Golgotha!
Golgotha!
de macht der plaatsvervanging.
Inleiding
Aanleiding tot dit schrijven was een artikel uit een mededelingenblad, waarin het ging over het bloed van de Heere Jezus. Ondanks de overigens goede boodschap werd ik echter geprikkeld door een zinsnede van de schrijver, waarin hij een halve bijbeltekst invoegde, en dus m.i. uit het verband haalde, met het gevaar dat de juiste betekenis ervan verloren gaat. Dit was voor mij dan ook een aanzet, om zelf ook één en ander aan het papier toe te vertrouwen.
In dit artikel hopen we door schrift met schrift te vergelijken enigszins een besef te krijgen wat de Heere Jezus nu eigenlijk door Zijn plaatsvervangend lijden en sterven heeft bewerkt. Wanneer wij zo Gods Woord overpeinzen, dit doen met een biddend hart, (zie o.a. Daniël 9, 10:12-14) mogen we vertrouwen dat de Heere op Zijn tijd ons hart en verstand zal verlichten.
Ter inleiding Psalm 19
1 Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen; 3 De dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. 4 Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: 5 Toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld. Hij heeft daarin een tent opgeslagen voor de zon, 6 Die is als een bruidegom die uit zijn bruidsvertrek treedt, jubelend als een held om het pad te lopen. 7 Van het ene einde des hemels is haar opgang en haar omloop tot het andere einde; niets blijft verborgen voor haar gloed. 8 De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des Heren is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. 9 De bevelen des Heren zijn waarachtig, zij verheugen het hart; het gebod des Heren is louter, het verlicht de ogen. 10 De vreze des Heren is rein, voor immer bestendig; de verordeningen des Heren zijn waarheid, altegader rechtvaardig. 11 Kostelijker zijn zij dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig, ja dan honigzeem uit de raat. 12 Ook laat uw knecht zich daardoor ernstig vermanen; in het houden ervan ligt rijke beloning. 13 Afdwalingen, wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij. 14 Behoed ook uw knecht voor overmoed, laat die over mij niet heersen; dan ben ik onberispelijk en vrij van grove overtreding. 15 Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, o Here, mijn rots en mijn verlosser.
Een tragedie die zijns gelijke niet heeft.
Onze overdenking begint bij een verdrietige geschiedenis. Hiervoor kunnen we genesis 3 lezen. We beginnen in die zo prachtige hof, alwaar de Heere God de mens had geplaatst, om die te bewerken. Naar Gods beeld was de mens geschapen, met heerlijkheid en eer gekroond. Het is dan ook zonder twijfel dat de mens een prachtig wezen was. Het beeld dat men tegenwoordig vaak heeft over dit eerste mensenpaar, als men al in de schepping gelooft, is vaak een verwrongen beeld, als zouden zij primitief geweest zijn. Maar ik ben van mening dat hun voorkomen een heerlijkheid had, die wij niet kunnen bevroeden. De schepping was aan zijn heerschappij toevertrouwd, de mens had zoveel vrijheid (en verantwoordelijkheid), slechts één gebod werd hem opgelegd:
En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.(genesis 2:16-17)
Dit ene gebod echter werd voor hem fataal. Hij at wel van de boom, waarvan de Heere God had geboden, niet te eten. En zo haalde de mens de ellende en onvermijdelijk de dood over zichzelf. Ook de schepping die onder zijn beheer was gesteld werd aan de vloek onderworpen. Aan de heerlijke staat van de mens en de schepping kwam abrupt een einde. De mens, die zo goed geschapen was, met zoveel eer en heerlijkheid bekroond, haalde door eigen toedoen een ellende over zich heen, die voorgoed aan al dat moois een einde maakte. Hoe duidelijk had de Heere God de mens te kennen gegeven wat hij niet moest doen. De mens echter gaf gehoor aan de verleidende woorden van satan, en verloor hierdoor zijn heerlijkheid, het innige contact met zijn Schepper werd hierdoor voorgoed verstoord. In genesis 3 leest u het relaas van deze immense tragedie.
Hier kon de Heere het niet bij laten. Deze daad van ongehoorzaamheid kon God niet over zijn kant laten gaan, dat zou in strijd zijn met Zijn wezen. Een heilig en rechtvaardig God kan de zonde niet dulden. De mens kreeg dan ook wel te verstaan wat de gevolgen waren, die deze daad van ongehoorzaamheid met zich mee bracht. Terwijl de mens, voordat hij tot deze val kwam, leefde in een ongestoorde relatie met zijn Schepper, werd door deze tragedie die relatie voorgoed verstoord. Maar God had de mens niet opgegeven. God had de mens nog steeds lief. En Hij wilde met de mens(heid) hoe dan ook tot Zijn doel komen. Naast het uitspreken van de vloek, direct na de zondeval van de mens, werd, behalve de vloek, ook een belofte gegeven van herstel. Deze belofte vinden wij in hetgeen de Heere tot de slang zei. Hierop hoop ik later terug te komen. Ja, ik durf te stellen dat zelfs de vloek van de dood, die de Heere God over de mens uitsprak, en het verdrijven van de mens uit de hof, ten diepste voortkwam uit Zijn liefde tot de mens(heid).
22 En de Here God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. 23 Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. 24 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.(Genesis 3:22-24)
Wanneer de Heere dit niet gedaan zou hebben, zou de mens van de boom des levens hebben kunnen eten. Hij zou dan eeuwig leven hebben, maar wel een eeuwig leven in een verbroken relatie met zijn Schepper, en dus ten diepste een leven in verlorenheid. Hoewel deze daad van ongehoorzaamheid een grote barrière opwierp, en Gods plan met de mens doorkruist leek, kon zij toch niet het einde betekenen, van het plan dat de Heere God met zijn schepping had.
De heerschappij verkwanseld…, de mens verkocht.
De mens was de heerschappij over de schepping toevertrouwd (Gen. 1:26), maar door zijn zonde gaf de mens die heerschappij uit handen. En wel aan Gods tegenstander, de satan, die doormiddel van de slang tot de mens had gesproken. Dat we hier met de satan te maken hebben, moge duidelijk worden uit het volgende:
’En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.’ (openbaring 12:9)
Hier zien we dus de identificatie, slang - satan, met wie de mens hier te doen had.En dat satan de heerschappij over de aarde in handen kreeg blijkt uit volgende:
En hij voerde Hem op een hoogte en toonde Hem al de koninkrijken der wereld in een ogenblik tijds. En de duivel zeide tot Hem: U zal ik al deze macht geven en hun heerlijkheid, want zij is mij overge-geven, en ik geef haar wie ik wil. Indien Gij mij dan aanbidt, zal zij geheel van U zijn. (Lukas 4:5-7)
Om een idee te krijgen wie dit verdorven wezen was en is, is het goed om nog een paar andere bijbelteksten te lezen, zo krijgen we een beter beeld, met wie we hier te maken hebben. In de hieronder volgende gedeelten uit Jesaja en Ezechiël wordt achtereenvolgens gesproken over de val van de koning van babel (een spotlied), en een klaaglied over de koning van tyrus. Wie echter goed deze gedeelten leest, kan tot de conclusie komen dat het hier geschrevene uitstijgt boven aardse koningen. We hebben hier dan ook over die aardse koningen heen, te rekenen met de val van een ’hogere’ koning/vorst. Hier lezen we, hoe een wezen, dat eens volmaakt was, door zijn zonde verdorven is en zo verworden is tot Gods tegenstander, satan.
Jesaja 14
1 Want de Here zal Zich over Jakob ontfermen en nog zal Hij Israël verkiezen en ze op hun eigen bodem doen wonen; dan zal de vreemdeling zich bij hen aansluiten en men zal zich voegen bij het huis van Jakob. 2 En de volken zullen het met zich nemen en het naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israels zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren, tot slaven en tot slavinnen. Zo zullen zij degenen die hen gevangen namen, gevangen nemen en heersen over hun drijvers. 3 En het zal geschieden ten dage, wanneer de Here u rust geeft van uw smart en van uw onrust en van de harde dienst die men u heeft laten verrichten, 4 Dat gij dit spotlied op de koning van Babel zult aanheffen: Hoe heeft de drijver opgehouden, opgehouden is de verdrukking! 5 De Here heeft de stok der goddelozen verbroken, de scepter der heersers, 6 Die in verbolgenheid zonder ophouden natien sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging. 7 De gehele aarde heeft rust, is stil; men breekt uit in gejubel; 8 Zelfs de cypressen verheugen zich over u, de ceders van de Libanon: Sinds gij neerligt, klimt niemand naar ons op om ons te vellen.
9 Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten; het wekt de schimmen voor u op, al de bokken der aarde; het doet alle koningen der volken van hun tronen opstaan. 10 Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook gij zijt krachteloos geworden als wij, gij zijt aan ons gelijk geworden; 11 Uw trots is in het dodenrijk neergeworpen, de klank uwer harpen; het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking.
* 12 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! 13 En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; 14 Ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. 15 Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve. 16 Wie u zien, beschouwen u, letten op u: Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven; 17 Die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren?
18 De koningen der volken liggen allen met ere, ieder in zijn woning, 19 Maar gij zijt weggeworpen, ver van uw graf, als een verafschuwde scheut, overdekt met verslagenen die door het zwaard doorboord zijn, die neerdalen naar de stenen der groeve als een weggetrapt aas.
20 Gij wordt met hen niet in een graf verenigd, omdat gij uw land te gronde hebt gericht, uw volk gedood. Nimmer wordt het nageslacht der boosdoeners genoemd. 21 Maakt voor zijn zonen een slachtbank gereed om de ongerechtigheid van hun vaderen; opdat zij niet opstaan en de aarde in bezit nemen en het oppervlak der wereld vullen met steden.
22 Zo sta Ik tegen hen op, luidt het woord van de Here der heerscharen, en Ik roei van Babel uit naam en rest, telg en spruit, luidt het woord des Heren. 23 En Ik zal het maken tot een bezit van roerdompen en tot waterpoelen, en Ik zal het wegbezemen met de bezem der verdelging, luidt het woord van de Here der heerscharen. 24 De Here der heerscharen heeft gezworen: Voorwaar, zoals Ik gedacht heb, zo zal het geschieden, en zoals Ik besloten heb, zal het tot stand komen…
Ezechiël 28:11
11 Het woord des Heren kwam tot mij: 12 Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here Here: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. 13 In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed. 14 Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van vlammende stenen. 15 Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werd totdat er onrecht in u werd gevonden:
16 Door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde. Van de berg der goden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen. 17 Trots was uw hart op uw schoonheid. Met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan. Ter aarde wierp Ik u neer, en maakte u tot een schouwspel voor koningen om met leedvermaak naar u te zien. 18 Door uw vele ongerechtigheden, door het onrecht bij uw koophandel, hebt gij uw heiligdommen ontwijd. Vuur deed Ik oplaaien uit uw midden; dat verteerde u! Ik maakte u tot as op de grond voor de ogen van allen die u zagen. 19 Allen die onder de volken u kennen, ontzetten zich over u; een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij. Voor altijd!
* Zie ook Lukas 10:18
En deze gevallen engel, kreeg door de zondeval van de mens de heerschappij op aarde in handen. (zie ook lukas 4:5 vv) Hetzelfde vergif, waaraan hij ten gronde ging, nl, het aan de Allerhoogste gelijk willen zijn, gebruikte hij (met succes) om de mens ten val te brengen.
Laten we nu nog eens zien wat de Heere God tot de slang zei:
14 Daarop zeide de Here God tot de slang: Omdat gij dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt onder al het vee en onder al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten, zolang gij leeft. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.(genesis 3:14-15)
Hier zien we de eerste belofte van herstel. Dit is de eerste heilsbelofte die we in de bijbel tegenkomen. Uit het zaad van de vrouw zou eens iemand komen, die de kop van de slang zou vermorzelen. Met andere woorden, de heerschappij van de slang zou eenmaal tenietgedaan worden. Naarmate de tijde vorderde, openbaarde de Heere God steeds meer van het heilsplan, dat Hij in Zichzelf had voorgenomen. Maar dit geheimenis werd pas ten volle in het licht gesteld, nadat dit beloofde zaad, Christus, gekomen was. (zie Efeze 1)
Verklaring uit de kanttekening bij de staten-vertaling:
Genesis 3:15
25. En Ik zal Dit vonnis is voornamelijk uitgesproken tegen den duivel, die de meeste oorzaak was van den val des mensen. 26. uw zaad Versta hierdoor alle kinderen des duivels, Joh.8:44. 27. haar zaad Dit zaad is eigenlijk alleen de Heere Christus, de enig-geboren Zoon Gods die uit de vrouw, ene maagd zijnde door de werking van Gods Geest, in de volheid des tijds moest geboren worden, om door de verdienste zijns doods en de kracht zijns Geestes den duivel al zijn geweld te benemen, en onder zijne en zijner gemeente voeten te vertreden. Zie Ps.110:1; Joh.12:31; Rom.16:20; Hebr.2:14;
1 Joh.3:8. Dit is de eerste Evangelische belofte des levens, gesteld tegen de eerst voorgaande aanzegging des doods. 28. en gij zult het Dat is, de duivel en zijn zaad zullen Christus en zijne gemeente vervolgen, maar niet kunnen uitroeien en verderven.
En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.(genesis 2:16-17)
17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.(Gen.2:17 SV. Hebr. Stervende sterven.)
Toen de mens had gegeten van de boom, waarvan de Heere hem geboden had niet te eten, werd hij tot een stervelijk wezen. Terwijl de mens geschapen was, volmaakt en goed, niet bedoeld om te sterven, is door zijn zondeval het verval, het proces van sterven, met de uiteindelijke dood tot gevolg hebbend, zijn deel geworden. De lichamelijke dood liet nog even op zich wachten, maar de geestelijke dood deed wel gelijk van zich spreken.
3 Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God,
en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt. (Johannes 17:3)
De dood is het tegenovergestelde van het leven. Waar de mens geschapen was, om in relatie met Zijn Schepper te leven, tot eer van Hem, om Hem te kennen, kwam door de zondeval aan dit kennen, deze relatie met zijn Schepper, voorgoed een einde. De mens vervreemde zo van zijn Schepper, zijn Vader, de Bron van het leven, en werd zo stervelijk.
De macht der plaatsvervanging!
Er moest iets gebeuren, waardoor het gevolg die de zondeval van de mens met zich meebracht, tenietgedaan zou worden. Dit mocht niet het einde en de ondergang van de mensheid zijn. Er moest iets gebeuren, waardoor God met de mensheid toch tot Zijn doel zou komen. Er moest een offer gebracht worden. Het eerste (plaatsvervangend) offer dat gebracht werd, werd door Gods eigen hand gebracht. Zie Genesis 3:21
Dat was echter niet voldoende. Door dit eerste offer werd wel een gevolg van de zonde, -de mens werd naakt bevonden-, bedekt. De oorzaak echter werd hierdoor niet weggenomen. Voortaan was de zonde als een bron van allerlei kwaad in de mens aanwezig. Hiervoor was een veel groter offer nodig. Een, we mogen wel zeggen, goddelijk offer. Een offer dat zo groot zou zijn en zo sterk zou wegen, dat er volledig betaald kon worden voor de zonde. Een onbesmet, dus zondeloos offer. Aangezien het de mens was, die de zonde in zijn leven binnenbracht, moest de zonde er ook door een mens weer uitgebracht worden. En hier treed dan ook het eeuwig raadsbesluit van de Almachtige in werking, een raadsbesluit dat alleen bij Hem bekend was, van voor de grondlegging der wereld. Hier komen we op heilige grond. Hier treedt de macht der plaatsvervanging in werking. Waar de zonde, en dus de scheiding door de mens ontstond, gaat de weg tot verzoening van God uit. Gaandeweg, de tijd schrijd voort, ontvouwt de Almachtige steeds meer, van dit eeuwige raadsbesluit. Totdat de tijd was aangebroken, om dit geheimenis ten volle in het licht te stellen.
We kunnen ons afvragen: wat was dan de inhoud van dit raadsbesluit/ geheimenis? Beter is te vragen: Wie was de inhoud?
1 Petrus 1:17-21
17 En indien gij Hem als Vader aanroept, die zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt, wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap, 18 wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, 19 maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. 20 Hij was van tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u, 21 die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God.
Zie ook Johannes 10:12.
Teruggekocht!
Waar de mens, de eerste Adam, door zijn zondeval, de aan hem onderworpen schepping aan de duivel verkwanselde, en daarmee tevens zichzelf verkocht, heeft Jezus Christus, de laatste Adam, door zijn plaatsvervangend lijden, sterven en opstanding ons weer teruggekocht, en voor Zichzelf verworven! Hij heeft ons weer teruggebracht tot de Vader.
Waar we lezen dat Adam, toen hij had gezondigd, zich voor de Heere God verborg, toen hij het geluid van de Heere God in de hof hoorde, en daarmee dus aangaf dat hij de gevolgen van zijn daad niet onder ogen durfde/kon/wilde zien,
lezen we van de Heere Jezus daarentegen, dat hij bad, in de hof,
’niet mijn wil, maar Uw wil geschiede’ Lezen Matth. 26:36 vv;
zie ook lukas 22:39 vv
Hij zocht dus zelf het aangezicht van de Vader, en verborg zich niet.
Zie hier het contrast tussen Adam en Jezus Christus.
Adam in de hof van Eden=wellust.
Jezus in de hof van Gethsemané=olijfpers.
Hij kon en durfde het oordeel wel onder ogen zien. En dit oordeel zou een plaatsvervangend oordeel zijn. Hij nam vrijwillig het oordeel dat in de eerste Adam over de mensheid was gekomen op zich. Hij, ja Hij alleen was sterk genoeg, om de zonde voor ons weg te dragen.. Hem, die machtige Leeuw uit Juda, zij de lof, eer en aanbidding, nu en tot in eeuwigheid!
Niet zonder doel.
Uit onderstaande teksten zien we nog dat we niet zomaar, zonder doel zijn vrijgekocht.
13 In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid. (Efeze 1:13-14 NBG)
Zie ook kolossenzen 1:15-23; Openbaring 5:9.
Openbaring 5:9-10 (Staten-vertaling)
9 En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie; 10 En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesteren; en wij zullen als koningen heersen op de aarde.
Als we bovenstaande lezen, zien we dat de Heere God door het volbrachte werk van Christus toch tot zijn doel komt met de mens. Met welk doel heeft Hij ons vrijgekocht? Lezen: Efeze 1:4; Efeze 3:8-13; Koll. 1:22 Bij de zondeval ging het ook voornamelijk om de eer van God, lees nog eens Genesis 3.
Naar wiens beeld was de mens geschapen?
En wiens beeld werd dus door de zondeval bedorven?
En nu ? Zie 1 Korr. 15:49; 2 korr. 3:17-18
H.L.
Noordhorn, 25 april 2000
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.