Oorsprong en bestemming van de mens
In het tweede deel van deze Bijbelstudie gaan we in op de volgende zaken:
• Wat is de aard van de mens;
• De mens als beelddrager van God;
• Persoonlijkheid;
• Geweten…
Oftewel: de aard en persoonlijkheid van de mens.
2.1 De aard van de mens
Gen. 2:7
I Kor. 15:45
Uiteraard wordt door christenen verschillend hierover gedacht, mede door de beïnvloeding van onder andere de Grieks-filosofische denkwijzen – daarin staat de tweedeling van de mens centraal: de verdeling tussen het stoffelijke lichaam, dat als minderwaardig wordt gezien, en het immateriële (het denken/geestelijke).
Dit denken is afkomstig van Plato en Aristoteles, Griekse ‘wijsgeren’, en binnen de (RK) Kerk verder ontwikkeld door Augustinus (die voordat hij tot de kerk toetrad Gnosticus was en deze gedachtengang sluit prima aan op het gnosticisme!) en Aquino.
De Bijbel is over de aard van de mens heel duidelijk, zoals we hebben gelezen:
- De mens is gemaakt van stof, uit de aardbodem, door God;
- Hij kreeg Gods levensadem ingeblazen;
- Hij werd daarmee een levende ziel (I Kor. 15:45).
De mensen zijn daarin wezenlijk anders dan de dieren. Volgens Gen. 2:19 zijn deze namelijk alléén uit de aardbodem genomen en hebben níet Gods’ levensadem (= Ruach) ingeblazen gekregen. Overigens is deze “ruach” – Gods levendmakende geest of adem – niet hetzelfde als de Heilige Geest. Helaas wordt dit nogal eens verward met elkaar.
De mens is óók anders dan de engelen; die zijn volgens Hebr. 1:7, 14 “dienende geesten”. Met andere woorden: zij hebben géén lichaam. Dáárom ook had de satan een dier nodig om tot de mens te spreken: toen hij daarin gevaren was had het lichaam een geest en vice versa waardoor het in staat was te spreken. Het mag duidelijk zijn dat ik geloof dat de slang in de hof letterlijk heeft gesproken….
1 Thess. 5:23.
Tot slot: de Bijbel leert dat de mens één geheel is: geest, ziel en lichaam.
Hiermee is de mens beelddrager van God; niet dat de mens lichamelijk lijkt op God, immers: God is Geest volgens Joh. 4:24, maar de beeltenis naar God blijkt uit de persoonlijkheid – het zelfbewustzijn, denken, enz – én uit het feit dat de mens een geweten heeft.
2.2 Persoonlijkheid
Dat de mens een persoonlijkheid is, en niet een door instincten gedreven dier, blijkt uit het vermogen van de mens om zelf een bepaalde sturing aan zijn leven te geven. Die vermogens liggen verankerd in de ziel van de mens; de ‘zetel van het menselijke bewustzijn’. Zoals gezegd: de ziel is in de mens gekomen omdat God zíjn levensadem in de mens heeft geblazen.
De persoonlijkheid wordt herkend aan de volgende zaken:
- Het verstand: vermogen om te denken en begrijpen;
- Het gevoel: emoties, vermogen om lief te hebben, enz.;
- De wil: het vermogen om besluiten te nemen.
Vanuit Genesis 1:1-29 leren we niet alleen over de schepping, het openbaard ons ook veel over God.
- Vers 3, 6, 9, 14, 24, 26, 29: zeven maal lezen we “En God zeide”. Spreken komt voort uit het denken en hiermee zien we dat God een denkend wezen is;
- Vers 22, 28: “God zegende” – met andere woorden: Hij heeft zijn Schepping lief. Hier zien we het gevoel, de emotie;
- Vers 1: “God schiep”. Hij deed dit omdat Hij dat wilde. En vanuit die wil besluiten nam en handelend optrad.
Uit Genesis, hoofdstuk 2 en 3, blijkt dat Adam over al deze vermogens beschikte en deze ook gebruikte. Zijn verstand blijkt onder andere uit het feit dat hij de dieren een naam geeft, zijn emoties uit het feit dat hij een partner mist en later –wanneer die er wel is- waardeert (Gen. 2:20, 2:23-34). En, tot slot, zijn wil blijkt uit het feit dat hij besluit zelfstandig te handelen. Helaas met catostrofale afloop (Gen. 3:6).
2.2.1 De ziel
De ziel staat voor het leven van de mens. Het is zijn ‘levensadem’. Door die te verliezen, sterft de mens. Het is daarom het meest kostbare wat een mens heeft.Als de “woonplaats van de ziel” wordt vaak het hart gezien – uiteraard bij wijze van spreken, maar het hart is wel hetgeen de mens in leven houdt! In Spreuken 4:23 vinden we dan ook: “Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens.”
Uit –soms de wat minder serieuze- films, toneelstukken en boeken weten we dat de satan de ziel van de mens wil hebben. Op dat idee zijn nogal wat films gemaakt waarbij bijvoorbeeld de hoofdpersoon zijn ‘ziel aan de duivel verkoopt’ om zodoende succes te hebben. Een zeer bekend toneelstuk rondom dit thema is ‘Faust’. Dat een (scenario)schrijver dat niet zomaar bedenkt vinden we in de Bijbel:
Matt. 10:28-31: de Here Jezus maakt heel duidelijk dat de satan uit is op de ziel van de mens, om die te verderven. Het verschil met de Here kon niet groter zijn, ál je haren zijn geteld, als God zelfs ziet dat een musje sterft, zou hij dan niet weten hoe het met een mens is gesteld?Hebreeën 6:9-20.
ons heil “hangt aan iets beters” (ten opzichte van de vorige verzen, waarin Paulus duidelijk maakt hoe het afloopt met de mensen die zich afkeren van het evangelie nadat ze er ééns kennis mee hebben gemaakt).God is niet onrechtvaardig en heeft waardering voor het werk en de liefde van de gelovige ten opzichte van God – die de gelovigen laten zien doordat zij aan hun medegelovigen diensten bewijzen. Denk bijvoorbeeld aan werk binnen de gemeente, werk voor de afzonderlijke gemeenteleden (zieken bezoeken, mensen helpen, enz.). Met andere woorden de “liefdadigheid” met name. Vervolgens stelt Paulus –zoals hij vaker in de Hebreeën brief doet- het voorbeeld van Abram. Hij geloofde in Gods belofte (land, volk), hoopte en wachtte geduldig én… kreeg wat hem beloofd was!
Zo ook hebben wij hoop op wat nog komen gaat; en deze hoop is een anker voor de ziel. Een anker dat veilig en vast is, wánt; zoals een schip z’n anker in de bodem van de zee laat zakken en daarmee vast ligt zó is de gelovige verankerd in Jezus – die als Hogepriester voor ons bidt en pleit en vandaar ook dat Paulus zegt dat dit anker reikt tot “binnen het voorhangsel”.
Onze ziel is daarmee de plaats waar niet alleen ons tegenwoordige leven in is opgesloten (letterlijk) maar óók ons toekomstige leven. Onze ziel is ook hetgeen gered is door de Here Jezus. Ons lichaam sterft op een dag, maar de ziel leeft voort. Als bewijs hiervan hebben we als gelovigen een onderpand gekregen:
2 Kor. 1:22
Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.2.2.2 Het Geweten
Een ander aspect van de menselijke persoonlijkheid is het ‘geweten’. Het is het morele bewustzijn van de mens.Rom. 2:14-15
Het ‘geweten’ is de heiden hier tot wet. Hier bedoeld Paulus die mensen die bijvoorbeeld in de tijd van de bedeling van het Geweten leven – die loopt van Adam tot aan het Koninkrijk (1000-jarig rijk). of, zoals sommigen geloven: van Adam tot aan Noach. Maar persoonlijk geloof ik mét Paulus dat mensen nog steeds onder de bedeling van het geweten kunnen zijn, ook op dit moment. Bijvoorbeeld in die situaties waar men het evangelie nog nooit gehoord heeft en dus niet anders heeft dan het door God gegeven geweten.Paulus zegt hier dat zij ‘zichzelf tot wet zijn’. Als we de verzen 12 en 13 er ook bij lezen kunnen we begrijpen dat dit kan betekenen dat iemand gerechtvaardigd kan worden hierdoor!
Ik zeg hier niet mee dat ongelovigen dus behouden kunnen worden zonder Christus “als zij maar goed leven”, maar, ik geloof dat in het uitzonderlijke geval dat zij nog nooit van Christus hebben (kunnen) horen God rechtvaardig is en hen zal oordelen naar hun werken en gedrag.
Paulus laat hier ook de werking van het geweten zien:
Het zorgt er voor dat je de ‘werken der wet’ doet. Volgens de Joodse uitlegging –ook tegenwoordig nog- de zogeheten “Noachitische Wet”; Het zorgt er voor dat je gedachten je onderling aanklagen of verontschuldigen. Oftewel: dat je nádenkt en overdenkt wat je doet en je eventueel hiervoor verklaringen zoekt, etc, etc. Met andere woorden: het geweten is niet iets gevoelsmatigs, maar iets rationeels. Iets wat in je denken “leeft”.2.2.3 De Zondeval… en het antwoord er op.
Door het geweten kan – of liever gezegd kón- de mens zijn leven afstemmen met God. Zie Rom. 9:1 (geweten betuigd dit), 1 Tim. 1:5, 1 Petr. 3:16 (goed geweten). Dit is tegenwoordig niet meer mogelijk, omdat de mens niet meer functioneert zoals God het bedoeld had. Zoals ik bekend veronderstel wordt dit veroorzaakt door de zondeval (Gen. 3), waardoor er voor altijd scheiding kwam tussen God en mens.In Gen. 2:17 zegt de Here God dat Adam en zijn vrouw niet mogen eten van de boom van Kennis. Want, wanneer ze dat zouden doen zouden ze sterven. Zoals de satan heel goed wist zouden ze niet ter plekke ‘dood neervallen’. En daarom ook zei hij in Gen. 3:4 “Gij zult geenszins sterven”. En, inderdaad: ze aten en stierven niet, dachten ze….
Het was ook niet het lichaam van de mens of de ziel die stierf… het was de geest die stierf, Gods’ levensgeest –de Ruach- ging uit hun weg. Ze verloren daarmee het directe kontakt met God. En werden sterfelijk. Gen. 3:8, 3:22.Efeze 2:1-10
Het probleem van de mens is vanaf het begin geweest dat hij het buiten God wilde stellen. Het zélf willen en kunnen doen. Elk mens wil dit van nature. Opstand tegen God, opstand tegen de wet van God. Omdat de vader van de mens zónder God de tegenstander, de satan, is. Vaak hoor ik mensen dingen zeggen als: “waarom moet ik als mens boeten voor wat Adam heeft gedaan, dat is belachelijk”… Daarmee feitelijk zichzelf bóven Adam stellend. Want je beweerd hiermee dat het jou niet zou zijn overkomen als… Dit getuigd naar mijn mening van een ontzettende arrogantie. Stellen dat u of ik het beter zou kunnen dan Adam, die naar Gods beeld was geschapen??
Ook hoor ik mensen wel eens zeggen: “waarom moet het in deze wereld zo’n ellende zijn, alleen maar door de fout van één man”. Een hele terechte vraag misschien, maar het antwoord wat God gaf was: Hij zond een ándere man die de zonde van de héle wereld op zich nam. De ellende die wij nu in de wereld om ons heen zien, heeft niets met God te maken. Die ellende heeft namelijk alles te maken met wat mensen –die God weigeren te erkennen gezien hun gedrag!- elkaar aan doen.
God staat daar volledig buiten. Hij heeft namelijk de mens de mogelijkheid gegeven weer een kind van Hém te worden, weer in een goede relatie met Hem te leven. De overgrote meerderheid van de mensen echter kiest er zelf voor dat niet te doen. Zij “kunnen het zelf wel”. Met andere woorden: dezélfde zonde als dat Adam beging!In Efeze zien we dat de gevolgen hiervan zijn dat we leven “naar onze begeerten”; met andere woorden: we doen wat in ons opkomt. Wat wíj denken dat goed is. Zo waren we allemaal zegt Paulus. Niemand uitgezonderd.
Maar door Christus Jezus’ zijn wij nu “opgewekt”. Maar,… ? Kan dat al voordat je dood bent? Natuurlijk!! Immers, zoals Adam dood was doordat Gods’ geest uit hem ging, zo is nu door Christus de levensgeest van God teruggekeerd! De mens sterft dan nog wel lichamelijk, maar is weer lévend geworden voor God! En daarom zijn wij nú al, tijdens ons leven, mede opgewekt met Christus – we komen hier later nog even op terug.
Daarmee zijn wij weer terug bij 2 Kor. 1:22 – want als onderpand, als bewijs hiervan, hebben wij de Heilige Geest ontvangen op de dag dat wij tot geloof zijn gekomen.
1 Petrus 1:3-9 (zaligheid der zielen). Zie ook Joh. 3:3-8, Joh. 1:12.
2.3 Twee soorten mensen
Er zijn nu twee soorten mensen. De natuurlijke of ongeestelijke mens en de geestelijke (= gelovige, wedergeboren) mens. Bij de eerste – de natuurlijke mens- staat ‘de ziel’ centraal. En deze mens gelooft en accepteert niet wat van God is.
1 Kor. 2:10-16
Paulus zet hier de ongeestelijke en geestelijke mens tegenover elkaar.
- De geestelijke mens heeft de geest van God ontvangen en is alles van God geopenbaard, door Zijn Geest – omdat die Geest zelfs “de diepten Gods” onderzoekt! Hij neemt daaruit en geeft het aan de geestelijke mens;
- De ongeestelijke mens heeft de geest van deze wereld ontvangen – oftewel is onder de invloedssfeer van de overste van deze wereld (Joh. 14:30, Joh. 16:11): de satan;
- De geestelijke mens spreekt niet door ‘menselijke wijsheid’. Maar met woorden die door de Geest geleerd zijn om “het geestelijke” te kunnen bevatten;
- De ongeestelijke mens aanvaard (gelooft, accepteerd) wat van God is niet, omdat hij het als ‘dwaasheid’ bestempeld. Hij kán het ook niet begrijpen omdat hij God niet kent.
De aard en de persoonlijkheid van deze twee typen mensen is dus totaal tegengesteld (geworden). Het grote verschil is te verklaren door wat we lazen in 1 Kor. 2:10 ev. maar nog eenvoudiger en [mogelijk] duidelijker vinden we het in 2 Kor. 5:14-20.
- Eén is voor allen gestorven, en dus zijn zij allen gestorven. Zoals eerder gezegd: we zijn reeds gestorven én weer opgewekt in Christus. Waardoor onze ziel nu behouden is;
- Hij is (nogmaals) voor allen gestorven. Zonder uitzondering. Níemand geloofde eigenlijk nog in Hem toen Hij stierf. Hij is gestorven, voor een ieder die nu in Hem gelooft. Het is aan de mens die keuze te maken. God heeft die keuze –vanuit Zijn kant- voor de mens al gemaakt het is nu aan de mens dat te accepteren en daarmee vanuit zijn kant voor God te kiezen;
- Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Er is een nieuwe start, een nieuw leven, begonnen vanaf het moment dat de mens tot bekering komt. Daarmee is zijn oude leven voorbij. Dat betekent niet dat je van de gevolgen –bijvoorbeeld in je lichaam- van dat oude leven geen last meer hebt. Maar die ‘lasten’ zijn wel een stuk draaglijker geworden omdat Christus ze mee-draagt.
- God heeft Hem, die geen zonde kende, tot zonde gemaakt: om de wereld met Hem te verzoenen. God is daarmee ontzettend ver gegaan voor de mens.
In 1 Kor. 2:15 lazen we: “Maar de geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld”. Misschien dat nu ook duidelijker is waarom niemand ons kan of mag beoordelen; de geestelijke –gelovige- mens is een totaal nieuwe schepping geworden. Niemand heeft het recht deze nieuwe schepping van God te beoordelen dan God zelf. Wát mensen dus ook van je zeggen, over je vroegere leven of zonden etc, leg het maar gewoon naast je neer of, beter nog: breng het naar je Schepper.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.