Op één plaats samenkomen (2)
Vers 16 en 17
Hier is sprake van danken voor de beker. Daarmee zeggen we: de beker, die spreekt van het bloed van de Heer Jezus, is ook voor mij, voor ons. Hij stierf voor mij. Zijn bloed werd vergoten tot vergeving van onze zonden (Matth. 26:28). Ik ben gerechtvaardigd door Zijn bloed. (Rom. 5:9) en verlost van mijn vroegere wandel door het kostbare bloed van Christus (1 Petr. 1: 18). In Hem hebben wij de verlossing door Zijn bloed (Ef. 1:7). Door te danken voor de beker maak ik mij één met alle gelovigen.
Ook breken wij het brood. Daarmee geven we aan dat de Heer Jezus voor ons moest sterven, want het gebroken brood spreekt van het lichaam van Christus, dat Hij voor ons overgaf in de dood. Door het breken van het brood hebben wij gemeenschap met het lichaam van Christus. Hij gaf Zich heel persoonlijk voor ons. Ook hebben we gemeenschap met elkaar. Het danken voor de beker en het breken van het brood betekent dat we samen deel hebben aan het bloed en aan het lichaam van Christus. Een gelovige alleen kan geen avondmaal vieren. En het lichaam van Christus is niet alleen het lichaam van de Heer dat voor ons in dood en graf ging, maar het is ook dat geestelijke lichaam dat bestaat uit alle ware gelovigen. Ook dat wordt het lichaam van Christus genoemd.
Vers 18
Hier gaat het over het voorbeeld van de Israëliet, die door het etein van het dankoffer gemeenschap had met het altaar waarop het
bloed van het offer gebracht werd. Hij had deel aan het altaar. En op het altaar kwam wat God waardeerde.
Vers 19 en 20
Op zichzelf betekent een afgod niets, want er is voor ons maar één God (8:4). Maar wat aan de afgoden geofferd wordt is in feite gewijd aan de boze geesten die achter de afgoden staan. Als je dus eet van afgodenoffer heb je gemeenschap met de afgoden en met de boze geesten. Het simpele feit van het eten van brood of vlees dat aan de afgoden geofferd was betekent datje gemeenschap hebt met de boze geesten. Dus gelovigen die zeiden niet in afgoden te geloven maar wel afgodenoffer aten hadden daardoor toch gemeenschap met de boze geesten. Eten betekent kontakt, gemeenschap, met de boze geesten. Vandaar dat de apostel in vers 14 schrijft dat wij de afgodendienst moeten ontvluchten en zelfs niet moeten eten van de offers die in de afgodstempels worden gebracht.
Nu zou een gelovige in Korinthe kunnen zeggen: Ja, maar hoe zit dat nu als ik vlees op de markt koop, moet ik dan precies nagaan of dat vlees aan de afgoden geofferd was of niet? Daarop vinden we het antwoord in 10:25. Ze hoefden niet na te vragen of iets aan de afgoden was geofferd als het in de vleeshal werd verkocht, waar zulk vlees wel vaak terechtkwam.
Vers 21 en 22
Maar alsje bewust gaat eten van afgodenoffer in een afgodstempel heb je daardoor kontakt en gemeenschap met boze geesten. Dat mag en dat kan niet. Je kunt niet drinken van de beker van de Heer en drinken van de beker van de boze geesten. Dat spreekt elkaar tegen. Je kunt niet deelhebben aan de tafel van de Heer en vervolgens aan de tafel van de boze geesten. De tafel van de Heer is geen houten of ijzeren tafel, maar de plaats waar Hij alle gezag heeft. En God heeft al de boze machten door het kruis ontwapend en over hen getriomfeerd, zodat Hij boven alles staat. Hoe kun je dan nog eten van de tafel waar de boze geesten de macht hebben? Als je dat toch doet maak je de Heer jaloers. Denk je soms sterker te zijn dan Hij die alle macht heeft in hemel en op aarde?
Dit is in het kort de inhoud van vers 14 tot 22. De apostel schrijft deze verzen om de gelovigen in Korinthe erop te wijzen dat je door eten gemeenschap hebt. We kunnen uit deze verzen ook nog wel enkele praktische dingen over ons samenkomen opmaken.
Zijn er geen afgoden meer?
In vers 14 staat dat we de afgodendienst moeten ontvluchten. Maar wij kennen vandaag in de christelijke wereld toch geen afgoden meer? Er zijn nog veel landen waar deze waarschuwing van God heel reëel opgaat en ook in de christelijke wereld dringt de afgoderij en demonendienst steeds verder op. Laten we ons maar ver houden van waarzeggerij, horoskoop, bepaalde genezers enz. Maar we kunnen de tekst ook wel een beetje anders lezen. Het gaat om verkeerde verbindingen die verontreinigen en ons in kontakt brengt met de boze machten. We moeten geen verkeerde verbindingen hebben. Toen waren het verbindingen, eenvoudig door eten ontstaan, met de boze geesten, nu kunnen het verbindingen zijn met verkeerde geesten, met mensen die dwaalleer brengen. Je komt ze overal tegen. Met de Heer Jezus en Zijn heiligheid en met de Heilige Geest mogen we geen verkeerde dingen, verkeerde leringen enz. verbinden door kontakt te onderhouden met valse leraars. Ook lezen we in 1 Korinthe 5 over het wegdoen uit ons midden van iemand die in zedelijk kwaad leeft. Als een valse leraar met ons deel zou nemen aan brood en beker moet hij buitengesloten worden en kunnen we niet meer met hem omgaan want wij moeten die verontreinigingen ontvluchten. Zuivert het oude zuurdeeg uit, gij zijt immers ongezuurd (1 Kor. 5:7).
Beoordelen
Vers 15: ’Ik spreek als tot verstandigen; beoordeelt gij wat ik zeg’. Misschien vinden we hier wel een antwoord op de vraag hoe jong of oud je moet zijn om deel te kunnen nemen aan de tafel van de Heer. Kinderen die niet na kunnen denken over dit wat Paulus hier zegt over gemeenschap kunnen niet deelnemen aan de maaltijd van de Heer. De apostel schrijft datje moet kunnen beoordelen wat hij zegt. Het gaat om verstandigen. Misschien is dit door de apostel ook wel wat ironisch bedoeld. Hij wil in ieder geval bewerken dat de gelovigen niet klakkeloos zullen aannemen wat hij zegt omdat hij apostel is, maar dat ze zullen overwegen wat zijn woorden inhouden en dat ze juist zijn. Je moet dus een bepaalde leeftijd bereikt hebben, waarop je deze dingen ook kunt overwegen. Natuurlijk is kennis van deze dingen geen voorwaarde om deel te kunnen nemen. De Heer wil dat we aan Zijn uitnodiging gehoor geven en zullen doen wat Hij zo graag van ons ziet. Ik denk dat niemand werkelijk zal ervaren wat het avondmaal betekent zolang hij of zij nog niet deelneemt aan het avondmaal. Ook mag het bovenstaande geen verhindering zijn om een zwakbegaafde toe te laten tot de tafel van de Heer als hij of zij uit liefde tot de Heer gehoor wil geven aan Zijn uitnodiging. Wel moet je weten dat eten en drinken van brood en wijn betekent dat je zo deel hebt aan de Heer die voor je stierf.
Wij
De apostel schreef: ik spreek, beoordeelt gij.
Hij zegt iets tot ons en wij moeten dat onderzoeken. Maar in vers 16 schrijft hij niet over ik en gij, maar over wij: de drinkbeker van de dankzegging die wij zegenen, het brood dat wij breken. Wat hij hier schrijft geldt niet alleen voor de gelovigen in Korinthe, maar voor allen die samenkomen rondom de Heer Jezus. Dat is een beginsel dat waar is voor alle tijden vanaf het ontstaan van de Gemeente, totdat Hij komt. Wij: alle gelovigen.
Volgorde
We kunnen ons afvragen waarom de apostel Paulus in vers 16 eerst de drinkbeker noemt. Want wij nemen eerst het brood en eten dat. Pas daarna nemen we de beker om daaruit te drinken. Zo stelde de Heer Jezus de maaltijd ook in. Maar hier lezen we eerst over de drinkbeker van de dankzegging die wij zegenen en vervolgens over het brood dat wij breken. Waarom? Omdat de beker spreekt van het bloed van de Heer Jezus, de basis voor alle zegen en voor de verlossing. Dat wil Paulus hier voorop stellen. We kunnen het avondmaal vergelijken met het dankoffer dat in het Oude Testament aan God gebracht werd. Het bloed van het dankoffer werd genomen en aan God geofferd. Een Israëliet mocht er niet van eten, want God had het bestemd voor Zichzelf. Het werd op het altaar gebracht als het allerbeste van het offer. Het bloed was om verzoening te doen. De Israëliet mocht, als hij rein was, van het dankoffer eten, maar God kreeg het beste deel, het bloed en het vet.
In tegenstelling tot het dankoffer mogen wij wel ’Uit de beker drinken die spreekt van het bloed van de Heer Jezus. Door het bloed van Christus zijn wij vrijgekocht en dichtbij God gebracht. De weg naar het heiligdom ligt open. Zo hebben we deel aan de Heer. Hij is de heilige God bij Wie we mogen zijn. Vrij van de macht van de boze geesten door het bloed van Christus. Zouden we dan nu weer gemeenschap met hen zoeken door te eten in een afgodstempel?
Dankzegging
Er wordt hier niet gesproken over de beker die wij drinken, maar over de beker van de dankzegging, waarvoor wij dankzeggen. Zegenen is niets anders dan dankzeggen. Hierbij staat dankbaarheid op de voorgrond. Dankbaarheid voor wat Christus moest lijden en voor wat Hij deed. Ook dit is een reden waarom de beker voorop staat.
Wie dankt er voor de beker? Is dat die ene broeder die opstaat om de wijn in te schenken of, als de beker al ingeschonken is, opstaat om te danken? Hij is degene die het hardop doet. Dat kunnen we niet allemaal tegelijk. Bovendien moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente. Toch staat er: de drinkbeker van de dankzegging waarvoor wij, christenen, dankzeggen. In het hart van alle vergaderden hoort dank gevonden te worden. Al zijn we allen verschillend en voelen we de ene zondag niet hetzelfde als de andere zondag, toch zoekt de Heer naar dankbaarheid in ons hart. En wij mogen hardop amen zeggen op de uitgesproken dankzegging, ook de zusters. Daarmee geven we aan dat we instemmen met wat uitgesproken werd, we werden erdoor gesticht. Als we de beker zien mogen we denken aan het grote werk dat de Heer Jezus heeft volbracht op Golgotha en aan Zijn Persoon. Dan zijn we dankbaar dat we Hem mogen kennen en aanbidden.
Geen speciaal gewijde broeder
Er is geen broeder die speciaal geschikt is om te danken voor de beker en het brood. Daar wordt niemand voor aangesteld, want de Heilige Geest moet kunnen gebruiken wie Hij wil. Toch zal de geestelijke leeftijd van een broeder wel mee kunnen spreken in dit verband omdat de Geest van God hen gebruiken wil die gewend zijn om in Gods tegenwoordigheid te verkeren. Helaas zijn wij zo gewend aan bepaalde gewoonten, dat het in een bepaalde plaats wel eens voorgekomen is dat broeders die op de eerste rij zaten altijd brood braken en dankten voor brood en beker. Toen het een keer gebeurde dat een broeder die op de tweede of derde rij zat opstond en het brood brak en de dankzegging uitsprak, was later de reaktie van iemand: Mag een broeder die op de derde rij zit zoiets wel doen? Zo zijn wij gewend geraakt aan bepaalde gewoonten. Dit probleem is niet op te lossen door in een kring te gaan zitten, maar alleen door harten die zich laten leiden door Gods Geest. Niemand heeft een speciale gave om te danken. Het gaat om een geestelijke gezindheid. We mogen in ons hart allemaal danken als één broeder dit hardop doet. In feite wenst God dat de dankbaarheid in ons hart aanwezig is. Dat is mijns inziens de betekenis van het woordje wij in dit verband. Alle gelovigen zijn ingesloten.
Van wie krijgen we de beker?
Wij ontvangen de beker niet uit de hand van de broeder die hardop dankt, maar uit de hand van de Heer. Al geeft een broeder of zuster naast ons brood en beker aan ons door, het is toch de Heer die ons Zijn maaltijd geeft. Daarom hoeven we de broeder of zuster van wie we het brood of de beker aangereikt krijgen ook niet vriendelijk toe te knikken. Daar gaat het in de samenkomst niet om. Het gaat om de Heer. Vriendelijk knikken enz. kunnen we vergelijken met honing dat in de offers aan God niet mocht voorkomen, hoewel honing op zichzelf kostbaar is. We mogen de Heer Jezus danken omdat Hij Zichzelf voor ons gaf.
Gemeenschap van Christus’ bloed
Wij hebben deel aan het bloed van Christus. Door uit de beker te drinken, door ervoor te danken, zeggen we daarmee dat Zijn bloed voor ons moest vloeien. Wij hadden geen deel aan God en Zijn dingen door onze zonden. En zonder bloedstorting is er geen vergeving. Maar door de dood van Christus, waarvan het bloed spreekt, zijn we in de tegenwoordigheid van God gebracht. Er is sprake van het bloed van Christus, niet het bloed van de Heer. In 1 Korinthe 1 1 wordt de Heer en Zijn gezag wel voor onze aandacht gebracht, evenals in hoofdstuk 10 : 21. Daar gaat het om het gezag dat Hij heeft aan Zijn tafel. Bij de titel Christus denken we meer aan de genade van God die Hij aan ons heeft bewezen. Christus is de Gezalfde van God Die door de wereld verworpen is, maar nu door God verhoogd is. Vandaar komen de zegeningen die wij mogen genieten op grond van Zijn bloed.
Brood breken
Er is in vers 16 sprake van danken voor de beker en het breken van het brood. Natuurlijk hoort drinken en eten ook bij de maaltijd van de Heer, anders is het geen maaltijd. Maar dat wordt in vers 16 niet genoemd. Drinken en eten (vers 21 en 18 en hoofdstuk 11) is meer persoonlijk, terwijl danken en breken het gemeenschappelijke benadrukt. Wij vieren niet alléén, maar sámen het avondmaal.
Danken doet één broeder hardop en allemaal doen we het in ons hart. Broodbreken doen we allemaal, door een stukje van het brood af te breken, waarmee we aangeven dat we bij elkaar horen. Het is het brood dat wij, christenen, breken, met een dankbaar hart.
Het gaat om het ene brood, dat als één geheel op tafel ligt, voordat het wordt gebroken. Over de vorm van het brood geeft de Bijbel geen aanwijzingen, zodat we brood kunnen gebruiken dat overal te koop is, of dat we zelf kunnen maken. Het gaat om de maaltijd van de Heer, die met normale ingrediënten werd gevierd, zodat we niet verplicht zijn om ongezuurd brood te nemen of niet-gegiste wijn. Danken en breken, drinken en eten wordt genoemd in 1 Korinthe 10 en 1 1, niet of iets ongezuurd of ongegist moet zijn. Denken gelovigen dat dit wel belangrijk is, laten ze dan eens met medegelovigen hierover praten en samen de Heer om duidelijkheid vragen. Maar laat toch niemand zijn wil aan anderen willen opleggen of heersen in de samenkomsten of over de gewetens van medegelovigen.
Gemeenschap van Christus’ lichaam
Al door het breken van het brood laten we zien dat wij samen deel hebben aan het lichaam van Christus. Dat wij gemeenschap hebben met het lichaam van Christus. Hij moest Zijn lichaam overgeven in de dood. Bij de mens is de ziel en de geest onsterfelijk, het lichaam nog niet. Wij kunnen sterven. Ook de heilige ziel en geest van de Heer Jezus zijn onsterfelijk, maar Zijn lichaam werd na Zijn sterven begraven, hoewel het geen ontbinding heeft gezien (Hand. 2:27), want God was volkomen verheerlijkt en bevredigd door het lijden en sterven van Christus. Daarom werd Hij opgewekt uit de dood en stond Hij op uit de dood in eigen kracht. Hij bewees de Zoon van God te zijn door dodenopstanding (Rom. 1:4). Hij leeft nu met een verheerlijkt lichaam in het Vaderhuis en komt terug voor ons. Door het breken van het brood zeggen we zonder woorden: Heer Jezus, U gaf Uzelf voor ons over in de dood. Hij gaf Zijn menselijk leven. De soldaten zagen dat Hij dood was. Hij deed het voor mij. En voor ieder van ons persoonlijk en gemeenschappelijk. Wij horen bij Hem.
Bij het avondmaal denken we niet in de eerste plaats aan Zijn verheerlijkt lichaam, maar aan Zijn sterven. In Lukas 22:19 zegt de Heer: ”Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt”. Hoe groot is Hij. Wij denken aan de Persoon die het heerlijke werk op het kruis volbracht heeft. Wat een lijden is dat voor Hem geweest. Hoe waarachtig Mens is Hij die ook de eeuwige God is. Hij nam de gestalte van een slaaf aan en is de mensen gelijk geworden, om te kunnen sterven. Hij is gehoorzaam geworden tot de dood aan het kruis. Wij mogen er Hem voor danken. Wij hebben deel aan Zijn lichaam. Daarin volbracht Hij het werk dat de Vader Hem had opgedragen, ook het werk van het kruis. Door het breken van het brood drukken we uit dat we deel aan Zijn lichaam hebben.
Eén lichaam
Het lichaam van Christus is niet alleen het lichaam van de Heer Jezus dat voor ons aan het kruis heeft gehangen en in het graf is gelegd. Het is ook dat geestelijke lichaam, dat bestaat uit alle ware gelovigen. Wij zijn allen door één Geest tot één lichaam gedoopt (1 Kor. 12:13). Wij, de velen, zijn één brood, één lichaam. Het ene, ongebroken, brood is een beeld van een levend mens (Zie bij Gideon) en van levende mensen (zo hier). Het gaat hier om de gelovigen die op een gegeven moment op aarde leven. Niet om gestorven gelovigen. Toen de apostel dit schreef, sloot hij zichzelf bij de velen in, hoewel hij niet in Korinthe was. De uitdrukking ”velen” wordt gebruikt om de tegenstelling tot ”één” brood. In elke plaats waar gelovigen rondom de Heer Jezus samenkomen nemen zij deel aan één brood. Dit geldt voor iedere plaats in de hele wereld, waar gelovigen rondom Hem samenkomen. Kom jij ook op de plaats waar de Heer Jezus je hebben wil? Of volg je tradities en onderzoek je de Bijbel niet op dit punt? Denk alsjeblieft eens na over deze belangrijke dingen. Op de plaats rondom de Heer Jezus wordt erkend, dat alle ware gelovigen één gemeenschap vormen, hoewel veel gelovigen ergens anders samenkomen. Allen die door de Heer Jezus zijn gekocht horen op de plaats rondom de Heer thuis, om daar deel te nemen aan het ene brood.
Als we dus het brood op tafel zien staan, denken we eraan dat het brood een teken is van het feit dat alle gelovigen bij elkaar horen. Niet alleen de gelovigen in een bepaalde plaats horen bij elkaar, maar ze horen ook bij alle andere gelovigen in alle andere plaatsen in deze wereld. Wij horen bij elkaar.
Door het breken van het brood zeggen we zonder woorden: Wij horen er ook bij. Wij horen er samen bij. Als we zingen: ”En is ons hart bedroefd dat weinigen verschenen”, denken we daarbij niet alleen aan de zieke gelovigen met wie we normaal in één ruimte samenkomen, maar aan alle gelovigen in onze woonplaats, die eigenlijk op de plaats zouden moeten komen waar de Heer Jezus ze uitnodigt en waar de Heilige Geest gezag uitoefent. Er zijn gelovigen die helaas niet komen, omdat ze menen dat je bijvoorbeeld hetzelfde moet denken over de doop, of dat je formulieren van enigheid moet ondertekenen. Gods Woord laat zien dat de enige eenheid die er tussen gelovigen is, de eenheid is van het lichaam van Christus. Wij, de velen, zijn samen één brood.
Het brood hoort, vanwege dit beeld van eenheid, daarom aan het begin van de samenkomst ongebroken op tafel te staan. Alle gelovigen kunnen deelnemen aan het ene brood, als er bij hen geen praktische verhinderingen zijn, zoals valse leer, een verkeerde levenspraktijk of verkeerde verbindingen. Het brood zal na verloop van tijd in twee of meer stukken gebroken worden, om aan te geven dat de Heer Jezus Zijn lichaam overgaf in de dood. Dat deed Hij Zelf, vrijwillig. Een broeder die het brood doorbreekt en er voor dankt neemt natuurlijk niet de plaats van de Heer Jezus in. Brood is een beeld van een levende mens. Gebroken brood spreekt van de dood. Om beide beelden: 1. eenheid van de gelovigen en 2. het sterven van de Heer Jezus - voor te stellen, staat het brood eerst ongebroken op tafel. Daarna wordt het door één broeder gebroken. Tenslotte breken wij allen, ook die ene broeder, het brood en nemen eraan deel, om daarmee aan te geven dat het lichaam van de Heer door Hém in de dood gegeven werd. Voor ons. Dit gemeenschappelijke breken van het brood is de eigenlijke broodbreking.
Voor wie?
Toen de Heer de maaltijd instelde deed Hij dat voor de Zijnen die nieuw leven hadden. Niet voor Judas Iskariot. Het avondmaal is geen genademiddel. Vergelijken we de Evangeliën met elkaar, dan kunnen we zien dat Judas Iskariot niet bij de instelling van het avondmaal was. Lukas, die anders schijnt te zeggen, groepeert bepaalde morele dingen aan elkaar: iemand die de Heer overlevert, discipelen die twisten wie van hen de meeste is, terwijl de Heer Zichzelf gaat overgeven, satan die wil ziften als de tarwe en tenslotte zelfvertrouwen.
De maaltijd van de Heer is niet voor hen die nog geen vrede met God hebben (Rom. 5: 1). Hun angsten en vrezen worden niet door de maaltijd van de Heer weggenomen. Integendeel, ze komen er dieper door in de put, omdat ze zien op eigen gevoelens. Als broeders een onderzoek gaan doen bij iemand die graag wil deelnemen (juist bij jongemensen uit ons midden onderzoek!), zullen ze geen kennis verlangen, maar wel onderzoeken of de persoon in kwestie vrede met God heeft. Want alleen iemand die de Heilige Geest ontvangen heeft hoort bij het lichaam van Christus (1 Kor. 12:13). Alleen zo hoort die persoon bij de velen van vers 17.
Waarom doen verschillenden deze stap zo laat? Waarom ben jij nog niet zover gekomen om aan de uitnodiging van de Heer gevolg te geven? De broeders die je komen opzoeken eten je niet op! Ze hebben je lief. Het is ook geen examen van je kennis over het avondmaal. Ga toch naar een broeder toe als je weet dat de Heer ookjou uitnodigt. Wij zijn er blij om.
Israël en de volken
God had onder het volk Israël een brandofferaltaar, waar bloedige offers gebracht werden, in tegenstelling tot het gouden altaar, waar reukwerk gebracht werd. Bij het reukofferaltaar kwam alleen de priester, bij het brandofferaltaar mocht ook de Israëliet komen. Het altaar heiligde de offergave van de Israëliet. Daar werden ook dankoffers gebracht. Het bloed en vet van het dankoffer was voor God. Op het altaar kwam dat wat God Zijn spijs noemde. Maar ook iedere Israëliet die rein was mocht van het vlees van het dankoffer eten. Het altaar had de gave geheiligd, zodat de Israëliet ook rein moest zijn. Door het eten van het dankoffervlees was er gemeenschap met het altaar. Een gewone Israëliet mocht niets zelf op het altaar leggen, dat deed de priester. Toch had hij gemeenschap met het altaar, doordat een gedeelte van het offer op het altaar kwam en hij van een ander gedeelte eten mocht. De offers eten betekent gemeenschap hebben met het altaar.
Bij de volken gold iets dergelijks. Een afgod betekent op zichzelf niets, maar de boze geesten achter de afgoden zijn wel reëel. Dat wisten de gelovigen uit Korinthe nog wel uit de tijd van voor hun bekering. Afgodenoffer werd dus feitelijk aan de boze geesten geofferd. Door te eten van afgodenvlees in de afgodstempel had men gemeenschap met de boze geesten.
Wij leren uit beide voorbeelden, dat eten en drinken gemeenschap geeft met alles wat, godsdienstig gezien, met dat voedsel en die drank verbonden is. Daarom is eten en drinken van de maaltijd van de Heer niet maar een gewone maaltijd.
De tafel van de Heer
Men kan niet deelhebben aan de beker van de Heer en aan de beker die in een afgodstempel wordt ingeschonken. Twee verschillende heren zijn van beide bekers de baas. En niemand kan twee heren dienen. Men kan ook niet deelhebben aan de tafel van de Heer en daarnaast ook aan de tafel van de demonen. Wie erkennen we als onze Heer? Toch niet de demonen? Daarom ook niet eten van hun tafel. Dit laat zien hoe belangrijk de tafel van de Heer is. De drinkbeker heet de drinkbeker van de Heer in vers 21. En het brood wordt niet genoemd, maar er komt de tafel van de Heer voor in de plaats. Nu is er niet sprake van Christus, maar van Heer. Dat spreekt ons van het gezag van de Heer Jezus. Het gaat niet om een houten of ijzeren tafel. Als wij in de samenkomst rondom een tafel bijeen zijn, gaat het niet om het ding dat er staat, maar om de Heer, die ons een maaltijd geven wil. Wij komen rondom Hem samen. Hij is de Gastheer. Hij geeft ons brood en beker. Praktisch gezien kan dit natuurlijk het beste op een tafel staan. Maar wij horen de uiterlijke vorm niet te vereren. Het brood bestaat uit gewoon meel en de wijn is geen speciaal gewijde drank. Het gaat bij de tafel en wat erop staat om de geestelijke verbindingen. Laten we toch oppassen dat we niet het kleed op tafel of de eventuele witte doeken belangrijk gaan vinden.
Brood en wijn spreken van bloed en lichaam. Wij zien geen bloed of lichaam, maar denken aan Hem die Zijn bloed en lichaam voor ons gaf. Brood en wijn zijn dus symbolen. Het gaat om de geestelijke zaak. Wij zien en erkennen de Heer aan Zijn tafel. In het Oude Testament werd het brandofferaltaar de tafel van de Heer (van Jahweh) genoemd (Mal. 1: 7, 12). Daar lezen we hoe heilig de tafel van de Heer is. Dat is dus het tweede aspekt, waaraan we kunnen denken bij de tafel van de Heer. Het gaat om Zijn gezag en om een heilige plaats. Nu hoeven we niet te gaan naar een brandofferaltaar in Jeruzalem. Nu gaan we naar de Heer. En wij eten van de tafel van de Heer. Hij is heilig en Zijn tafel ook. Hij wil bij ons toegewijde harten zien en geen traditie. Hij wil bij ons reinheid zien en geen zelfvertrouwen. Als we eten van het brood hebben we deel aan de tafel van de Heer. Door deelname staan we in verbinding met de Heer, die in de samenkomst alles voor het zeggen heeft en ook in ons persoonlijke leven. Wij willen naar Zijn stem luisteren en zo samenkomen als Hij in Gods Woord tot ons zegt.
Aan de heilige tafel van de Heer heerst de tucht die Hij voorschrijft. Daarom moest de man van 1 Korinthe 5, die in zedelijk kwaad leefde, uit het midden worden weggedaan. Uit het midden van de Korinthiërs, maar daarmee vanzelf ook geen deelname meer aan het avondmaal. Noch in Korinthe, noch in een andere plaats. De uitsluiting in Korinthe gold over de hele wereld. Een besluit dat genomen is in A (een geestelijk besluit) geldt ook in plaats B in land C in werelddeel D. Wij erkennen de besluiten van andere vergaderingen. Als wij vragen hebben moeten we met onze vragen naar de betreffende vergaderingen gaan en niet onafhankelijk gaan handelen door eigenmachtig besluiten niet te erkennen. Er is eenheid, ook in tucht, omdat het gaat om de ene Heer. Vanwege deze tucht is het voor ons allen nodig om met geoordeelde, reine harten bij de Heer te komen. Wij moeten onszelf steeds weer plaatsen in het licht van God, want Hij is heilig. De apostel waarschuwt tegen de verkeerde verbindingen met demonen, ontstaan door eenvoudig te eten in een afgodstempel. Daardoor wordt de Heer jaloers gemaakt. Wij erkenden Hem toch als de enige Heer van ons leven? Wij zijn geestelijk niet sterker dan Hij. Wij kunnen ons geen verkeerde dingen veroorloven. Maar we mogen met een voornemen van het hart bij de Heer blijven, zonder afgetrokken te worden.
Samenvatting van 1 Korinthe 10: 14 - 22
1. Ontvlucht de afgodendienst (10: 14, 15)
2. Danken voor de beker en het breken van het brood is samen deelhebben aan de gestorven Christus, aan Zijn bloed en lichaam. Het lichaam is ook de Gemeente (1 0: 16, 17)
3. Eten van een offer is gemeenschap, ook met demonen. Wij kunnen niet aan twee tafels met verschillend gezag deelnemen, want we kunnen geen twee meesters dienen. We erkennen toch alleen het gezag van de Heer? Anders wordt Hij jaloers (10: 18 - 22).
E2 HET AVONDMAAL (1 Kor. 11:20-34)
In hoofdstuk 10 werd de nadruk gelegd op de gemeenschap die we hebben met Christus en met elkaar aan de tafel van de Heer, gebaseerd op het bloed van Christus en de eenheid van de Gemeente.
In hoofdstuk 11 gaat het om wat we doen tot Zijn gedachtenis. Wij verkondigen zo de dood van de Heer Jezus, tot Hij komt. Maar het moet op een waardige wijze gebeuren, ordelijk en in zelfoordeel, in het bewustzijn van eigen zwakheid, maar van Zijn kracht.
Vers 20 t/m 22
Wanneer gij nu op één plaats samenkomt, is dat niet ’s Herenavondmaal eten. Want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigenavondmaal, en de een is hongerig en de ander is dronken. Hebt gijdan geen huizen om te eten en te drinken? Of veracht gij degemeente van God en beschaamt gij hen die niets hebben? Wat zalik u zeggen? Zal ik u prijzen? Hierin prijs ik u niet (1 Kor. 11: 20-22).
Als de gelovigen in een bepaalde plaats als gemeente bij elkaar zijn, in de Naam van de Heer Jezus, om te eten, betekent dat nog niet automatisch het eten van de maaltijd van de Heer. Dat blijkt uit dit gedeelte. Eten van het brood en drinken van de wijn was in Korinthe een wantoestand en niet het eten van de maaltijd die de Heer geven wil.
De Heer werd uit het oog verloren, omdat er waren die dachten meer recht op het eten te hebben dan anderen. De rijken brachten veel brood en wijn mee en de armen weinig of niets. Daarom begonnen zij die wat meegebracht hadden alvast te eten en te drinken, zodat er van een gemeenschappelijke maaltijd helemaal geen sprake was, laat staan van de maaltijd van de Heer. Sommigen bleven hongerig, andere gelovigen waren zelfs dronken.
De apostel laat zien dat dit niet kan. Dat is niet het eten van het avondmaal dat de Heer toebehoort (vers 20), wat je er ook zelf van zegt, maar het eten van je eigen avondmaal. Bij de maaltijd van de Heer is niemand belangrijker dan de ander. De rijke is niet meer dan de arme, want we ontvingen alles uit Zijn hand. De broeder met een gave van herder of leraar is niet meer dan elke andere zuster of broeder, want de Heer is de Gever van de gaven. De Heer is de Enige die belangrijk is. Hij wil ons brood en beker geven, niet de broeder die het meeste brood meebracht.
Kennelijk was het avondmaal van de Heer verbonden met de liefdemaaltijd, waarbij de gelovigen bij elkaar kwamen om een komplete maaltijd te houden en de honger te stillen. Maar geen van beide kwam tot zijn recht omdat ieder vooraf zijn eigen maaltijd at (Vers 21). Sommigen kregen daardoor zo weinig dat ze hongerig bleven, anderen dronken zoveel dat ze dronken waren of bijna dronken. En dronkaards zal God oordelen.
Daar is de bijeenkomst niet voor. Als je honger hebt en wilt eten en drinken, doe dat dan maar thuis. Vandaar dat wij de maaltijd van de Heer niet meer koppelen aan een gemeenschappelijke maaltijd, waarbij de honger kan worden gestild. We moeten eraan denken dat de inzetting die de Heer Jezus gegeven heeft in geestelijke zin belangrijk is. Als je in de samenkomst eet, louter en alleen om de maag te vullen, zonder aan de Heer en aan de medegelovigen te denken, veracht je daarmee de gemeente van de levende God en beschaam je daarmee de gelovigen die niets hebben. Dat zijn gelovigen die maatschappelijk arm zijn (vers 22).
Dit laatste zal in de westerse landen niet zo gauw voorkomen, want we hebben in maatschappelijke zin geen gebrek. In arme landen is het goed om bijzondere zorg te hebben voor arme gelovigen.
Daarom werden in Handelingen 6 mannen gekozen, van goede getuigenis, vol van de Heilige Geest en wijsheid, om de tafels te bedienen. Dat is, om zorg te dragen voor de weduwen en de armen die niets hebben. Al is er in de westerse wereld geen gebrek aan goederen, wel is er eenzaamheid en nood. Laten ook wij de weduwen niet vergeten en de zwakken niet beschamen. ’
De apostel wil zo graag de goede dingen opnoemen bij de gelovigen in Korinthe, maar in dit opzicht kan hij hen niet prijzen. En hoe is het met ons?
Vers 23 t/m 26
Want ik heb van de Heer ontvangen, wat ik u ook overgegeven heb,dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij overgeleverd werd, broodnam; en nadat Hij gedankt had brak Hij het en zei: ”Dit Is Mijnlichaam, dat voor u is; doet dit tot Mijn gedachtenis”. Evenzo ookde drinkbeker na de maaltijd, en Hij zei: ”Deze drinkbeker is hetnieuwe verbond in Mijn bloed; doet dit, zo dikwijls gij die drinkt totMijn gedachtenis”. Want zo dikwijls gij dit brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondigt gij de dood van de Heer, totdat Hij komt (1 Kor. 11 : 23-26).
Hoe belangrijk is het avondmaal van de Heer, door ons op zondagmorgen (of op een andere tijd) genoten. Zo belangrijk, dat de apostel Paulus de inzetting van de Heer Jezus Zelf heeft ontvangen. Hij werd niet gezonden om te dopen, maar om de gedachten van God over de Gemeente bekend te maken en het evangelie te brengen.
Het avondmaal heeft te maken met de eenheid van de Gemeente. Daarom heeft Paulus de gedachten van de Heer over het avondmaal rechtstreeks van Hem ontvangen en niet van de apostelen die bij de instelling aanwezig waren. En Paulus heeft het aan de gelovigen doorgegeven. Ook aan de gelovigen in Korinthe. Nu moet hij het hun nog een keer vertellen, omdat zij het ”vergeten” waren. Dat bleek uit de praktijk van hun bijeenkomsten (vers 23a). De woorden van de Heer waren ze misschien niet vergeten, maar wel de strekking, de geestelijke bedoeling. Het gaat om de Heer.
De Heer Jezus heeft, in de nacht waarin Hij werd overgeleverd in de handen van zondaars, aan de Zijnen gedacht. Hij nam brood, brak het en gaf het aan Zijn discipelen. Hij heeft na de maaltijd een drinkbeker genomen en die aan de Zijnen gegeven. Het ging om gewoon brood en een gewone, gevulde beker. Waarschijnlijk was het brood dat bij de instelling gebruikt werd ongezuurd, omdat het bij de paasmaaltijd werd gebruikt, maar het was geen speciaal gewijd brood. Wij kunnen het brood gebruiken dat we normaal ook eten, want het gaat de Heer niet om de vorm van het brood, niet om de ongezuurdheid van het brood, niet om de soort wijn enz. Voor het woord ”brood” staat in het origineel geen lidwoord, waaruit blijkt dat het niet gaat om de soort brood, maar om brood in het algemeen. Brood spreekt van de levende mens, van het lichaam van Christus.
Het gaat niet om uiterlijkheden. Dat blijkt uit de woorden van de Heer: ”Dit is Mijn lichaam, dat voor u is. Doet dit tot Mijn gedachtenis... Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed. Doet dit, zo dikwijls u die drinkt, tot Mijn gedachtenis” (verzen 24 en 25). Hij wil dat wij iets doen tot Zijn gedachtenis. Het eenvoudige brood dat op de tafel staat en de beker die erbij hoort hebben een geestelijke betekenis. Het brood blijft brood. De wijn blijft wijn. Het wordt niet veranderd. Maar we mogen bij dit brood denken aan de Heer Jezus. Denken aan Zijn lichaam, dat Hij voor ons overgaf in de dood. En bij de beker mogen we denken aan het bloed van de Heer, dat de basis is voor alle zegen die we ontvangen en voor de gemeenschap met Hem.
Hier wordt niet gesproken over nemen en eten, maar over doen. Doen tot Zijn gedachtenis. De nadruk ligt op doen en niet op denken. Als je nog niet deelneemt aan het avondmaal van de Heer kun je wel aan Hem denken, maar je kunt niet doen. En juist dat wil de Heer zo graag van jou. Natuurlijk gaat het Hem ook om ons hart. Het gaat Hem juist om ons hart, maar niet los van het doen. Doen we dit, dan verkondigen we de dood van de Heer.
”Tot Zijn gedachtenis” houdt in dat we aan Hem denken, zoals Hij in de dood is gegaan. Hij gaf Zijn lichaam over om te sterven. Hij gaf Zijn bloed, dat ons reinigt van elke zonde. Zijn bloed getuigt van Zijn volbracht werk. Als wij als priesters offers brengen aan God, dan offeren we wat wij van de Heer Jezus en van de Vader gezien hebben. Dan mogen we ook denken aan het volmaakte leven (spijsoffer) van de Heer Jezus en aan Zijn opstanding en verheerlijking. Maar dat is niet de betekenis van de woorden: ”tot Mijn gedachtenis”. Die woorden hebben te maken met Zijn sterven, met Zijn lijden op het hout (vers 25).
Hoe lang en hoe vaak mogen we de dood van de Heer verkondigen? Totdat we bij de Heer zijn. Totdat Hij komt (vers 26). Er is dus, wat de avondmaalsviering betreft, niets veranderd sinds de instelling ervan. We moeten het niet anders doen dan de Schrift ons duidelijk maakt, al leven we in een andere tijd. De Heer blijft Dezelfde. Zijn werk blijft hetzelfde. We mogen het op dezelfde manier doen, totdat Hij komt. Als we bij Hem in heerlijkheid zijn is gedachtenis niet meer nodig. Tot zolang mogen we het zo dikwijls mogelijk doen. Niet één keer per jaar, maar zeker elke eerste dag van de week. In het Boek de Openbaring wordt deze dag de dag van de Heer genoemd (Openb. 1: 10). Het is de dag die de Heer in het bijzonder toebehoort, zoals ook het avondmaal Hem bijzonder toebehoort (1 Kor. 11: 20). Maar in het begin van de Handelingen deden de gelovigen het elke dag. Gods Geest laat ons in deze dingen vrij. Wensen ook wij het avondmaal zo dikwijls mogelijk te vieren, opdat de Heer daardoor meer eer ontvangt?
Vers 27 t/m 34
Daarom, wie op een onwaardige wijze het brood eet of dedrinkbeker van de Heer drinkt, zal schuldig zijn aan het lichaamen het bloed van de Heer. Maar laat een ieder zichzelf beproeven enzo eten van het brood en drinken van de drinkbeker. Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij nietonderscheidt het lichaam van de Heer. Daarom zijn er onder u velezwakken en zieken en niet weinigen zijn ontslapen. Als wij echteronszelf oordeelden, zouden wij niet geoordeeld worden; maar alswij geoordeeld worden, dan worden wij door de Heer getuchtigd,opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. Daarom,mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkaar. Alsiemand honger heeft, laat hem thuis eten, opdat gij niet tot eenoordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik ordenen, als ikkom. (1 Kor. 11 : 27-34).
De apostel komt terug op de misstanden in Korinthe. De nu volgende woorden zijn geschreven om hen en ons te waarschuwen: Als jullie dronken of bijna dronken zijn en het zo’n wantoestand is dat je niet ziet dat deze maaltijd iets bijzonders is, omdat we daarbij aan de Heer Jezus denken in Zijn werk op het kruis, dan eet je op een onwaardige wijze. Het gaat om Zijn dood, waardoor wij verzoend zijn met God. En als je het onwaardig doet ben je schuldig. Niet aan brood en wijn, maar aan wat brood en wijn voorstellen. Brood stelt het lichaam van de Heer voor. Hij gaf het voor ons in de dood. De drinkbeker heeft te maken met het bloed van Christus. Dan ben je dus schuldig aan het lichaam en het bloed van de Heer (vers 27).
Het avondmaal is gemeenschappelijk. Dat blijkt ook uit het verwijt van de apostel in vers 21: ”leder neemt vooraf zijn eigen avondmaal”. Eten en drinken doen we persoonlijk, de maaltijd is gemeenschappelijk. In vers 28 zijn we op persoonlijk terrein. Hoe -ten we? We moeten onszelf beproeven. We moeten onszelf oordelen. Als we ontdekken dat er verkeerde gedachten bij ons zijn, ook op zondagmorgen, hebben we die te oordelen. We mogen tegen de Heer zeggen: ”Heer, het was weer fout met mij. Wilt u die verkeerde gedachten en dingen wegnemen?”. We moeten onszelf oordelen, in het bewustzijn van de heiligheid van het avondmaal dat we vieren. Ja, in het bewustzijn van de Heer die aanwezig is. Daarna wordt niet gezegd: Als je jezelf tegenvalt kun je beter weg blijven. Of: Je moet brood en beker voorbij laten gaan. Als we onszelf geoordeeld hebben in het licht van God, mogen we komen en eten van het brood (vers 28). In onszelf zijn we niets waard. Vandaar onze zonden in daad en gedachten, als de Heer het niet verhoedt. Zonden die we direkt mogen belijden. Doen we dat, dan is de gemeenschap met onze Vader weer hersteld.
Het gaat in deze verzen niet om de vraag: ”Ben ik wel geschikt om deel te nemen aan het avondmaal?”, maar om de manier waarop ik mag deelnemen, elke keer weer opnieuw. In onszelf zijn we geen van allen geschikt, maar we zijn waardig gemaakt door het werk van de Heer Jezus. Allen die vrede met God hebben zijn waardig om deel te nemen, tenzij er een tuchtmaatregel tegen hen is (1 Kor. 5: 13). Als we met de Heer Jezus zijn verbonden horen we allen aan Zijn tafel en mogen we allen deelnemen aan Zijn maaltijd. Maar dan is het wel nodig om dit op een waardige manier te doen, door steeds opnieuw weer onszelf te bekijken en te oordelen in Zijn licht. Het avondmaal is een ernstige zaak voor iedere gelovige.
De broeders en zusters in Korinthe deden het niet op een waardige manier, omdat ze tijdens de maaltijd niet aan de Heer dachten, maar aan zichzelf. Zij onderscheidden het lichaam niet (vers 29). En wij? Oordelen wij de gelovigen in Korinthe en niet onszelf? Oordelen wij de broeder of zuster voor wie de Heer gestorven is en niet onszelf? Wie kent het innerlijk van de mens dan de geest van de mens die in hem is? Wij kennen onze eigen gedachten en afwijkingen veel beter dan die van de ander. En de Heer kent ze nog veel beter.
In Korinthe ondervonden ze de tucht van de Heer Jezus (vers 30). Er waren in hun midden velen ziek en zwak en niet weinigen waren gestorven. Dat is de tucht van de Heer Jezus, om hen tot nadenken en zelfoordeel te brengen (vers 31). Luisteren wij ook naar deze roepstem van de Heer? Wat er in ons midden gebeurt en in de christenheid kunnen we niet afdoen met de woorden: ”O, dat gebeurt verweg. Wat triest voor deze gelovigen”. Geve God dat het ons dichter bij de Heer brengt. Het zal ons juist aansporen om meer onze gedachten te toetsen aan het Woord en te oordelen wat niet goed is in ons eigen hart. Een kleine afwijking bij de wissel van iets met of zonder de Heer doen kan leiden op een spoor van blindheid voór eigen zwakheid en zonde.
Moet je nu wanhopig worden? En moet je krampachtig leven? En zijn die gelovigen die door de tucht van de Heer stierven voor eeuwig verloren? Nee. Als er tucht is van de Heer, als we door Hem getuchtigd worden, doet Hij dat opdat we niet met de wereld veroordeeld zullen worden (Vers 32). Straks komt het oordeel over de wereld. De ongelovigen worden geworpen in de poel van vuur. Nu laat Hij in ons midden soms al dingen toe, zoals ziekte, lijden en dood, opdat wij niet met de wereld zouden worden veroordeeld. Het gaat in dit gedeelte om gelovigen. De Heer Jezus oefent over gelovigen nu al die regering van God uit, die Hij straks, in en na het vrederijk over allen zal uitoefenen. Wij worden niet met de mensenwereld veroordeeld, als die uiteindelijk komt te staan voor de grote witte troon.
Na deze beginselen keert de apostel terug tot zijn onderwerp en regelt de zaak dan heel praktisch: op elkaar wachten tot iedereen er is en dan pas eten (Vers 33). Of een vaste tijd van samenkomst afspreken. Het gaat in dit geval om een samenkomst om te eten. Dus een samenkomst zoals wij die op zondagmorgen mogen kennen. Het hoofddoel van die bijeenkomst is: om te eten. Tot eer van de Heer en tot Zijn gedachtenis en niet om je honger te stillen. Laten we dat thuis doen, om niet tot een oordeel samen te komen. Om niet het oordeel van de Heer Jezus op onze hals te halen door onwaardig te eten, alsof het een gewone maaltijd zou zijn (Vers 34).
Het gedeelte over het avondmaal in 1 Korinthe 11 is bedoeld ter korrektie. Er waren enkele verkeerde dingen en gedachten. Wat in dit gedeelte gezegd wordt is lang niet alles, wat over de bijeenkomst om brood te breken gezegd zou kunnen worden. God heeft het zo voldoende gevonden, want Hij wilde ons geen wettische voorschriften geven. Vandaar dat ik in het voorgaande alleen een hoofdlijn heb aangegeven. Toch zijn er nog wel enkele dingen die wat uitgebreider besproken kunnen worden.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.