Gods Plan en Oogmerk met de Eeuwen (5.2)

Gods Plan en Oogmerk met de Eeuwen

Hoofdstuk 05: Die het Woord der Waarheid recht snijdt

2. De prae Diliviaanse eeuw
De tijden der Bedelingen of Verbonden

De Eeuw van voor de Zondvloed
Deze omvat het tijdperk van de herstelling van de aarde vanuit haar chaotische toestand tot aan de Zondvloed. Deze tijd wordt verdeeld in twee Bedelingen.

A. de Edense bedeling (onschuld)
Deze Bedeling strekt zich uit van de schepping van Adam tot aan de verdrijving uit het Paradijs. Hoe lang zij duurde weten wij niet. Naar alle waarschijnlijkheid besloeg deze periode slechts een korte tijd. Zij was de Bedeling van de onschuld.

De mens ving zijn bestaan op deze planeet aan, onder de meest gunstige omstandigheden. De aarde was in haar oorspronkelijke heerlijkheid hersteld. De wateren zwermden van vissen en van zwemvogels. Het land was een massa van prachtig gekleurd groen (lover), de heuvelen en dalen en vlakten waren overdekt met kudden van schapen en runderen, en van viervoetige en andere dieren. De lucht was vervuld met het gesjilp van vogels en het geurde heerlijk naar vruchten en bloemen. Er waren geen stormen, die je verschrikte of die verwoestingen aanrichtten, want de aarde werd door een damp bevochtigd en ook de schoonheid van de dag en van de nacht moet onzegbaar groots geweest zijn. Alles moet in zijn doen volmaakt geweest zijn, want wij lezen, dat God, toen Hij alles zag, zei, dat het zeer goed was.

Maar nog niet goed genoeg voor de mens, want God plantte in het Oosten in Eden een hof. Een Hof, waarin God alle soorten van bomen deed groeien, die een lust waren voor het oog en die goed waren om van te eten. In het midden van de hof plantte Hij de Boom des Levens en benevens de Boom der Kennis van Goed en Kwaad.

De Hof werd doorstroomd door een mooie rivier, en toen dit alles klaar was, leidde God Adam daarin. In deze Hof van onovertrefbare heerlijkheden en te midden van een onbeschrijfelijke mooie omgeving, met God als zijn raadsman, en hemelse wezens tot zijn bezoekers, met een zondeloze natuur en met een omgeving, die de meest ideale was, voor een rein en heilig leven, werden deze verwekkers van het menselijke geslacht, geplaatst. De omstandigheden waren ideaal.

Maar Adam had geen gezellin, die aan hem gelijk was, en daar het niet goed voor hem was, dat hij alleen was, daar hij zelfs te midden van deze mooie omgeving zich eenzaam gevoeld zou hebben, zeide God: ’Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past’. Toen deed God een diepe slaap op Adam vallen, en Hij nam één van zijn ribben en bouwde daaruit Eva op.

Dit was het eerste gebruik van pijnverdoving bij een chirurgische operatie, waarvan wij gehoord hebben. Of Adam bleef doorslapen, totdat zijn zij weer hersteld was, of dat God haar op dat zelfde ogenblik genas, wordt ons niet gezegd. Hoe groot zal zijn verrassing zijn geweest, toen hij zijn ogen opende en zulk een schoon wezen naast hem zag, als Eva moet zijn geweest.
 Dat Adam wist op welke wijze zij ontstond, weten wij uit zijn verklaring: ’Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal ’mannin’ heten, omdat zij uit de man genomen is’ (Genesis 2:23). Het is duidelijk, dat Adam haar vanaf het eerste ogenblik lief gehad heeft, anders zou hij niet de dood geriskeerd hebben door van de verbode vrucht te eten.

Het eerste mensenpaar was gelukkig met elkaar en zonder twijfel geloofden zij, dat dit eeuwig zo zou voortduren. Zij wisten niets van de puinhopen van de oorspronkelijke aarde, die nu bedekt was met het Edense plantenrijk van de vernieuwde aarde. Noch wisten zij, dat de hemel boven hen, zwermden van gevallen wezens onder satans leiding, en dat hun geluk eindigen zou in de val, die hun verbanning uit de Hof der Heerlijkheden noodzakelijk zou maken, en dat zij vroeg of laat de fysieke dood zouden smaken.

Wanneer men als bezwaar tegen God zou inbrengen, dat Hij Adam voor het gevaar, dat hij liep, van een aanval van satan, had moeten waarschuwen, zo moet niet vergeten worden, dat het verbod om niet van de boom der Kennis van Goed en Kwaad te eten, hem had moeten bewaren, om naar welk wezen dan ook te luisteren, die hem wilde verleiden het gebod van God te overtreden, en daarvan te eten. Wanneer God hem duidelijk satans plan uiteen gezet zou hebben, zou Gods doel met het beproeven van Adam niet bereikt zijn geworden. Ware gehoorzaamheid wil zeggen, te gehoorzamen zonder te weten waarom.

Het doel, dat God had met toe te laten, dat Adam verzocht werd en viel, wordt in het evangelie openbaar. Indien God voor het menselijke ras niet had toegelaten, dat het verzocht zou worden en vallen kon, zo zou het Universum nimmer het verheven schouwspel van Zijn vergevende liefde en van Zijn reddende Genade op Golgotha, hebben aanschouwd.

Hoe lang na de schepping van Adam, Eva aan hem geschonken werd, weten wij niet. Het moet enige tijd daarna geweest zijn, lang genoeg in elk geval voor Adam om aan al de levende wezens, die tot hem gebracht werden, zoals vee en gevogelte, of de dieren van het veld, namen te geven. Noch wordt ons ook gezegd, hoelang, nadat Eva aan Adam geschonken was, het geduurd heeft, alvorens de verzoeking geschiedde. Het is namelijk aan te nemen, dat dit onmiddellijk was, want alhoewel zij volwassen waren, wat het lichaam betreft, waren zij slechts kinderen in ondervinden, tenminste was dit met Eva het geval, en zij was niet in staat zich te meten met de verleidelijke listen van de slang, de machtige vijand van God en de mens.

Het doel van satan was, door de verzoeking, Gods plan met de schepping van de mens te verijdelen (de aarde door een ras van heilige wezens te doen bewonen), Hij wilde de aarde weer te heroveren, die hij door zijn opstandigheid verloren had. Zijn hoop was erop gevestigd, dat God het eerste mensenpaar om hun zonden zou uitroeien, alvorens zij de aarde zouden kunnen bevolken. Hij speelde zijn spel met doortrapte handigheid. Vrezende, dat wanneer hij tegen beide tegelijk zou optreden, zij hem zouden weerstaan, wachtte hij de tijd af, dat hij Eva alleen zou aantreffen.

Het is niet onmogelijk, dat Eva nieuwsgierig geworden was naar de oorzaak van het verbod, van Adam was weggelopen en er alleen op uit getrokken was om de boom te onderzoeken, en dat satan haar daar aantrof en daar snel gebruik van maakte. Indien Eva de omgeving van de boom had gemeden, zou zij niet in staat geweest zijn, die blik op de boom te werpen, die haar de vrucht zou doen begeren. Satan zag, dat zij over iets ontevreden was. Wijselijk veronderstelde hij, dat dit was, omdat God aan Adam en Eva verboden had van de boom te eten, vandaar dat hij haar naderde en tot haar sprak. Het feit, dat Eva niet bevreesd was om met de slang te spreken, is een aanwijzing dat deze geen afschuwelijk wezen was, en dat zij voor haar geen vreemdeling was. Zij had haar reeds menigmaal gezien en waarschijnlijk met haar gesproken, want satan slaat nimmer zijn slag, alvorens hij eerst de weg daartoe heeft voorbereid.

Hoe de slang was, voordat zij vervloekt werd, en moest kruipen, in plaats van overeind te gaan, weten wij niet, maar zij moet schoon van uiterlijk geweest zijn. Ons wordt niet gezegd of zij het vermogen om te spreken had, of dat zij slechts een mondstuk van de satan was. Wat wij wel weten is, dat satan zich in haar incarneerde. Omdat hij zag, dat Eva verlangende blikken wierp op de vrucht van de boom, opende de slang (satan) het gesprek door op een geslepe wijze te vragen: ’God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?’ De geslepenheid van deze vraag komt naar voren in haar verdachtmakende voorstelling, alsof God hen niet lief had, en onbillijk en onvriendelijk was, hen iets, wat het ook was , te verbieden. Eva verraadt haar gevoelens ten opzichte van God, door aan het verbod toe te voegen, zeggende: ’noch die aanraken’ (Genesis 3:3) alsof God haar niet durfde te vertrouwen. Ook verandert zij, hetgeen als straf genoemd was ’namelijk zult gij voorzeker sterven’ in ’anders zult gij sterven’ (Oude Vertaling: ’opdat gij niet sterft). Op deze wijze haar twijfel uitsprekende met betrekking tot de zekerheid van de dood.

Het is gevaarlijk om iets aan Gods Woord toe te voegen of er iets vanaf te doen:
Openbaring 22:18-19: ’Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn’.
2 Cor. 4:2: ’maar hebben wij verworpen alle schandelijke praktijken, die het licht niet kunnen zien, daar wij niet met sluwheid omgaan of het woord Gods vervalsen, maar de waarheid aan het licht brengen en zo bij elk menselijk geweten onze eigen aanbeveling zijn voor het oog van God’.
Spreuken 30:6: ’Doe niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en gij een leugenaar bevonden wordt’.
Galaten 1:6-10: ’Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie. Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik thans nog eens: indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt! Tracht ik thans mensen te winnen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Indien ik nog mensen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn.

Het begin van de val was gelegen in het ’vervalsen’ van Gods Woord. Satan was de eerste hogere criticus van Gods Woord. Hij was de schepper van de twijfel. Door satans vraag, werd dit zaad in Eva’s hart of verstand gestrooid. Namelijk de vraag: ’Is het ook dat God gezegd heeft’ (Oude Vertaling waar de twijfel iets beter in uitkomt). Dit bracht Eva ertoe, aan Gods liefde te twijfelen. Het menselijke ras heeft van Eva de ’microbe van het ongeloof’ overgeërfd. De mensen ontkennen niet zozeer Gods goedheid, als wel dat zij een vraagteken plaatsen achter de verklaringen die Gods Woord aflegt. Zij zeggen: ’Heeft God nu werkelijk gezegd, dat wij zus of zo niet mogen handelen? Hebben wij Hem niet verkeerd begrepen, of Zijn bedoelingen misverstaan? God heeft toch zeker te veel liefde en barmhartigheid om de slechte mensen te straffen?’

Nadat satan ’het zaad van de twijfel’ had uitgestrooid en gezien had, dat het vergif zijn werk deed, legde hij vervolgens de verklaring af, dat God de leugenaar was, toen hij zei: ’Gij zult geenszins sterven’. Dit is de leugen van de duivel en zij is belichaamd in de hedendaagse godsdienstige systemen, die leren, dat de mens geen eeuwige straf zal ondergaan.

Satan bestreed Gods bedoeling door te zeggen, dat God niet wilde, dat zij het onderscheid tussen ’goed’ en ’kwaad’: zouden kennen, opdat zij anders als God zouden worden. Deze uitspraak deed een beroep op Eva’s nieuwsgierigheid en eerzucht, en verwekte een ’storm van begeerte’ in haar hart, en toen zij zag, dat de ’boom’ goed was tot spijs (de vleselijke begeerte) en een lust voor het oog (de begeerte tot aanschouwen) en begeerlijk om verstandig te maken (hoogmoed van het leven), wachtte zij niet om eerst met haar man te overleggen, maar strekte haar hand uit en at de vrucht. En de dagen van de onschuld waren voorbij.

En toen Adam bij haar kwam, verzocht ze zonder gewetensbezwaar, of hij ook niet van de vrucht wilde eten. En daar Adam niet van haar gescheiden wilde worden, at hij eveneens, met het gevolg, dat het ras onderging. De vrouw werd bedrogen, maar dit was met Adam niet het geval, maar niettegenstaande zegt ons de apostel, dat de vrouw de schuld droeg. 1 Tim. 2:13-14: ’Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva.En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding gevallen’.

Het overredingsmiddel, dat satan bij Eva gebruikte, namelijk dat de vermeerdering van kennis haar en Adam op hetzelfde niveau van God zou brengen en hen aan God gelijk zou maken, is hetzelfde overredingsmiddel, dat satan heden ten dage aanwendt bij de eerzuchtige mensen van onze tijd, en hij tracht door middel van zijn slachtoffers een schitterende beschaving in te voeren, die gebouwd is op de ontdekkingen en uitvindingen van de mensen, om zo de mensen buiten God om te verheffen, en zijn uiteindelijke doel is:
vergoddelijking van de mens hetgeen zijn hoogtepunt bereiken zal in zijn: ’ubermens de antichrist’die gezeten zal zijn in de tempel te Jeruzalem en zichzelf tot GOD proclameren zal 2 Thes.2:3-4: ’Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is’.

Dit legt tevens de aanleiding bloot van alle wereldsystemen, alle maatschappelijke, godsdienstige, politieke en commerciële verbeteringen en vooruitgang van het menselijke ras. Adam en Eva waren onschuldig geschapen. Onschuld is niet hetzelfde als rechtvaardigheid. Onschuld kan pas na beproefd te zijn tot rechtvaardigheid worden. Indien Adam en Eva de verzoeking hadden weerstaan zouden zij rechtvaardig of heilig geworden zijn. Zij schoten echter te kort en werden zondaren. Daar is slechts één stap voor nodig van ’Onschuld’ tot ’Heiligheid’, of van ’Onschuld’ tot ’Zonde’. Adam en Eva deden deze laatste stap en werden zondaren. Indien zij de tegenovergestelde stap hadden gedaan, zouden zij ’heilig’ geweest zijn, en zij zouden niet hebben kunnen zondigen. Zij zouden niet in staat geweest zijn om te zondigen. Nu kan de mens niet meer heilig worden zonder de wedergeboorte.

Door de val van de mens was satan’s overwinning volledig. Het eerste gevolg van de ongehoorzaamheid van Adam en Eva was zelfbewustzijn. ’En zij bemerkten, dat zij naakt waren’ (Genesis 3:7) Het gevolg van deze kennis bracht hen ertoe een kledingstuk uit te vinden, die bestond uit vijgenbladeren. Alles wat leeft wordt door de natuur bekleed. Vissen hebben hun schubben, vogels hun veren, landdieren hun wol of hun vacht, slangen hun vel. Vele dieren zijn naakt, wanneer zij geboren worden, maar het duurt niet lang of de natuur voorziet hen van een kleding.

Van al Gods schepselen is de mens de enige, die niet bekleed is, en gedwongen wordt naar een kunstmatige bedekking te grijpen. Hoe komt dit? Het is het gevolg van de zonde. In het begin droegen Adam en Eva geen kleren, noch hadden zij behoefte daaraan. Sommigen zeggen, dat zij in hun ongerepte toestand, toen zij nog niet gevallen waren, omkleed waren met een sluier van zulk een heerlijke glans, dat hun naaktheid daardoor bedekt werd. Bij hun val verloren zij deze.

En dadelijk, bewust als zij waren van hun schande, namen zij hun toevlucht tot een kunstmatig kledingstuk. Kleren zijn de omhullingen van schuld. De stijl en het karakter van de kleding mag zich wijzigen, maar de schuld blijft. De kleding mag dan al onze schande voor de ogen van de mensen bedekken, dit is niet het geval met Gods ogen. Een zwart hart kan door een wit vest niet bedekt worden.

Die dag ging de zon onder over een voorval, dat getuigde van de achteruitgang van het menselijke ras. Het was een duistere en vreselijke nacht. Beiden vreesden God te ontmoeten en verborgen zich dus in het woud, toen de Heer nederdaalde ten einde, zoals gewoonlijk Zijn wandeling in de Hof, in de koelte van de dag, te doen. Tot nu toe hadden zij met blijdschap naar deze dagelijkse komst van de Here God uitgezien, doch nu vreesden zij Zijn aangezicht. Zo maakt de zonde van ons allen lafaards.

Door hen te ondervragen deed God hen over hun gedrag zelf een oordeel vellen. Adam schoof de schuld van zijn val op Eva, en zij klaagde op haar beurt de slang aan. God luisterde geduldig naar hen en schonk hun een gelegenheid om hun gedrag te rechtvaardigen. Daarna sprak Hij Zijn oordeel over hen uit. Maar aan de slang schonk Hij deze gelegenheid niet, maar zeide: ’Daarop zeide de Here God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Genesis 3:14-15).

’Haar zaad’ wil zeggen Christus. In de uitdrukking ’uw zaad’ (satans zaad) hebben wij een profetische heen wijzing naar de antichrist, die als satans zaad genoemd wordt in 2 Thes. 3:3: ’de zoon des verderfs’.

Dit zijn woorden, zoals een veroordeelde misdadiger, die zijn vonnis verwacht, door zijn rechter hoort uitspreken, en zij is een bevestiging van satans voormalige opstandigheid, die hier haar oordeel ontvangt. En onmiddellijk wordt de slang, het werktuig van satan veranderd in een kruipend, walgelijk, vergiftig reptiel. Het oordeel over de vrouw luidde, dat zij haar positie, als de gelijke van de man zou verliezen en aan hem ondergeschikt zou worden, en dat zij veel smart en leed zou krijgen, als zij kinderen zou baren. Tot Adam zeide God: ’Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten; in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’.
Wat dus tot nu toe voor Adam een genot geweest was, namelijk de verzorging van de Hof, zou nu voortaan een opgelegde taak voor hem zijn, want verdreven zijnde uit de Hof, moest hij nu voortaan in zijn levensonderhoud voorzien door het land, dat slechts doornen en distelen en onkruid voortbracht, te bebouwen.

Maar Adam en Eva konden niet zonder kleding buiten de hof verbannen worden. Hun kleding van vijgenbladeren was niet voldoende. Deze kon hen niet beschermen voor de straf der zonde, want zij was door de mens gemaakt, en de mens kan niet gered worden door eigen werken, dus was het noodzakelijk, dat God zou voorzien in een geeigende kleding, een kleding, die tevens de vernietiging van de zonde zou typeren. Daarom lezen wij: ’En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede’. Genesis 3:21)

Waarom vervaardigde God niet een meer verfijnde en schonere kleding? Verdierlijkte Adam zozeer, toen hij zondigde, dat dierenvellen de enige geëigende kleding voor hem was? Nee, de huiden typeerden iets. Zij konden slechts verkregen worden door een of ander onschuldig dier, waarschijnlijk een lam, (dat het Lam Gods typeerde) te doden, hiermede de grote waarheid verkondigende, dat zonde alleen door het vergieten van bloed kan uitgewist worden. Hebr. 9:22: ’En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving’.

Zij verkondigen de herbekleding van de mens. Zij spreken van de gewaden der heerlijkheid van het opstandingslichaam. Doch de nacht, die op deze vrezelijke dag volgde, was niet zonder sterren. Een enkele ’ster der belofte’ verlichtte de duisternis. Het was de belofte:
’dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen’,
en uiteindelijk het laatste overblijfsel van haar glibberige spoor, dat zij over de velden van deze schone aarde zou achterlaten, zou uitwissen.

Het is een betekenisvol feit, dat Hij, die deze belofte deed, Zelf het beloofde zaad van de vrouw was, en dat Hij, die Adam en Eva met huiden omkleedde, de Here God Zelf was, en wel de Tweede Persoon van de Drie Eenheid, die eens het Lam Gods zijn zou, wiens dood op Golgotha, door het slachten van de dieren, wiens huiden nodig waren om de naaktheid van Adam en Eva te bedekken, werd voorafgeschaduwd.

Alhoewel de ’wereldsystemen’ van deze wereld onder de regering van satan staan, en God dit uit goede gronden toestaat, moet Hem niet worden ten laste gelegd, dat Hij wreed onverschillig zou zijn voor de verloren toestand van de mens, of dat Hij beschuldigd zou worden, omdat Hij niet onmiddelijk de overheersing van de boze machten in het universum heeft doen ophouden, want onmiddelijk na de ’val van de mens’ voorzag God in een verlossend middel, namelijk de belofte:’Dat het zaad van de vrouw (Christus) de kop van de slang zou vermorzelen’ en daarom gaan de mensen verloren, niet omdat er geen weg is, om; aan de moeitevolle arbeid, die satan in werk stelt, te ontkomen; maar omdat zij Gods weg, om door middel van Christus, daaraan te ontkomen niet willen gaan.

De wereld zou niet misleid worden, door datgene wat satan beraamd: ’Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend’ (2 Cor. 2:11), indien zij meer acht zouden geven op het Profetisch Woord, dat zeer vast is: ’En wij achten het profetische woord daarom des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten’ (2 Petr. 1:19), en dat satans oorsprong, doel en oordeel aan ons openbaart.

Maar de bestudering van de Profetieen is niet alleen verwaarloosd door de wijze, waarop de Schriften verdraaid worden (’evenals in alle brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften’ 2 Petr. 3:16) door hen, die de Profetieen gebruiken teneinde hun eigen doctrinaire doeleinden te bevorderen, maar men wordt daardoor ook ontmoedigd, zodat menigeen de studie van de Profetieeen veroordeelt en de Schriften leest op een wijze, alsof hij zeggen wil: ’Wij hebben een onvast Woord der Profetie, waarop je beter doet om er geen acht op te slaan’.

De Edense Bedeling stond geheel apart. Zij werd gekarakteriseerd door de afwezigheid van zonde en door de tegenwoordigheid van God. Er zal zoiets nooit meer zijn, totdat ’De Tabernakel Gods bij de mensen zal zijn’, en Hij met hen op de Nieuwe Aarde zal wonen. Openbaring 21:3: ’En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn’.

Gedurende de Edense Bedeling handelde God met Adam op basis van ’Onschuld’, en nimmer kan God met de mens aldus handelen, totdat de vloek van de zonde van de aarde zal zijn weggenomen. De mens is niet langer onder de beproeving, maar onder het oordeel. Joh. 3:18: ’Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God’.

Al de tijd sedert de val heeft God met de mens moeten handelen, als zijnde een schuldig, verloren, hulpeloos en ten gronde gerichte zondaar. Niet alleen heeft God te doen met een ten gronde gerichte zondaar, maar met een verloren schepsel. In hem is niets goed, hij leeft in ’vijandschap met God’ en hij onderwerpt zich aan de wet van God niet, want dit kan ook niet. (Rom. 8:6-7: ’Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede. Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen’. De mens is een mislukking.

Uit barmhartigheid verdreef God het schuldige, maar door Hem vergeven, mensenpaar uit de Hof, opdat zij niet van de boom der Levens zouden eten, en zo gedoemd zouden zijn, voor eeuwig in hun zondig sterfelijk lichaam verder te leven. Op deze wijze eindigde de eerste Bedeling in een mislukking. Het menselijke ras kwam onder het oordeel en de gehele aarde onder de vloek. De mens beweert, dat onschuld en een volmaakte omgeving hem vrijwaren voor het bedrijven van verkeerde dingen, maar de ramp in Eden bewijst, dat dit niet waar is.

B. De Antidiluviaanse Bedeling
de bedeling van vlak voor de Zondvloed

Deze Bedeling strekt zich uit vanaf de ’val’ tot aan de ’zondvloed’. Zij duurde 1656 jaar, en zij was de Bedeling van het geweten. Zij toont aan hoe de mens handelt, wanneer hij alleen slechts door het geweten wordt geleid. Voor de val hadden Adam en Eva geen geweten. Het bezit van een geweten houdt in: de kennis van goed en van kwaad, en deze bezaten Adam en Eva niet, dan pas nadat zij van de vrucht van de verbode boom gegeten hadden. Het geweten is in staat vrees en berouw voort te brengen, maar het zal de mens niet van kwaad terughouden, want het geweten verleent geen macht.

Het is waarschijnlijk, dat God aan Adam en Eva het gewicht van een bloedoffer voor de zonde uitlegde, maar het is een opmerkenswaardig feit, dat er in de Schrift geen melding van gemaakt wordt, dat Adam zulk een offer bracht. Is dit een stilzwijgende wenk, dat Adam en Eva, na hun verbanning uit de hof, nog on-berouwvol bleven?

Voor de val hadden Adam en Eva geen kinderen. Dat zij tot dat doel geschapen waren, blijkt duidelijk uit de Woorden van God, nadat zij geschapen waren, toen Hij hen zei: ’Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aard’. (Genesis 1:28) In de Woorden ’vervult de aarde’ zouden wij een mogelijkheid kunnen vinden dat de aarde, alvorens zij in chaotische toestand geworpen werd, bewoond was, en dat haar bewoners op een of andere wijze vernietigd waren. Hieruit volgt echter niet, dat deze bewoners op ons gelijkende menselijke wezens waren. Menselijke overblijfselen, daterend van voor de Schepping van de mens, zijn nooit gevonden.

Wanneer het eerste kind van Adam en Eva na de verdrijving uit de Hof geboren wordt, wordt ons niet medegedeeld. Waarschijnlijk was dit niet lang daarna. Het eerste kind was een zoon Kaïn. De naam betekent ’Verkregen’ of ’Verworven’ en geeft aan, dat Eva hem, als het ’Beloofde Zaad’aanvaardt. Het schijnt, dat zij zich teleurgesteld voelt bij Abel’s geboorte en deze wordt dan ook genoemd ’Damp’ (Vapor). Wij behoeven hieruit niet te besluiten, dat Abel het tweede kind was. Het is mogelijk, dat tussen Kaïn en Abel een aantal kinderen, zowel zonen, als ook dochters geboren werden. Kaïn en Abel zijn ’representatieve’ mensen, de een van het slechte, de andere van de rechtvaardige lijn vanaf Adam.

In de woorden uit Genesis 3:16:’Ik zal zeer vermeerderen de moeite uwer zwangerschap’ ligt een aanwijzing opgesloten, dat niet alleen de geboorten veelvuldig waren, maar dat verscheidene kinderen tegelijkertijd geboren werden. Op geen andere wijze zou het menselijke ras zich hebben kunnen vermenigvuldigen, dan zo, als in deze tijd tot enige tijd na de zondvloed geschiedde.

Kaïn en Abel waren, toen Kaïn Abel doodde, geen kinderen. Waarschijnlijk waren zij over de 100 jaar oud. Abel was een schaapherder, niet over de schapen van zijn vader, maar over zijn eigen kudde. Hij was een volwassen man en de eigenaar van vee. Kaïn was een landbouwer en de bezitter van uitgebreide landgoederen. Wij lezen, dat Adam 130 jaar oud was, toen hij Set gewon. Genesis 5:3: ’Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set’. Waarschijnlijk werd Set na Abels dood geboren. Genesis 4:25: ’En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want zeide zij God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kain gedood’. Hieruit zou volgen, dat Abel toen hij stierf over de 100 jaar oud was.

Waarschijnlijk had Abels dood tot oorzaak, een godsdienstige twist tussen Kaïn en Abel over de verdiensten van godsdienstige offerande. Abel had de overtuiging, dat een bloedige offerande noodzakelijk was. Kaïn hield vol dat de offeranden van werken, gewonnen uit de door God gevloekte aarde, voldoende waren. Zij legden een toetssteen aan. God nam Abels offer aan, doch verwierp dat van kaïn, waarschijnlijk antwoordend op de wijze, waarop Hij dit op de Karmel deed, door vuur.

Dit vertoornde Kaïn. Hij doodde Abel niet dezelfde dag. Eerst vermaande de Here Kaïn en herinnerde hem eraan, dat er nog steeds tijd was om een zondeoffer (kon alleen door bloedstorting) te brengen. Genesis 4:7: ’Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen’. De uitdrukking ’de zonde ligt als een belager aan de deur’ mag ook vertaald worden door: ’het zondeoffer ligt voor de deur’.

Maar Kaïn wilde niet luisteren en koesterde zijn toorn, waarschijnlijk wel een hele tijd lang. Op een dag waren zij alleen op het veld, en Kaïn begon nogmaals over deze dingen te spreken, want wij lezen, dat Kaïn met Abel over deze aangelegenheid sprak. Genesis 4:8: ’Maar Kain zeide tot zijn broeder Abel: Laten wij het veld ingaan. Toen zij nu in het veld waren, stond Kain tegen zijn broeder Abel op en doodde hem’. Maar Kain werd toornig en doodde Abel.

Dit alles was een plan van satan om Abel te vernietigen, door wie het ’beloofde zaad’ komen zou. Dat Abel kinderloos was, in elk geval geen zoon had, die hem opvolgde, blijkt duidelijk uit het feit, dat Set zijn plaats innam. Satan was niet alleen de aanstoker van de moord op Abel, hij was ook de schepper van Kain ’godsdienst’, waarover Judas spreekt als van: ’de weg van Kain’

Hier zien wij de oorsprong van alle menselijke godsdiensten. Toen Kaïn vluchtte, nam hij zijn vrouw mee. Hij verkreeg zijn vrouw niet in het land van Nod, maar hij bekende haar aldaar. Dat wil zeggen dat zij hem aldaar ontving en hem een zoon baarde, Henoch. Dit is niet de Henoch uit de lijn van Set, die door de Heer werd opgenomen.

Na de geboorte van Henoch, ving Kaïn aan een stad te bouwen. Hier hebben wij het ontstaan van een stad met al haar begeleidende boosheden. Onder de nakomelingen van Kaïn was Jubal, de uitvinder van de muziekinstrumenten, en Tubal-Kaïn, de leermeester van de koper- en ijzerwerklieden. De mensen in die dagen gebruikten hun hersenen om een goddeloze maatschappij te verbeteren en op te bouwen, en wanneer wij bedenken, dat in die eeuw de mensen niet stierven op 70 jaar, maar bleven leven tot zij bijna 1000 jaar oud waren, zo moet hun ontzaggelijke vermeerdering van kennis, ervaring en bekwaamheid de kunsten en wetenschappen ten goede gekomen zijn en liep dit uit op het uitvinden en vervaardigen van al de hulpmiddelen van een luxueuze beschaving, met een snelheid, die voor ons bijna onbegrijpelijk is.

Een illustratie hiervan is het bouwen van een schip, zoals dit door Noach geschiedde. De echo van deze hoge trap van beschaving na de zondvloed vinden wij in de bouw van de toren van Babel, en later in de grote Piramide, die in haar samenstelling zulk een kennis van meetkunde en astronomie ten toon spreide, als nimmer sinds die tijd op deze aarde verbetert is geworden.

De uitkomst van deze schitterende, maar goddeloze beschaving was de snelle toename van de bevolking te bevorderen. ’Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen’ (Genesis 6:1). Als gevolg hiervan, werden door het over en weer trouwen, de godvrezende nakomelingen van Set verzwolgen door de goddeloze nakomelingen van Kaïn, en zoals het vervolg aantoont waren er maar acht personen geschikt om gered te worden uit de schuimende zee van de zonde, door middel van de Ark, die door Noach gebouwd was.

Te midden van deze goddeloze beschaving geschiedde er een ontstellend feit, namelijk:
 
Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. Genesis 6:1-2)

Deze polygamitische verbinding had niet plaats tussen de ’zonen van Set’ en de ’dochters van Kaïn’, een vermenging dus van de godvruchtige met de boze mensen van die tijd, zoals sommige menen, maar zij had een veel diepere oorzaak.

De uitdrukking ’dochters van de mensen’ omvat zowel de dochters van Set, als ook de dochters van Kaïn, vandaar dat de uitdrukking ’zonen Gods’ betrekking heeft op een ras, dat verschillend is van het menselijke ras.

De titel ’Gods Zonen’ heeft in het Oude Testament een heel andere betekenis, dan in het Nieuwe Testament. In het Nieuwe Testament wordt deze benaming toegepast op hen, die tot Gods Zonen geworden zijn, door hun wedergeboorte.
Johannes 1:12: ’Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven’.
Rom. 8:14-16: ’Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn’.
Galaten 4:6: ’En, dat gij zonen zijt, God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader’.
1 Joh. 3:1-2: ’Ziet, welk een liefde ons de Vader heeft gegeven, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het ook. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is’.

In het Oude Testament wordt zij gebruikt om Engelen aan te duiden, en wordt het vijf keer dan ook op deze wijze gebruikt.

Twee keer in Genesis 6:2-4: ’zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun kinderen baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.

En drie keer in Job.
Job 1:6: ’Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan’.
Job 2:1: ’Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de Here te stellen’.
Job 38:7: ’terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden’.

’Een Zoon van God’ wil zeggen een wezen, dat het aanschijn verkregen heeft door een scheppende daad van God. Dit was ook zo het geval met Adam en hij wordt in Luc. 3:38 dan ook zo genoemd. ’de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God’.

Ja, maar zijn afstammelingen werden naar zijn gelijkenis geboren, want wij lezen in Genesis 5:3, dat Adam een zoon gewon naar zijn gelijkenis, naar zijn beeld. Daarom zijn allen, die uit Adam geboren werden of uit zijn nakomelingen, door natuurlijke geboorte Zonen der mensen, en kunnen alleen door wedergeboorte (Johannes 3:3-7), hetgeen betekent een nieuwe schepping worden, Zonen van God worden naar de Nieuw Testamentische betekenis. ’Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien. Nikodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden? Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.
Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden’.

Welnu, zo konden dus de Zonen Gods uit Genesis 6:2-4 niet dezelfde zijn als de ’Zonen van Set’, die slechts mensen waren, en die slechts Zonen der mensen, maar niet Gods Zonen genoemd konden worden, Dit bewijst boven alle twijfel, dat de ’Zonen Gods’ uit Genesis 6:2-4 engelen waren, en niet godvrezende nakomelingen van Set.

Dit bezwaar wordt geopperd op grond van Jezus Verklaring in Lucas 20:27-36, dat de gestorven rechtvaardigen in de opstanding niet trouwen, noch ten huwelijk worden gegeven......want zij zijn de engelen gelijk. Uit deze tekst zegt men, wordt bewezen, dat de engelen zonder geslacht zijn en daarom noch met hun rasgenoten, noch met het menselijke ras omgang kunnen hebben.

Maar dit is niet zo, want waar deze woorden wel zeggen, dat engelen niet trouwen, houden zij niet in, dat zij zonder geslacht zijn, want dit zou inhouden, dat de rechtvaardigen bij de opstanding eveneens ’zonder geslacht’ zouden zijn, een leer, die weerzinwekkend is in verband met het geloof, dat echtgenoten hun vrouwen en broeders en zusters zullen kennen, zoals zij waren toen zij nog op aarde waren.

Wat deze woorden leren is, dat engelen zich niet voortplanten en zich dus niet vermenigvuldigen. Engelen waren, zover wij weten, ’EN MASSE’ geschapen en daar zij nimmer sterven, zijn huwelijken onder hen niet nodig.

Het huwelijk is een menselijke instelling, teneinde de uitsterving van het ras, doordat de dood heerst, tegen te gaan. Wat Christus aan de Sadduceeën wenste te leren, was dat er geen oorzaak tot een huwelijk in de hemel bestaat, daar de opstanding de mensen onsterfelijk maakt.

Hoezeer wij ook de mogelijkheid van seksuele omgang tussen engelen en mensen in twijfel mogen trekken, schijnt dit verhaal uit Genesis het toch te bevestigen. En een andere bevestiging vinden wij in de Brieven van Petrus en Judas:
 2 Petr. 2:4-9:  ’Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan krachten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen bracht; en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos zouden leven, maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft behouden (want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken) dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des oordeels te straffen’,
Jud. 6:7: ’en dat Hij engelen, die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden; zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur’.

De engelen, die hier genoemd worden, kunnen niet satans engelen zijn, daar deze vrij zijn. Zij worden niet in eeuwige banden onder de duisternis bewaard, doch zullen in de poel des vuurs (Gehenna) geworpen worden, die de duivel en zijn engelen bereid is. (Matth. 25:41) ’Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is.

Deze engelen moeten dus van een bijzondere klasse van engelen zijn, die geoordeeld zijn voor een bijzondere zonde. Uit de samenhang van deze beide teksten blijkt duidelijk, welk een karakter deze zonde droeg. Het was de zonde van overspel en het nagaan van ander vlees. (Jud. 7) ’zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur’. De tijd daarvan wordt aangegeven als vlak voor de zondvloed. 2 Petr. 2:4-5: ’Want indien God engelen, die gezondigd hadden, niet gespaard heeft, maar hen, door hen in de afgrond te werpen, aan krachten der duisternis heeft overgegeven om hen tot het oordeel te bewaren; en de wereld van de voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen bracht’.

Het is dezelfde zonde, als die de oorzaak was van de verwoesting van Sodom en Gomorra, wiens inwoners van Lot eisten, dat hij de twee engelen, die hij in zijn huis ontvangen had, aan hen zou overleveren, opdat zij hen ’bekennen’ zouden, dat wil zeggen dat zij vleselijke gemeenschap met hen zouden hebben.
2 Petrus 2:6-8: ’en de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos zouden leven, maar de rechtvaardige Lot, die zwaar te lijden had onder de losbandige wandel dier zedelozen, heeft behouden (want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken)’
Jud. 7: ’zoals Sodom en Gomorra en de steden in hun nabijheid, die op gelijke wijze als genen haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achternagelopen zijn, daar liggen als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur’.
Gen.19:5 ’en zij riepen Lot toe en zeiden tot hem: Waar zijn de mannen, die vannacht bij u gekomen zijn? Breng hen bij ons buiten, opdat wij met hen gemeenschap hebben’.

De Schriften leren duidelijk, dat de engelen vleselijke lichamen kunnen aannemen, waarin zij met de mens kunnen eten en drinken. Genesis 18-1-8: ’En de Here verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang der tent zat.  En hij sloeg zijn ogen op en zag, en zie, drie mannen stonden bij hem; toen hij hen zag, liep bij hun uit de ingang van zijn tent tegemoet, en boog zich ter aarde; en hij zeide: Mijn heer, indien ik uw genegenheid gewonnen heb, ga dan niet aan uw knecht voorbij. Laat toch een weinig water gehaald worden, en wast uw voeten en vlijt u neder onder de boom; dan wil ik een bete broods gaan halen, opdat gij uw hart versterkt; daarna kunt gij verder trekken; daartoe zijt gij immers langs uw knecht getrokken? En zij zeiden: Doe zoals gij gesproken hebt. Toen spoedde Abraham zich naar de tent tot Sara, en zeide: Haast u! Drie maten fijn meel! Kneed het en bereid koeken! En Abraham liep naar de runderen, nam een kalf, mals en goed, en gaf het aan een knecht, en deze haastte zich om het te bereiden. Ook nam hij boter en melk en het kalf, dat hij bereid had, en zette het hun voor; en hij stond onder de boom bij hen, terwijl zij aten’.

Op deze wijze verdwijnt de moeilijkheid, wanneer wij in aanmerking nemen dat de zonen Gods menselijke lichamen aandeden en als ’mensen’ huwden met de ’dochteren der mensen’ Hoedanig dit ’beginsel’ was, dat zij verloren hadden, weten wij niet. Het kan zijn, dat het enige engelen waren, die hun ’beginsel’ van heiligheid en ondergeschiktheid aan God verlaten hadden en satans leiding aanvaard hadden. Maar wij moeten niet vergeten dat voor zover wij weten, de hof van Eden niet eerder vernietigd werd, dan bij de zondvloed, en daar zonder twijfel Adams nakomelingen in de nabijheid, daarvan woonden, kon het niet anders of de ’Hemelse Wachters’ of de bewaarders van de Hof, de ’zonen Gods’ (Cherubim) (Genesis 3:24) moesten van tijd tot tijd de ’dochteren der mensen’ zien en het zou kunnen zijn, dat zij hun eigen ’woonstede’ (de Hof) verlieten en zich met de ’dochteren der mensen’ vermengden, en op deze wijze ander vlees nagingen, en zodoende het ’beginsel’ als hemelse wezens en bewaarders van de Hof verloren.

Een tweede argument, dat voor deze zienswijze pleit is het feit, dat het nageslacht, dat uit deze vermenging voortsproot een ras was van reuzen, geweldigen en mannen van naam. Genesis 6:4: ’De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun kinderen baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam’.

Nu zijn al veel ’godsvruchtige afstammelingen’ van mensen gehuwd met ’ongodvruchtige’ vrouwen’ ’zonder dat hun nakomelingen ooit zulke ’gedrochten’ waren, als we dit zien gebeuren met deze ’zonen van God’ en de ’dochteren der mensen’ ten tijde van Noach. Het woord dat door reuzen vertaald is betekent gevallenen, de ’Nephilim’. Het blijkt duidelijk, dat deze ’geweldigen’ en ’mannen van naam’ niet de gewone nakomelingen waren van de ’dochteren der mensen’, want waarom zouden zij dan niet eerder zulke gedrochten voortgebracht hebben.

Zonder twijfel waren de ’zonen van Set’ reeds eerder gehuwd geweest met de ’dochteren van Kaïn’, maar er werden nimmer dergelijke kinderen uit geboren. In deze doorbraak van hemelse wezens in de wereld van de mensen hebben wij een bron of de oorzaak, waaraan de klassieke schrijvers uit de oudheid hun opvattingen ontleenden, omtrent de liefdesverhoudingen van de goden en halfgoden, en van de legenden van halfmenselijke, half goddelijke wezens.

Deze engelen, die hun ’beginsel’ verloren, zijn dezelfde als de ’geesten in de gevangenis’ van wie Petrus spreekt in 1 Petr. 3:18-20, tot wie Christus predikte, niet in eigen persoon, maar door de Heilige Geest. ’Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest,  in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden’.

Het gevolg van het binnendringen op de aarde van deze bewoners der lucht, was de zondvloed, door middel, waarvan de omtrek en de verheffing van de Anti Diliviaanse aarde werd veranderd, en dientengevolge de hof van Eden werd weggevaagd.
Dit maakt een einde aan de Antidiluviaanse Eeuw (Bedeling van voor de zondvloed). In het Antidiluviaanse tijdperk werd met de mensen, als een geheel gehandeld. Er bestonden geen natie’s. Deze bedeling wordt in Handelingen 17:30 genoemd: ’de tijden der onwetendheid’ en wordt onderscheiden van de ’tijden van nu’ en ons wordt gezegd, dat God toen ’over het hoofd zag’, wat Hij niet kon ’voorbijzien’ in de ’Bedeling van de Wet’.

Het geweten was toen de standaard van de handelingen van de mensen. Het was de standaard, waarnaar de mensen zich ’beschuldigden’ of wel zich ’vrijpleitten’. Romeinen 2:15: ’immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen,’. De wet van Sinaï werd niet eerder dan pas na de uittocht geschonken. Zonder de wet bezat men geen standaard voor de zonde. ’Want wet doet zonde kennen’ Romeinen 3:20.

Maar zij (de mensen van voor de zondvloed) hadden geen ’verontschuldiging’ (ondanks dat zij geen wet hadden), want God was in die dagen de mensheid zeer nabij, en Zijn stem werd bestraffende vernomen, zoals wij dit bijvoorbeeld zien bij Kaïn: (Genesis 4:14: ’Zie, Gij verdrijft mij heden uit het land en ik zal voor uw aangezicht verborgen zijn, een zwerver en een vluchteling op de aarde; ieder, die mij aantreft, zal mij doden’.) En in de gemeenschap met Hennoch (Genesis 5:22-24: ’En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen’), of de raadgevingen als aan Noach (Genesis 6:3) ’En de Here zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn’.

Zij waren dus niet zonder kennis van God, maar zij verheerlijkten Hem niet, en God gaf hen over aan de begeerlijkheden van hun harten en onreinheid en stond toe, dat hun dochters met de gevallen engelen samenwoonden. Het karakter van die bedeling wordt ons levendig voor ogen gesteld in Romeinen 1:20-32: Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.  Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen. Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.
Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hun afdwaling in zichzelf ontvangende. En daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers, vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam, onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid.
Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven’.

Gedurende deze bedeling bleek de mens ’goddeloos’ te zijn, en wel een ’zondaar’. De principes, die ten grondslag lagen aan Gods Bestuur, gedurende deze ’Tijden van Onwetendheid’ zouden niet geldend geweest zijn, tijdens de dagen van Mozes, toen God in de Wet Zijn wil openbaarde. Wij moeten dus deze twee bedelingen van elkaar onderscheiden, als de bedeling ’zonder Wet’ en de bedeling ’onder de Wet’. Vandaar dat dit onderscheid ook uitkomt in het oordeel over deze beide bedelingen. Dit lezen wij in Romeinen 2:12 ’Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden’.

Dit toont ons duidelijk, dat ’onwetendheid wat de Wet betreft’ geen verontschuldiging is, en je niet voor straf zal bewaren. Dit ’principe van het Oordeel’ zal heersen bij het oordeel voor de Grote Witte Troon, wanneer zowel degenen van de Antidiluviaanse- als van de bedeling van de Wet, zullen worden geoordeeld, en zonder twijfel zal dit principe ook geldend zijn, wat het oordeel betreft over hen, die leven onder de huidige Evangelische Bedeling, want heden ten dage zijn er twee klassen van mensen op aarde:

1. Zij, die zondigen zonder God door middel van het Evangelie te kennen,
2. Zij, die het Evangelie kennen, maar er niet aan gehoorzamen.

(2 Thes. 1:7-10) ’en aan u, die verdrukt wordt, verkwikking tezamen met ons, bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht,  in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn; want ons getuigenis heeft geloof gevonden bij u’.

Hoewel er in de Bedeling voor de zondvloed geen geschreven Wet was, bestond er toch een ongeschreven Wet, en wanneer de heidenen, die geen wet hebben, van nature de dingen doen, zoals de Wet ze aangeeft, tonen zij daardoor, dat de Wet in hun harten geschreven is want niet de hoorders van de Wet zijn rechtvaardig voor God, maar de daders, of zij, die de Wet houden (Rom.2:11-16) ’Want er is geen aanzien des persoons bij God. Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; want niet de hoorders der wet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus’.

Dit is het antwoord op de vraag met betrekking tot de redding van de heidenen, die zonder het geschreven of gepredikte Evangelie zijn. Indien zij van nature God zoeken, en door hun geloof en wandel in overeenstemming met het licht, dat zij hierin hebben, evenals Cornelius (Handelingen 10:1-6) tonen, dat zij Hem in hun hart hebben ontvangen, wie durft dan te zeggen, dat zij niet behouden zullen worden? Maar dit mag voor ons geen excuus zijn hen niet het Evangelie te brengen.

De karakteristieke trekken van de Antidiluviaanse Bedeling, zoals deze door Dr. A.T. Pierson werden aangegeven zijn:
Ten eerste een vooruitgang in volheid en duidelijkheid van de Openbaring; dan een geleidelijke geestelijke achteruitgang; daarna gelijkvormigheid met de wereld, eindigende in vereenzelviging daarmee; dan een reusachtige beschaving, schitterend maar goddeloos; dan daarmede parallel een verdere toename van het kwade, dan afval en ten slotte een catastrofe.

Wij zullen zien, dat dit de karakteristieken zijn van elke volgende Bedeling, uitgezonderd de laatste.

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.