De feestdagen, de hoogtijdagen, des Heren.
De feestdagen, de hoogtijdagen, des Heren.
deel 4
XI. Het loofhuttenfeest
’En het feest der inzameling, op de uitgang des jaars, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben’
Exodus 23: 16
’En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, van nu aan zult gij de hemel zien geopend en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op de Zoon des mensen’ Johannes 1:52
Het Loofhuttenfeest, het laatste van de feesten van de Here God, was een tijd van grote vreugde; een soort oogstfeest, nadat de graanoogst en de wijnoogst was binnengehaald. De ’achtste dag’ van dit feest was een verbodsdag, waarop niet gewerkt mocht worden. Dan was de vreugde van De Here God groot wegens de vervulling van Zijn plannen van genade; een vreugde, waarin het hele volk mocht delen.
Het anti-type van het Loofhuttenfeest ligt, evenals de twee voorgaande feesten, nog in de toekomst. Niets wat in het verleden heeft plaatsgehad, beantwoordt aan dit achtdaagse feest, geken-merkt door grote vreugde en uitbundige vrolijkheid. Het Loofhuttenfeest is een profetische voorafschaduwing van die toekomstige dag van heerlijkheid, wanneer Christus en Zijn verrezen heiligen de hemelen boven zullen vervullen, heersende over een herstelde en gelukkige wereld; wanneer Israel, hersteld in hun lang verloren land en erkennende Jezus van Nazareth als hun Here en Koning, de eerste onder de naties zal zijn en wan neer onder de vrede brengende stralen van de Zon der Gerechtigheid de zuchtende schepping zich zal verheugen en verblijden.
De twee oogsten
Het feest duurde acht dagen; nadat de graan - en de wijnoogst waren ingezameld:
’Het feest der loofhutten zult gij u zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw dorsvloer en van uw wijnpers’ Deuteronomium 16:13
Aan de hand van deze tekst kunnen wij nauwkeurig bepalen, wanneer en waar het anti-type begint in de reeks van de bedelingen van God.
- De oogst van Israel bestond uit twee gewassen: koren en wijn. Het tarwegraan (Johannes 12: 24), dat in de aarde viel en stierf maar met vele andere korrels, van dezelfde aard weer verrees, stelt Christus voor, Die opstond uit de doden met Zijn gehele hemelse volk.
- De inzameling van de oogst heeft zijn vervulling in het veilig thuisbrengen van de Gemeente in de hemelse schuren.
- De wijnoogst der aarde en het treden van de wijnpers is een zinnebeeld van het bijeenbrengen van de vijanden van Christus ten oordeel. Nadat deze gebeurtenissen hebben plaatsgehad, zal het ’Duizend-jarig Rijk’ beginnen:
“En een andere engel kwam uit het altaar; deze had macht over het vuur en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde, want zijn druiven zijn rijp. En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods”. Openbaring 14:18-19
Evenals bij de twee voorgaande feesten heeft het Loofhuttenfeest zowel toepassing op het hemelse als op het aardse volk van God, hoewel de scheidslijn tussen de hemelse en de aardse dingen niet zo scherp getekend is als bij de voorafgaande typen. Dit kan verklaard worden uit het feit, dat in de tijd van de regering van Immanuël de hemel en de aarde niet ten prooi zullen vallen aan tegengestelde machten zoals nu.
In die tijd van ’de wederherstelling aller dingen’ zullen hemel en aarde en alles wat daarin is het eigendom zijn van Jezus Christus als de Heer van alles. Voor de gelovigen in de hemel zal het een tijd zijn van intense vreugde, die zij zullen delen met hun Here, en Hoofd, wanneer zij in heerlijkheid zullen verschijnen als de leden van Zijn lichaam, om voor eeuwig met Hem te regeren.
Voorafschaduwing van duizendjarig rijk
Voor het aardse volk Israel wijst het Loofhuttenfeest vooruit naar de blijdschap, die hun wacht in het komende Messiaanse Vrederijk. Dit feest zal in die tijd op glorieuze wijze gevierd worden en al de volken zullen dan optrekken naar Jeruzalem, de stad van de grote Koning om er aan deel te nemen:
“Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de Here der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen”. Zacharia 14: 16-17
’Takken van geboomte, palmtakken en beekwilgen’ zullen Israel herinneren aan de woestijnreis. De palmen zullen herinneren aan de overwinningen, die God hun schonk in Zijn genade. De beekwilgen zullen hen herinneren aan de tranen, die Hij van hun ogen afwiste. Ja, temidden van de hemelse heerlijkheden zullen zij dit alles gedenken, om daardoor nog te meer uit te barsten in jubelende vreugde en lofprijzing aan God en het Lam.
De verheerlijking op de berg
De ’verheerlijking op de berg’ ontsluiert nog meer de glorie van het Duizendjarig Rijk. De Here had van tevoren gezegd, dat ’sommigen het koninkrijk Gods zouden zien’ (Lukas 9:27) en Petrus spreekt over de verheerlijking als ’de kracht en toekomst van onze Here Jezus Christus’ (2 Petrus 1:16). In de heerlijkheid daarboven op Zijn troon was God, Wiens stem klonk op de heilige berg. Hoog boven de aarde was daar de Persoon van de verheerlijkte Christus in hemelse glorie, en met Hem, delende in Zijn heerlijkheid Mozes en Elia in heilige samenspraak met Hem. Zij zijn de vertegenwoordigers van de ontslapen gelovigen, die opgewekt zullen worden en de levend overgeblevenen, die de dood niet zullen smaken, maar veranderd zullen worden.
Petrus, Johannes en Jakobus stonden op de aarde, op de berg boven hun medediscipelen. Zij hadden nog hun sterfelijke lichamen, hoewel zij het hemelse tafereel mochten zien en horen. Dit ziet op hetgeen geschieden zal met het herstelde Israel in het Duizendjarig Rijk. Het aardse Jeruzalem, veilig gevestigd in het Heilige Land (Zacharia 14:10), zal zich koesteren in het licht en de glorie van de hemelse stad (Openbaring 21: 23-24; Jesaja 60:1). Hoe goed kunnen wij begrijpen, dat Petrus, genietend van deze heerlijkheid, uitriep: ’Het is goed, dat wij hier zijn; Laten wij drie tenten (loofhutten) bouwen’ op deze plaats. Maar de tijd voor de viering van het anti-type van het Loofhuttenfeest was nog niet aangebroken. Zij werden ’alleen’ gelaten met Christus, zoals wij nu ook.
De achtste dag
De achtste dag, ’de laatste grote dag van het feest’ wijst op een periode na het Duizendjarig Rijk. Want, hoewel gezegend, is toch het Duizendjarig Rijk nog niet de volmaakte toestand. Er zullen ook dan nog vele onwedergeboren mensen zijn, die zich met de weer losgelaten satan zullen verenigen in de laatste grote uitbarsting van haat en strijd van de duivel tegen God. Dan zullen hemel en aarde ’voorbijgaan’! De geschiedenis van de mens komt tot een einde en de eeuwige dag, de laatste van het grote Feest, de eeuwige sabbatsrust is aangebroken. Hemel en aarde zijn dan vernieuwd, overal zal gerechtigheid heersen en God zal zijn ’Alles in allen’!
XII het sabbatjaar en het jubeljaar
’Zes jaren zult gij uw akker bezaaien, en zes jaren uw wijngaard besnijden (snoeien), en in de toekomst daarvan inzamelen. Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een sabbat den Here’.
Leviticus 25: 3-4
’En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder tot zijn geslacht’ Leviticus 25: 10
Dat Israëls feesten en sabbatten voorafschaduwingen waren van toekomende goederen, wordt ons verzekerd:
’Dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is’
Kolossenzen 2:16-17
Waren de gedachten van verlossing en heiliging door het bloed de hoofdgedachten van de Levietische eredienst, het idee van rust was daarbij een zeer belangrijke nevengedachte. Al bij de schepping had God betoond, dat Hij rust voor Zijn schepping en schepselen zocht door Zelf van al Zijn werken te rusten op de zevende dag.
Hij wil niet alleen Zelf rusten, d.w.z. Zich verlustigen in Zijn werk, maar Hij wil ook rust voor mens en dier en zelfs voor het land. Het Hebreeuwse woord ’sabbat’ is afgeleid van twee woorden, die ’zeven’ en ’rust’ betekenen. Daarin ligt de grondgedachte, dat God heilige tijden wil, en die regelt naar het grondgetal zeven. Ons getallenstelsel is gebaseerd op het getal tien, maar God rekent in Israel en eigenlijk in heel de heilsgeschiedenis naar het grondgetal zeven. Vandaar, dat Hij niet alleen rustdagen, maar ook rustweken en rustjaren heeft ingesteld. Gelijk de wekelijkse sabbat volgt op zes da-gen van arbeid, zo volgt op zes jaren van arbeid een zevende jaar van rust, het Sabbatjaar, voor mens, dier en land een jaar in bijzondere zin aan God gewijd.
Het sabbatjaar
Het Sabbatjaar kon pas gehouden worden, nadat Israel in het land gekomen was:
’Wanneer gij zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u zal geven, dan zal dat land rusten een sabbat voor den Here’
De Here sprak deze woorden vanaf de berg Sinaï, en niet vanuit de Tabernakel (Leviticus 1: 1) Elk zevende jaar moest het land, dat de Here toebehoorde en niet voorgoed verkocht mocht worden, een vol ledige rust genieten. Zie, welke genadevolle beloften de Here had gegeven in verband met het sabbatjaar (vs. 20-22). God Zelf was de Heer van het land, de Eigenaar van het land, en Israel ontving het land als een gave; zij waren de bewoners en beheerders. Hoe wonderbaar sprak de Here:
’Het land is van Mij en gij zijt vreemdelingen en bijwoners van Mij’.
Als Israel zou zondigen en de inzettingen den Here niet zou houden en het land zijn rust niet zou geven, dan zou de Here het volk uit het land verdrijven:
’En zo gij Mijn inzettingen smadelijk zult verwerpen... zal Ik het land verwoesten; dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen. Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken; en uw land zal woest en uw steden zullen een woestijn zijn. Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten... al de dagen der verwoesting zal het rusten, omdat het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woont’ Leviticus 26: 15, 32-25
Deze voorspelling is vervuld. Reeds in de dagen vanouds had Israel een afkeer van de sabbatjaren en hield deze niet, zoals we zien in 2 Kronieken 36:21. Daarom nam God Zijn sabbatsjaren voor Zijn land door het zeventig jaar rust te geven gedurende Israëls zeventigjarige ballingschap in Babel. En ook in onze tijd, in deze bedeling der genade, is Israël verstrooid en heeft het land zijn rust en wonen hun vijanden daarin. Niet Israel, maar de Gemeente geniet in geestelijke en hemelse zin de voorrechten van het sabbatjaar: rust, vrede, vrijheid, vreugde. Maar Gods genadegiften en roepingen voor Israel zijn onberouwelijk.
De instelling van het sabbatjaar was voor Israel een belofte en voorafschaduwing van de rust, de blijdschap en de zegen, die hun deel zou worden in het komende Duizendjarig Vrederijk. Trouwens niet alleen voor Israël, maar ook voor de gehele wereld.
De beroemde rabbi Elias leerde reeds, en sindsdien is dat ook door de meeste kerkvaders en hervormers geloofd, dat de zes ’scheppingsdagen’ en de zes jaren van het bebouwen des lands ons leren moesten, dat de wereld zesduizend jaar zou bestaan: tweeduizend jaar vóór de wet, tweeduizend jaar onder de wet en tweeduizend jaar na de wet, en dat daarna de duizend jaar van sabbatrust voor de wereld zou aanbreken.
Het jubeljaar
Het Jubeljaar toont duidelijk het toekomstig herstel van Israël en Israëls land. Het wijst eens te meer op de zegen en heerlijkheid van het Duizendjarig Rijk. Hoe wonderbaar wordt die komende eeuw van herstel en heerlijkheid uitgebeeld in het Jubeljaar.
Wat betekende het Jubeljaar voor Israel? Vrijheid werd uitgeroepen; ledere man keerde terug naar zijn bezit; iedere man keerde terug naar zijn familie; al wat verkeerd was werd hersteld en de gevangenen werden verlost. Zevenmaal wordt het woord ’wederkeer’ gebruikt. Het was de tijd van terugkeer, de gezegende tijd van herstel en verlossing.
En hoe werd dit Jubeljaar ingeluid? Door het geklank van de jubelbazuin op de 10de dag van de 7de maand, de Grote Verzoendag. Dit grote en belangrijke jaar van terugkeer, verlossing en herstel begon met de dag van verzoening. Nadat de Hogepriester was teruggekeerd uit het Heilige der Heiligen, waar hij het bloed van de zondofferbok gesprenkeld had, en nadat hij de zonden des volks door handoplegging gelegd had op de ’weggaande bok’ , klonk de bazuin . Wat dit alles betekende, hebben wij gezien bij de behandeling van de Grote Verzoendag .
Het Jubeljaar begint, zodra onze Here terugkeert uit het ware Heiligdom, d.w.z. uit de hemel zelf, en verschijnt in het midden van Zijn volk. En die komende tijd van herstel, zegen en heerlijkheid is niet beperkt tot Israëls land. Het betekent meer dan de beloofde zegeningen voor dat land. Wij vinden het Jubeljaar voor de gehele schepping in Romeinen 8: 19-23:
’”Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, op hoop dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der zonen Gods. Want wij weten, dat het ganse schepsel zucht, en tezamen als in barensnood is tot nu toe’. Romeinen 8:21
Het ’zuchten’ der schepping zal in een machtige jubel veranderen als Christus wederkomt om Zijn koninkrijk op aarde op te richten. Het Hebreeuwse woord ’Jobeel’ is hetzelfde als ons woord ’jubel’, en wijst op de openbaring van grote blijdschap.
Dat geeft precies de grondgedachte weer van het Jubeljaar. Nog iets nader aangeduid: vreugdebedrijf als gevolg van teruggave, herstel en wederoprichting van alles wat vernietigd was door de macht van zonde en satan. Wij vinden in de Schrift vele zinspelingen op deze heerlijke instelling, die een bijzonder stempel zette op heel het leven van Israel. Men leze slechts met aandacht de volgende plaatsen: Jesaja 61:1-2; Ezechiël 46:16-18; Lukas 4:17-19; Handelingen 3:19-21; Efeze 1:10-14.
Zowel het Sabbatjaar als het Jubeljaar wijzen beide naar het Koninkrijk van onze Here Jezus Christus. Zij waren beide een jaar van vrede, vrijheid en vreugde als vrucht van Gods liefde voor Zijn volk en land. Wijst het Sabbatjaar meer naar het Millennium (de duizend jaren) voor Israel, het Jubeljaar wijst meer op wat het Millennium voor de volkeren der aarde en de ganse zuchtende schepping zijn zal. Al de bijzonderheden worden eens in Zijn koninkrijk vervuld.
De ’bijwoners en vreemdelingen’, waarop dit hoofdstuk telkens weer wijst, zijn kennelijk typen van de volken, die eens door Israel zullen zalig worden, en met Israel de God van Jakob zullen dienen. (Jesaja 2:1-4; Micha 4:1-4).
Toch kan het Millennium niet de volledige vervulling van het type zijn, omdat in die periode de zonde nog aanwezig zal zijn en zelfs aan het eind daarvan op een ongekende en weergaloze manier zal uitbreken. De volledige vervulling wacht op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, voorzien door de apostel Johannes op Patmos (Openbaring 21), wanneer namelijk alle Goddelijke plannen van zijn eeuwige raadsbesluiten vervuld zullen zijn en God alles en in allen zal zijn.
Rekening houden met het jubeljaar
In Leviticus 25: 15-16 wordt nog gewezen op de invloed, die de instelling van het Jubeljaar had op heel het maatschappelijk leven van Israel. In alle handel en bedrijf moest men daarmee rekening houden. De prijzen van roerende en onroerende goederen daalden naarmate het Jubeljaar naderde.
“Naar het getal der jaren, van het jubeljaar af, zult gij van uw naaste kopen, en naar het getal van de jaren der inkomsten zal hij het aan u verkopen. Naar de veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen, en naar de weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten”. Leviticus 25:15-16
Wie de Bijbel oprecht geloofd zal inzien dat de tegenwoordige zucht naar geld en goederen, óók binnen het christendom een doodlopende zaak is. Naar het zich laat aanzien zullen b.v. de beurzen ineen zakken en de huizenprijzen zakken. Mensen, óók broeders en zusters, die zich hebben laten verleiden tot grote aankopen zullen tot hun verdriet ontdekken dat hun bezittingen in waarde zullen dalen maar het geleende geld tot de laatste cent terug betaald moet worden. De (geld) zorgen kunnen zo groot worden dat alle blijdschap en rust verloren zal gaan, ja, dat het zicht op de komst van de Here verduistert kan worden door de problemen. Want hoe dichter het duizendjarige rijk nabij komt, des te lager zal de prijs van het bezit worden, vergeet niet dat de opname der Gemeente maar zeven jaar voor het “jubeljaar”, het duizendjarige rijk ligt!
Dat is natuurlijk in geestelijke zin ook op ons van toepassing. Wij dienen in al onze handel en wandel rekening te houden met de komst van Christus. Dat heeft een heiligende invloed, zoals reeds typisch bij Israel. Gelijk al de akkers hun waarde beginnen te verliezen naar het Jubeljaar dichterbij kwam, zo beginnen ook thans de dingen der wereld in waarde te verliezen naarmate de komst des Heren en de oprichting van Zijn Koninkrijk naderbij komen.
Bij alle verarming en gevangenschap kon men zich in Israel troosten met de gedachte, dat het niet lang zou duren. Men moest steeds het oog gericht hou den op het vreugdevol verschiet. Zullen ook wij dat niet doen?
Het geschal van de Jubelbazuin luidde de tijd van blijdschap en vreugde in, en herinnert ons aan wat spoedig plaats hebben zal bij de toekomst van onze Here Jezus Christus. Want ook wij wachten op het geklank van de bazuin! En dat zal voor ons betekenen: de verlossing van ons lichaam! Wij zullen Hem zien gelijk Hij is, en wij zullen Hem gelijk zijn!
Lees: 1 Corinthe 15: 51-52; 1 Thessalonicenzen 4: 15-16
Tenslotte nog een opmerking over de betekenis van de tijd het 50ste jaar. De Pinksterdag kwam vijftig dagen na de opstanding van Christus uit de doden (’Pinksteren’ betekent: ’vijftigste’). En de vijftigste dag bracht, als het resultaat van de dood en opstanding van Christus, de gave van de Heilige Geest en het begin van de formering van de Gemeente. Het had plaats op de 8e dag, de eerste dag der week.
Het jubeljaar zou men kunnen noemen een ander Pinksterfeest. Op die dag zal er een grote uitstorting van de Geest van God plaats hebben ’op alle vlees’ (zie: Joël 2: 28). De gebeurtenissen op de Pinksterdag te Jeruzalem waren slechts een zwakke voorvervulling van wat geschieden zal als Christus komt om Zijn Koninkrijk op te richten. Dan zal de aarde werkelijk ’vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken.’ Wat dat betekenen zal kunnen wij ons nauwelijks voorstellen. Maar het zal geschieden! De ’gouden eeuw’ van rust en zegen voor deze onrustige en moegestreden wereld zal spoedig aanbreken voor Israel en de vol ken der aarde. Welk een blij vooruitzicht in deze donkere dagen. Daarom stijgt dagelijks het gebed uit onze harten op:
’Kom, Here Jezus!’
En Hij roept ons toe:
’Zie, Ik kom spoedig!’ (Openbaring 22: 20).
Amen, ja, kom Heer Jezus kom!
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.