plaatst.
Blijkbaar zijn er dus twee opstandingen:
- Aan de ene hebben rechtvaardigen deel, die het leven, de eeuwige ongestoorde en onverdeelde gemeenschap met God zullen ingaan.
- De andere bestaat uit onrechtvaardigen, die zullen opstaan teneinde geoordeeld te worden.
Deze beide opstandingen zullen niet terzelfder tijd plaatsvinden. De bijzondere volgorde vinden we in 1 Corinthe 15:23.
“Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst.”
1 Corinthe 15:23
De eerste die opgestaan is, is Christus. Vervolgens zullen zij die van Christus zijn, bij Zijn komst opstaan; daarna is het einde. Bij de wederkomst van Christus moeten we dus de opstanding, der rechtvaardigen, ten leven plaatsen. Bovendien moeten we daarbij in het oog houden, dat de wederkomst van Christus in fasen verloopt, zodat we ook kunnen verwachten, dat de opstanding in fasen geschiedt. Als eerste zullen de gelovigen uit de gemeente opgewekt worden om de Here tegemoet te gaan in de lucht. Wanneer Christus tenslotte komt op de Olijfberg, zullen de martelaren uit de Grote Verdrukking en de Oudtestamentische heiligen uit het stof worden opgewekt om de hun beloofde aardse zegeningen in ontvangst te nemen. Dit is wat we beschreven vinden in Openbaring 20: 4-5. Ook daar blijkt duidelijk, dat niet aIIe doden aan deze opstanding deel hebben. Er zijn er nog meer die in het stof blijven rusten, om later opgewekt te worden.
Deze opstanding is terecht, zoals ze door de Here Jezus en de apostelen genoemd werd, een opstanding uit de doden (Lucas 20: 35; Hand. 4: 2). Taalkundig blijkt, dat dit niet de opstanding der doden is, evenmin als we zouden kunnen denken aan opstanding uit de dood is. Letterlijk is het een opstanding van tussen de doden uit terwijl vele lichamen in de graven blijven, zijn er die opgewekt worden om voor eeuwig met de Here te leven. Hen die deel hebben aan de eerste opstanding, valt een grote eer te beurt. Zij zullen met Christus mogen delen in diens ambten, als priester en als koning. Met Hem mogen zij middelaars zijn tussen God en de wereld, om Gods zegen en verkwikking op aarde te verspreiden. Ook zullen zij delen in het koningschap van Christus om met Hem te heersen en iedere uiting van de zonde te bestrijden.
Het messiaanse koninkrijk
De periode van de regering van de Messias is reeds door vele Oudtestamentische profetieën aangekondigd. Deze periode wordt gekenmerkt door gerechtigheid en vrede (Jes. 9:6), door grote veranderingen in planten- en dierenwereld (Jes. 11: 6-7; Jes. 55: 13).
“Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten, en het zal de Here zijn tot een naam, tot een eeuwig teken dat niet uitgeroeid zal worden.” Jes. 55:13
Dit Messiaanse vrederijk stond centraal in de prediking van Joh. de Doper en de Here Jezus: ’ . . . het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’. Het is een koninkrijk, dat volgens hemelse principes door de Here uit de hemel geregeerd zal worden.Toen de Koning van dat rijk, Jrezus Christus, op aarde was (Lucas 1: 31-33) , was het rijk inderdaad heel dicht nabij. Maar omdat de Koning verworpen werd, is het Koninkrijk weggenomen (Matth. 21: 43), om later geopenbaard te worden. Dat ’later’ is afhankelijk van Israëls bekering.
Als dit volk echter toebereid is (Lucas 1:17), zich gereed gemaakt heeft (Openbaring 19:7), is de weg vrij om het Koninkrijk op te richten. Voor dat moment is door de 144.000 verzegelden uit de 12 stammen van Israël het evangelie van dit Koninkrijk over de gehele aarde verkondigd (Matth. 24: 14) en dat ook met succes. Een schare die niemand tellen kan, komt tot bekering (Openbaring7: 9 vv.) In Openbaring 20 is het dan zover: de laatste tegenstand is gebroken, de laatste vijand, satan, is gebonden.
Het Koninkrijk vangt aan!
In de voorgaande hoofdstukken hebben wij al gesproken over de verschillende groepen mensen, die in het Koninkrijk, de bruiloft des Lams, binnen mogen gaan. In het kort willen we hier nog even op terugkomen.
- Allereerst hebben we daar de gemeente van de Here Jezus Christus. In de laatste hoofdstukken van de Openbaring wordt deze niet meer genoemd, hoe-wel we haar mochten zien in de schare op witte paarden, die de Here volgde. Omdat zij vast met Christus verbonden zijn, ééngemaakt zijn met Hem, hebben zij begrijpelijkerwijs deel aan het Koninkrijk. Zij zijn immers bevrijd van de straf en van de aanwezigheid der zonde (Rom. 8:1 en 23).
- De tweede groep die ingang in het Koninkrijk verschaft wordt, bestaat uit het volk Israël, dat zich gereedgemaakt heeft (Openbaring 19:7) en door de Here gereinigd is van de zondeschuld die aan haar kleefde. Geheel uit rechtvaardigen bestaand (Jes. 60: 21), wordt zij nu door de Here tot vrouw genomen.
- De derde groep die in het Koninkrijk aanwezig zal zijn, bestaat uit de gelovigen uit de Oudtestamentische periode, die niet tot Israël behoren - zoals bijv. Henoch, Noach, Job, e.a. - en hen, die in de periode van de Grote Verdrukking tot geloof kwamen - de martelaren en de schare die niemand tellen kan (Open. 6: 9–11; Openbaring 20: 4; Openbaring 7: 9 vv.). Ook zij zijn door hun geloof in Christus gereinigd van hun zonden.
- De vierde groep over welke we het willen hebben, zagen we ook al in het vorige hoofdstuk: de levende volkeren, die (misschien) niet rechtstreeks betrokken waren bij de slag van Harmagedon. De reden, waarom zij toegelaten worden, verschilt hemelsbreed met die van de andere groepen. Bij hen, die andere groepen, had het te maken met geloof en de daaropvolgende reiniging van zonden. Maar bij de volkeren - we zagen het in het voorgaande hoofdstuk n.a.v. Mattheus 25 gaat het slechts om hun houding ten opzichte van Israël. Dit houdt in, dat de volkeren die in het Koninkrijk zijn, niet noodzakelijkerwijs behoeven te bestaan uit bekeerde, gerechtvaardigde mensen. Onder hen kunnen velen zijn, die in hun hart zelfs aan de zonde vasthouden.
Dit behoeft een nadere verklaring
Van de Messias lezen wij, dat Hij zal heersen met een ijzeren scepter, dat Hij de volken verbrijzelt als pottenbakkerswerk (Ps. 2: 9). Alleen zij hebben een dergelijke behandeling nodig, die kunnen zondigen. Dat wil dus zeggen, dat de zonde-natuur nog in hen aanwezig is. Dat kan van de drie eerstgenoemde groepen niet gezegd worden, maar wel van de laatste, omdat in verband daarmede niet gesproken wordt over geloof, dat de zaligheid aanbrengt. De regering van de Messias-Koning is er op gericht om de uitingen van de zondenatuur tegen te gaan.
De zonde zal direct met de geëigende straf - de dood - geoordeeld worden (Jes. 65: 20). Velen zullen uit angst voor die vergelding zich onderwerpen, het zondigen nalaten. Dat zal hen makkelijker vallen dan in de tegenwoordige periode, omdat dan de satan geen beroep meer kan doen op de zonde-natuur. In Messiaanse psalmen vinden we deze gedachte bevestigd. In Psalm 18: 45; Psalm 66: 3; Psalm 81:16 wordt gesproken over mensen die onderdanigheid veinzen, die toneelspelen. Zij doen alsof ze het eens zijn met de regering en de handelwijze van de Messias, maar in hun hart zijn zij tegenstanders. Hierop heeft ook de gelijkenis van de Here uit Matth. 22: 1-14 betrekking. Daar is iemand de bruiloftszaal binnengekomen zon-der het juiste bruiloftskleed van bekering en geloof. Na verloop van tijd zullen de-zulken uitgezuiverd worden.
Satan ontbonden
Met het voorgaande nog vers in onze gedachten, wordt het ook een stuk eenvoudi-ger om te begrijpen waarom satan na verloop van duizend jaren, de duur van het Koninkrijk, losgelaten moet worden. Hij wordt losgelaten om de volkeren te verlei-den. Op zijn vroegere onderdanen zal hij wederom een beroep doen. Met succes. Bij velen - hun getal is als het zand der zee - zal hij gehoor vinden. De nog in hen wo-nende zonde geeft zich direct weer gewonnen aan satan, de bewerker van de zonde. Dit is het middel, waarvan God Zich bedient om de veinzenden openbaar te maken.
Deze laatste opstand van de volken - 1000 jaren onderricht in de wet des Heren heeft de mens niet kunnen veranderen - wordt aangeduid met de naam Gog en Magog. Voor velen aanleiding om meer details over deze opstand te zoeken in Ezechiël 38-39. Inderdaad vinden wij daar ook de namen Gog en Magog. Maar toch is het voorbarig om te stellen, dat beide gedeelten over één en dezelfde gebeurtenis handelen. Weliswaar komen we dezelfde namen tegen, maar de wijze waarop ze gebruikt worden, verschilt nogal.
In Openbaring is het echter:
1. Israëls herstel.
2. Het koninkrijk Gog en Magog.
3. Laatste oordeel.
4. Nieuwe hemel en nieuwe aarde.
Naast de verschillen vinden we echter ook overeenkomst. In beide gevallen is de kwestie deze, dat er volkeren zijn, die Israël de plaats in het heilige land misgunnen. Als we al deze dingen nauwkeurig onderzoeken, moeten we tot de volgende conclusie komen:
In Ezechiël 38 vinden we een aanduiding van een groep volken uit het land (de landstreek) Magog, ergens ten Noorden van Israël, onder een vorst Gog. De tijd van hun optreden — moeten we veronderstellen -, is niet zo heel erg lang nadat de le-gers van het beest en de valse profeet bij Harmagedon verslagen zijn. Israël woont reeds in het land, maar is nog niet geheel van de vele opgelopen wonden hersteld.
In Openbaring 20 worden we geplaatst helemaal aan het eind van het Koninkrijk. Door allerlei leugens van satan zal het principe ’Gog en Magog’ herleven en uit alle delen van de wereld zullen nogmaals legers optrekken naar Jeruzalem teneinde Israël uit Gods land te verdrijven. Ook dit echter zal op niets uitlopen.
Ook deze legers worden vernietigend verslagen en nu wordt dan ook eindelijk satan definitief gebonden in de poel des vuurs om tot in alle eeuwigheden gepijnigd te worden. Overigens, we kunnen zien hoe satan krampachtig probeert toch nog iets vast te houden van wat hij zich eenmaal heeft voorgenomen. Eerst wilde hij zich aan God gelijkstellen en zich in het gehele heelal als God laten aanbidden. Toen hem dat belemmerd werd, probeerde hij om althans op aarde dit ideaal te bereiken. Hij perkt dus wel zijn gebied in, maar zijn streven blijft in wezen gelijk.
Dit vinden we de eeuwen door terug in het systeem Babel.Als ook dit zal mislukken, wil hij zich wel gedeeltelijk aanpassen aan de veranderde situatie. Hij zoekt het compromis, om God maar niet die eer te geven, die Hem toekomt. Hij hoeft dan wel niet als God erkend en aanbeden te worden, indien dan maar niet Israël als volk van God, de Allerhoogste, haar plaats inneemt. Als Jahweh dan maar niet een vertegenwoordiger van Zijn Naam op aarde heeft in de vorm van een volk.
Dit is het systeem van Gog en Magog dat in de geschiedenis terug te vinden is bij Assyrië (vergelijk Jes. 8: 1 - 10; Jes. 36: 17). Maar zoals het in het verleden gegaan is, zal het in de toekomst gaan: de vijanden van Israël zullen verslagen worden en wel door een rechtstreeks ingrijpen van de Heer uit de hemel.
Het laatste oordeel
We moeten ons niet vergissen door te denken, dat het eindpunt van Gods heils-plan het Koninkrijk van de Messias is. We hebben gezien, dat dat nog geen volmaaktheid bood. Nee, het vrederijk is de laatste tussenfase op weg naar de volmaakte toestand. Het is naar die volmaaktheid, dat we ons uit mogen strekken (2 Petrus 3: 13): een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop geen ongerechtigheid, geen zonde meer gevonden wordt. Daarom is het nodig, dat tenslotte de zonden zullen worden geoordeeld.
Dát wordt gedaan voor de grote witte troon. Voor deze troon verschijnen slechts doden, personen die dood zijn in hun zonden en misdaden, geestelijk dood. Lichamelijk zullen zij opgewekt worden. Alle doden zullen, wanneer zij de stem van de Zoon des mensen horen, uit de graven opstaan. Opmerkelijk is, dat er in Openbaring 20 geen sprake is van een tweede opstanding.
Aan de eerste opstanding hadden allen deel, die door het geloof in de Heiland der wereld gered waren. Zij verschijnen niet voor de grote witte troon, omdat zij niet meer in hun zonden zijn: het oordeel daarover is reeds op Golgotha voltrokken.
De overige doden worden niet levend, voordat de duizend jaren voleindigd zijn. Maar als zij levend gemaakt worden, wordt daarvoor niet het woord ’opstanding’ gebruikt. Zij blijven dood, gescheiden van God. De doden, die aldus voor de troon van God verschijnen - zij komen uit alle perioden van de menselijke geschiedenis - worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven staat naar hun werken. De boeken die bij dit oordeel ter sprake komen, zijn waarschijnlijk deze:
- De wet Gods
We kunnen ook zeggen: de Bijbel. God heeft in de Bijbel, in het bijzonder in de daarin vervatte wet, Zijn heiligheid geopenbaard. Een ieder die daarvan weet heeft, is gehouden diezelfde heiligheid te openbaren. In zekere zin heeft ieder mens kennis van deze goddelijke heiligheid en majesteit. De mens heeft een ingeschapen Godsbesef. Zijn geweten waarschuwt hem, indien hij in strijd daarmee handelt (Rom. 2: 15). Bovendien kan de mens God kennen uit de schepping (Rom. 1: 19). - Het boek der werken
In een tweede boek is staat gemaakt van alles wat de mens in zijn leven verricht heeft. Van iedere daad, van ieder woord, van elke gedachte is aantekening gemaakt. Alle dingen liggen open en ontbloot voor Hem, die rechtvaardig oordeelt. Naast Gods heiligheid wordt ons het leven van ieder mens getoond, dat volkomen in strijd is met die heiligheid Gods en dat daarom het oordeel oproept. De hemelse boekhouding wordt heel nauwkeurig bijgehouden. Daar valt niets te verdoezelen of te kleineren. Geen zonde zal door de vingers worden gezien. Het is op grond van zijn werken, dat de mens geoordeeld zal worden. Het is onjuist om te menen, dat ongeloof de enige zonde is, waardoor men verloren gaat. Dan zouden alle ongelovigen in dezelfde mate gestraft moeten worden. Maar het blijkt duidelijk, dat de zwaarte van de straf bepaald wordt door de werken van de mens (Lucas 12: 47, 48).
Veeleer zouden we bovengenoemde stelling om moeten draaien:
Niet: de mens gaat alleen verloren om zijn ongeloof.
Maar: geloof is de enige weg om van de last onzer werken verlost te worden. - Het boek des Levens
In het derde boek, dat getoond wordt, zijn de namen geschreven van hen die door het geloof behouden geworden zijn. Door vergelijking van de eerste twee boeken, wordt ieder in staat van beschuldiging gesteld. Dan is er nog maar één weg om aan het oordeel te ontkomen, namelijk aantonen, dat de schuld al voldaan is. Hier echter is het God, die laat zien dat de schuld nog onbetaald is. Dat de namen van hen die voor de grote witte troon verschijnen, niet geschreven zijn in het boek des levens. Zij, die met het Lam verbonden zijn, wier schuld betaald is, waren reeds eerder opgestaan. Zij, de Gemeente, komen niet in het oordeel (Joh. 5: 24; Rom. 8: 1).
Nu staan zij op uit de graven, die geen deel hebben aan de eerste opstanding, die ook niet zaliggesproken worden; over wie slechts oordelen uitgesproken kunnen worden. De gedachte, dat God in Zijn liefde wel alle mensen zal behouden, wordt hier ten duidelijkste geloochenstraft. Wel is God Liefde, maar evenzeer moet voldaan worden aan Zijn Heiligheid. Voor wie niet aan die standaard kan voldoen, noch de gevraagde gerechtigheid accepteert uit de hand van Christus, blijft slechts de dood, de tweede dood, de definitieve scheiding van de mens en God.Dat deze wetenschap allen, die dit lezen, dus ook u er toe moge brengen het aanbod van Gods genade te aanvaarden! De noodzaak daarvan is eenvoudig te begrijpen. De eeuwigheid geeft immers een toestand te zien, waarin hemel en aarde een volkomen eenheid vormen.
Aan het stof kleven echter vele onvolkomenheden, die een werkelijke eenheid met de geestelijke wereld in de weg staan. Het zijn die onvolkomenheden - gevolgen van de zondeval - die bij het vergaan van hemel en aarde weggenomen zullen worden. Één van de meest kenmerkende dingen op de (nieuwe) aarde zal zijn de afwezigheid van de zee. Momenteel is zelfs het grootste deel van het aardoppervlak met zeeën bedekt.
Toch behoorde de zee niet tot de oorspronkelijke schepping, die door satans zonde deelde in het oordeel en daardoor woest en ledig werd. Op de derde her-scheppingsdag, toen God orde in de chaos bracht, maakte God de zee. We hebben al eerder gezien, dat ’zee’ en ’afgrond’ synoniem zijn (Openbaring 13:1; Openbaring 17:8) en de plaats aanduiden, waar satanische machten tot het oordeel bewaard worden (2 Petrus 2: 4). In de nieuwe schepping is geen zee meer, zij hoeft er ook niet meer te zijn. Alle satanische machten zijn geworpen in de buitenste duis-ternis, satan incluis. Het oordeel is aan hen voltrokken. Voor eeuwig zullen zij in de poel des vuurs gepijnigd worden.
Onwillekeurig rijst de vraag bij ons op, wat er gebeurt met de op aarde wonende mensen, die aan het oordeel ontvloden zijn. De Bijbel zwijgt daarover, maar we kunnen ons wel een voorstelling maken. God was in staat om Noach en de zijnen te bewaren, toen Hij de aarde oordeelde. Zal God zo ook niet in staat zijn om hen, die door Zijn ingrijpen en door geloof gerechtvaardigd en van het oordeel ontslagen zijn, te behouden?
Zoals bij onze wedergeboorte het oude in de dood achterbleef, maar wij zelf bleven bestaan en zullen blijven bestaan, zo zal het ook gaan bij de vernieuwing der aarde. Al het oude verdwijnt en God maakt het nieuw. Maar wat reeds vernieuwd is, blijft bestaan.
Door het vuur wordt de waarde daarvan aangetoond. (Verbrandt niet) Eindelijk is dan nu het grote doel van God bereikt. Het doel, dat Hem al bij de schepping voor ogen stond. Het was vanaf het begin Zijn verlangen, om bij de mens te wonen. Daartoe had Hij de aarde geschapen (Jes. 45:18). Daarom wandelde Hij met de mens in de hof van Eden. Hij oefende gemeenschap met de mens, totdat de zonde aan deze liefelijke gemeenschap een einde maakte. Nog steeds met hetzelfde doel voor ogen, liet God veel later door het volk van Israël de tabernakel bouwen: ’.... en ik zal in hun midden wonen’. (Ex. 25: 8).
Om gemeenschap met de mens te hebben en deze te herstellen, zond God Zijn Zoon. Door Hem woonde Hij onder de mensen (Joh.1:14). Dit wonen van God onder de mensen is altijd maar gedeeltelijk en gebrekkig geweest. Nooit meer sinds de zondeval is er gemeenschap tussen God en alle mensen geweest. Maar God Zelf zal eenmaal in de schijnbaar hopeloze situatie van de aarde een keer brengen. Hij zal een nieuw Jeruzalem uit de hemel doen neerdalen op de gereinigde en vernieuwde aarde.
Deze heilige stad, waarop we in het vervolg van Openbaring 21 nog nader terugko-men, zal de plaats zijn, waar God Zich een woning op de aarde verkiest. Hoe tref-fend is de naam: Nieuw Jeruzalem. Het is een duidelijke tegenstelling tot het tegenwoordige Jeruzalem, dat slechts slavernij brengt (Gal. 4: 25).
Het tegenwoordige Jeruzalem staat in verband met de Joodse wet. Deze was één van Gods belangrijkste methoden om de verbroken gemeenschap te herstellen. Maar in plaats daarvan had zij tot gevolg: slaven, slaven der zonde. Dat Jeruzalem was aardsgebonden. Niet de hemelse werkelijkheid zelf, maar slechts een afschaduwing daarvan (Hebr. 10:1). Het kon geen gemeenschap geven met God, omdat het de mens niet wezenlijk veranderde. Maar in het nieuwe Jeruzalem zien we het toonbeeld van Gods liefde, die al het oude, onvolmaakte voorbij doet gaan om het nieuwe, eeuwig volmaakte, te laten komen.
In het nieuwe Jeruzalem, de tent Gods bij de mensen, zien we de gemeenschap met God uitgedrukt, die uitsluitend het resultaat is van Gods werkzaamheid. Het is de hemelse werkzaamheid zelf en niet slechts een afschaduwing daarvan. Aangaande ’Jeruzalem’ komen we in de Bijbel verschillende uitdrukkingen tegen:
- In de eerste plaats natuurlijk gewoon: ’Jeruzalem’, als aanduiding van de stad in Israël.
- Ook wordt deze naam vaak gebruikt om het volk van Israël aan te duiden, waarbij de nadruk gelegd wordt op de verbinding van Gods volk met Gods land en op de band tussen God Zelf en Zijn volk, welke immers in Jeruzalem in de tempeldienst tot uitdrukking werd gebracht.
Tegenover - of kunnen we misschien beter zeggen: in het verlengde van dit Jeruzalem - staat: ’Nieuw Jeruzalem” in Openbaring 21. Daarin vinden we alle dingen, genoemd bij ’Jeruzalem’ terug, maar dan volmaakt. Dat nieuwe Jeruzalem is de plaats, waar alle volken de gemeenschap met God mogen beleven. Het vernieuwde en gereinigde Israël is de sleutel - tot in alle eeuwigheid - tot zegening voor de volken(Gen. 12: 1-3). Daarnaast komen we nog de uitdrukkingen ’tegenwoordig Jeruzalem’ en ’hemels Jeruzalem’ tegen. (Gal. 4:25-26) Deze laatste moeten we niet verwarren met het nieuwe Jeruzalem, dat wel uit de hemel nederdaalt, maar nergens het hemels Jeruzalem wordt genoemd. ’Jeruzalem’ en ’nieuw Jeruzalem’ hebben betrekking op letterlijke steden en het volk Israël. ’Tegenwoordig Jeruzalem’ en ’hemels Jeruzalem’ hebben daar geen betrekking op. Het zijn aanduidingen van twee bedelingen, werkwijzen van God.
Natuurlijk, in ’Jeruzalem’ vinden we het ’tegenwoordige Jeruzalem’ terug, het appél aan de mens om zichzelf te verbeteren, evenals in ’nieuw Jeruzalem’ het ’hemels Jeruzalem’, de genade die de mens buiten eigen kunnen om rechtvaardigt, te vinden is. Maar de verschillende uitdrukkingen wijzen op verschillende zaken. Men zou kunnen zeggen: ’tegenwoordig Jeruzalem’ en ’hemels Jeruzalem’ zijn de fundamenten waarop respectievelijk ’Jeruzalem’ en ’nieuw Jeruzalem’ gebouwd worden.
Het zijn twee ideologieën, die twee systemen tot gevolg hebben. In het Nieuwe Jeruzalem en op de nieuwe aarde zijn een heleboel dingen van de aarde die wij nu kennen, verdwenen. Er zullen daar geen tranen, noch moeiten en verdriet meer zijn. De oorzaak van dit alles is de zonde geweest. Maar die is, met zijn gevolgen, overwonnen en uitgebannen. Dat is het werk van Hem, die op de troon zit. Zijn identiteit wordt in het midden gelaten, maar ongetwijfeld gaan onze gedachten uit naar “Het Lam”, die de eerste en de laatste is en die met God in Zijn troon gezeten is (Openbaring 22:1). Hij is het, die alle dingen nieuw maakt. In de tegenwoordige tijd doet Hij dat in de levens van allen, die in Zijn Naam geloven. Eenmaal zal Zijn werk in hemel én op aarde gestalte krijgen.
Dan zal Hij die woorden spreken, die ons zo doen denken aan die, welke Hij aan het kruis sprak: ’Zij zijn geschied” - ’Het is volbracht’.
- Het is volbracht - daarmee werd het verlossingswerk aan het eind van Zijn leven op aarde afgesloten.
- Zij zijn geschied - daarmee wordt aangegeven, dat het verlossingswerk zijn volle vrucht heeft afgeworpen.
De reiniging van hemel en aarde en de verlossing van vele, vele mensen is een feit. Wanneer wij ons bezighouden met de toekomende dingen, verliezen we dikwijls het heden uit het oog. We lopen het gevaar alle dingen netjes op een rijtje te plaatsen zonder echter onze medemens op zijn positie en verantwoordelijkheid te wijzen, hetzij hij gelovig, hetzij hij ongelovig is. wat heeft hij aan een toekomst, als hij er zelf niet of nauwelijks bij betrokken is? We worden dan al gauw tot wereldvreemde, zweverige, godsdienstige fanatici, die elkaar om de betekenis van ieder tittel of jota, punt of komma, in de haren vliegen. Die fout, die wij zo gemakkelijk begaan, wordt door de Here niet gemaakt. Wanneer Hij de nieuwe hemel en de nieuwe aarde heeft laten zien, doet Hij eerst een oproep alvorens verder te gaan. Een oproep, gericht aan dorstigen.
Daarmee worden zij bedoeld, die geen deel hebben aan het levende water, d.i. de Heilige Geest, die leven wekt, eeuwig leven geeft (Joh. 7: 38-39; Joh. 3: 8). in betrekking tot dit water des levens zien we verschillende dingen. Het belangrijkste vinden we in Openbaring 21: 6, waar de Here zegt: ’Ik zal de dorstige geven van het water des levens’. Het is God Zelf, die leven geeft Menselijke inspanning is ten enenmale onvoldoende. Toch heeft de mens wel een bepaalde verantwoordelijkheid.
Die wordt omschreven als: ’Alle gij dorstigen, komt tot de wateren’ (Jes. 55: 1), en: ’Wie dorst heeft, kome en wie wil, neme het water des levens om niet’ (Openbaring 22: 17).
Het komen en nemen moeten we zo verstaan, dat de mens God toelaat het levende water te geven; dat de mens het uit de hand van God ervaart. Dat is geloven. Niet geloven daarentegen is: de gaven van God niet accepteren. Niet (willen) weten die gave nodig te hebben. Denken zichzelf nog wel wat omhoog te kunnen werken.
Daarom ook:
- God tot een leugenaar maken, omdat Hij verklaart, dat we alleen kunnen leven, indien Hij ons het leven geeft.
Bent u misschien zo’n dorstige, die verlangt deel te krijgen aan de nieuwe schepping, die ons getoond werd? Dan is het nu de tijd om uw hart wijd open te zetten, opdat u gevuld kunt worden met stromen van levend water. Dank de Here, dat Hij het verlossingswerk ook voor u volbracht heeft.
Een tweede oproep geldt hen, die hun geestelijke dorst hebben gelest aan de bron van het water des levens. Zij mogen door genade er van Verzekerd zijn bij Christus te behoren en dus ook toegang te hebben tot de nieuwe schepping. Maar God wil nog zoveel meer geven. Hij wil ons niet alleen toegang verschaffen, Hij wil ons maken tot mede-bezitters.
De nieuwe schepping mogen we beërven. Doch dit geldt niet voor allen, die gered worden. Het is alleen weggelegd voor de overwinnaars. Dat zijn zij, die in de strijd tegen zonde en wereld volhardend zijn geweest in het geloof; die vast hebben gehouden aan de Here; die niet zijn meegezogen in de vervlakking der zonde; die zich niet hebben laten leiden door het vlees, maar door de Geest van God. Zij zijn het, die door God ’zonen’ genoemd worden (Romeinen 8: 14) en die door Christus met Hem meer dan overwinnaars zijn (Rom. 8: 37).
Allen, die drinken van het levende water, zullen een plaats hebben in de nieuwe schepping. Maar niet allen zullen deze dingen beërven. Daarom klinkt deze oproep om te volharden in de geestelijke strijd en daarin de overwinning te behalen, opdat wij het volle loon in ontvangst mogen nemen.
Tenslotte eindigt de Here met een waarschuwing.
Daarin laat Hij de keerzijde zien. Wie zich niet bekeert en drinkt uit de bron van levend water, bevindt zich in de rijen der lafhartige, ongelovigen, verfoeilijken, moordenaars, hoereerders, tovenaars, afgodendienaars, en leugenaars. Hun deel is in de tweede dood. Nooit zullen zij de heerlijke gemeenschap met God ervaren.
Naar aanleiding van de genoemde categorieën zondaars zijn enkele opmerkingen op hun plaats. We zien in deze Opsomming een toenemende mate van zondigheid. Het begint met het niet durven kiezen voor Christus uit angst voor vervolging misschien, maar het eindigt bij leugenaars, ware zonen van de vader der leugen, satan (Joh. 8: 44). Zo kan het gaan in het leven van ieder, die zich niet bekeert van zijn zonde: hij vervalt van kwaad tot erger.
Een tweede opmerking: Hoewel gelovigen weleens één van de zonden kunnen begaan die hier genoemd worden, moeten we duidelijk stellen, dat gelovigen nooit weer af kunnen vallen en in deze verschrikkelijke rij terechtkomen.
Zondigen is nog iets anders dan in de zonde leven. Zondigen is nog iets anders dan in de zonde leven, in de zonde bevrediging, verlustiging vinden. Wie de Here lief gekregen hebben, zijn de zonde gaan haten en zullen daar nooit in kunnen volharden. Laat staan, dat dat hun enige levensvulling zou kunnen zijn. Wel kunnen wij zondigen, maar de in hen wonende Geest zal in onze harten berouw bewerken, opdat wij wederom de gemeenschap met God gaan zoeken. Die drang is bij eerder genoemde categorieën niet aanwezig. Toch is het de Here Zelf, die hen waarschuwt voor het vreselijke lot dat hen wacht, opdat zij zich zouden bekeren en het water des levens zouden willen nemen om niet.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.