Is de mens sterfelijk geschapen?
Welke mens leeft er, die de dood niet zien zal, die zijn ziel zal redden uit de macht van het dodenrijk? (Psalm 89:49)
Waarom gaan mensen, dieren en planten dood? Waarom zitten we in die eeuwige tredmolen van geboorte, leven en daarna het onvermijdelijke sterven? Waarom heeft God dat zo geschapen eigenlijk?
Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben; want reeds vóór de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende. [..] Want, indien door de overtreding van de ene de dood als koning is gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. (Rom. 5:12-14, Rom. 5:17).
In een eerder artikel heb ik ook al (kort) geschreven over de vraag of Adam en Eva sterfelijk geschapen waren. In deze studie kom ik uitgebreid terug op dit onderwerp. Ook voor dit artikel geldt dat u en ik het niet eens hoeven te zijn over dit onderwerp. Het is mijn persoonlijke interpretatie van de Schriften. Het is aan u als lezer, net als bij elke schriftuitleg, dit te toetsen aan het Woord “of deze dingen zo zijn” (Hand. 17:11).
Heeft God de dood geschapen?
Wellicht vind je het vreemd dat ik zeg ‘waarom heeft God dat zo geschapen’. Immers, de dood kwam toch pas ná de zondeval? Dan heeft God de dood toch niet geschapen?
In mijn ogen redeneren we dan verkeerd. Wat we lezen in Genesis, bij de schepping, is dat de dood reeds een gegeven is. Een constatering die, terzijde, mij sterkt in de opvatting dat er voor onze huidige schepping een eerdere schepping is geweest.
Op de 2e scheppingsdag maakte God bijvoorbeeld het ‘zaaddragend gewas’ (Gen. 1:11-12). Eén van de kenmerken van zaad is dat het eerst ‘in de aarde valt’ en groeit, daarna zaad geeft en sterft. We lezen dat ook in het scheppingsverhaal omdat het ‘opkomt uit de aarde’. En ook de Here Jezus zegt het in het Johannes Evangelie.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort. (Joh. 12:24)
En in Genesis lezen we:
Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad. [..] En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven. (Gen. 2:9; Gen. 2:6-17).
Boom des Levens
Hieruit is maar één conclusie mogelijk: de mens is sterfelijk geschapen.
Wat echter volgens het scheppingsverhaal de dood verhinderde, voorkwam dat de mens zou sterven, was de toegang tot de Boom des Levens. Deze ‘boom des levens’ komen we ook tegen in Openbaring.
Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is. (Openb. 2:7)
Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. (Openb. 2:14)
Deze boom stond, volgens het scheppingsverhaal, in het midden van de hof van Eden, de paradijselijke tuin. Centráál opgesteld. De boom toont dat de mens God nodig heeft om voor altijd, samen met de Here, te kunnen leven. Dat de mens zonder God niet (voor altijd) kan bestaan. Het symbool of teken daarvan is de boom des levens.
Kortom, de dood is in de schepping ‘ingebakken’. Het is een gegeven en hóórt bij het leven. De dood echter had geen heerschappij over de mens tótdat de mens er voor koos zich van God af te keren.
Dit zal misschien als een schok komen voor je. Veel mensen denken dat de dood een ‘straf op de zonde’ was en relateren dit ook aan de erfzonde; dat we sterven omdat we allemaal zondaars zijn. Dit is ook waar; als we zonder God leven zíjn we zondaars en heeft de dood, die onderdeel is van de levenscyclus, macht over ons. Onder andere door ons bang te maken voor wat er ná de dood komt (vgl. wat Paulus zegt in Rom. 6:4-14) maar ook omdat, na de dood, er geen enkele mogelijkheid meer is om een (eeuwig) leven samen met God te krijgen.
Tót het moment dat je sterft heb je een keuze. Daarna niet meer. Dan ben je definitief, voor altijd, ‘onder de macht van de dood’.
Was de mens onsterfelijk?
De vraag die ik mijzelf dan stel is: waren Adam en Eva werkelijk lichamelijk onsterfelijk óf waren zij gééstelijk onsterfelijk, toen zij nog een relatie met God hadden en er toegang was tot de ‘boom des levens’?
“..totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”. (Gen. 3:19)
Genesis geeft, ook in 3:19, mijns inziens geen aanleiding te denken dat de mens lichamelijk onsterfelijk was, in tegenstelling tot de planten en diereni om hen heen. Er staat dat de mens zijn hele leven moet “ploeteren”. Werken om te overleven. Totdat je sterft. In tegenstelling tot de situatie in het Paradijs waar de mens slechts genoot van het leven, van het samenzijn met God, de dieren, de schepping.
Een andere invalshoek is dus dat de mens daadwerkelijk lichamelijk onsterfelijk was, in tegenstelling tot alles om hen heen, doordat zij konden eten van de boom. Dat is de meest letterlijke interpretatie. En daar valt ook zeker iets voor te zeggen. Het verandert echter niets aan het gegeven dat de mens wel degelijk al een sterfelijk lichaam had.
Verbroken relatie
De relatie met God werd verbroken door de mens, Adam, doordat hij en zijn vrouw verleid werden toch te nemen van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Adam “stond er bij en keek er naar” toen Eva door de slang werd aangesproken, zonder in te grijpen. Integendeel!
En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at. (Genesis 3:6)
De belofte van de slang, de satan, was dat zij als goddelijke wezens zouden zijn die goed en kwaad kennen. De slang roept daarmee twijfels op over de integriteit van God.
De slang suggereert dat de énige reden voor het verbod was dat God Zijn goddelijke domein beschermde en hen daar geen toegang toe wilde geven. Als de man en de vrouw zouden nemen van de boom, zouden ze ook dat domein betreden. De verleiding is om door God vastgestelde grenzen te overschrijden gedreven door, mijns inziens, het aanwakkeren van jaloezieii.
— Door kennis van het kwaad, middels actieve deelname er aan door ‘te eten’ kon de mens geen gemeenschap met God meer hebben. Vergelijk dit met de deelname aan het ‘goed’, middels het avondmaal, waarbij ook het eten van het brood symbool staat daarvoor. Zo is het eten van ‘de vrucht’ van kennis van goed én kwaad deelname aan het kwaad.
Het gevolg is dat er, door te nemen van de ‘kennis van goed en kwaad’ –welke hen niet gelijk aan God maakte, integendeel!– een breuk ontstond tussen de mensen en God en zij niet meer in Zijn nabijheid konden zijn. Tegelijk komt de belofte, in Gen. 3:15, van herstel van de relatie.
Eeuwig leven versus de hel
“De hel is een benaming van de plek na de dood waar God niet is” (André, Quora)
Jezus heeft de macht van de dood, die intrede deed bij de val van de mens in het paradijs, verbroken. Betekent dit dat we niet meer sterven? We weten allemaal wel beter.
Elk mens zal op een dag sterven. Ténzij we natuurlijk de opname van de gemeente gaan meemaken en voor ons sterven worden weggenomen door de Here.
Eeuwig leven
Toch heeft elk mens die de Here heeft aangenomen eeuwig leven. Niet in onze huidige, lichamelijke, staat. Want, het lichaam waarin we nu zijn kán niet eeuwig leven. Daarom is het noodzakelijk dat we veranderd worden en een hemels lichaam krijgen.
Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen. (Filip. 3:21)
Voor eeuwig naar de hel?
De Bijbel spreekt duidelijk over het feit dat mensen behouden worden maar ook over het feit dat ze verloren kunnen gaan. De kerkelijke traditie zegt dan dat mensen ‘naar de hel’ gaan. Mensen die de Here niet hebben erkendiii zullen voor eeuwig worden verstoten, ver van de Heer en van zijn kracht en majesteit. Immers, de redding (het zijn bij- en met de Here) is voor eeuwig en het verloren gaan (dan) ook.
En de duivel, die hen misleidde, wordt in de poel van vuur en zwavel gegooid, bij het beest en de valse profeet. Daar zullen ze dag en nacht worden gepijnigd, tot in eeuwigheid (Openb. 20:10)
Als mens zeggen we al snel: “als God een God van liefde is, waarom stuurt Hij dan mensen naar de hel? Alléén maar omdat ze niet geloofden? Dát kan ik niet aanvaarden!”.
Daarbij speelt ook vaak iets anders mee; er zijn (veel) mensen om ons heen – familie, vrienden, partners – die niet geloven in God. Het láátste dat wij hen als mens gunnen is voor eeuwig gestraft te worden voor hun ongeloof. Waarom, zo redeneren we, zou God mensen die goed zijn – bijvoorbeeld goede humanisten – voor altijd laten “folteren in de hel”?
Wij kunnen als moderne mens niet met die gedachte uit de voeten. Jarenlang is het begrip ‘hel’ ook misbruikt door de kerk, door mensen te (be)dreigen en angstig te maken hiermee.
Gehenna
Het woord Hel is een vertaling (in het Nieuwe Testament) van het woord Gehenna. Dat was de plaats, buiten Jeruzalem, waar in de tijd van Israël’s afdwaling en afgoderij – maar ook daarvóór al, toen Israël het land nog niet bezat- de kinderen aan de Moloch werden geofferd door ze te verbranden op een koperen afgodsbeeld. Met recht: een regelrechte hel daar! De machten van de duisternis heersten er! In Jeremia 31:40 wordt dit gebied het lijkendal genoemd. In de tijd van het Nieuwe Testament was het de vuilstort; daar waar al het afval werd verbrand.
Volgens de Here Jezus was het de plaats waar de Farizeeën en de schriftgeleerden die het volk misleiden thuishoorden. Populair gezegd: “bij het grof vuil” of… “in de vuilverbranding”. (vgl. Matt. 23:33)
Het is daarom zonder twijfel waar dat er een plaats is waar de ongelovigen (nu) zijn. Dit is, op dit moment, het dodenrijk. Het is in deze plaats waar zij “gevangen” worden gehouden. Tot het moment dat Christus alles aan zijn voeten heeft onderworpen (1 Korinthe 15:20-28).
Opstandingslichaam
Paulus zegt in 1 Korinthe 15 iets over het lichaam dat we als mensen bij de opstanding krijgen; het is géén lichaam van vlees en bloed maar een gééstelijk of onsterfelijk, verheerlijkt, lichaam. Hij zegt dit echter van de gelovigen! Vgl. 1 Korinthe 15:35-49. De óngelovigen hebben dus géén hemels of onsterfelijk lichaam.
Uit de Openbaringen weten we dat dit opstandingslichaam een lichaam is dat géén rouw meer kent, géén pijn, géén verdriet. Het is een compleet andere manier van “zijn”, als mens, dan dat we nu kennen. Vergelijk bijvoorbeeld Openbaringen 21:4. Het is géén “stoffelijk” lichaam wat we dan zullen hebben maar een lichaam gelijk aan dat wat de Here Jezus had toen Hij verscheen aan de discipelen, na Zijn opstanding.
De dood en en het dodenrijk staan hun doden af (de zielen die daar in zijn) zegt Openbaring 20:11-15; God opent de boeken. En de mensen worden geoordeeld naar hun daden. Wie niet in het boek des levens staat, word samen met de dood en het dodenrijk in de poel van vuur gegooid. Hier wordt dus niet gesproken over het werpen in de hel of het dodenrijk, maar in de poel van vuur. Om voor altijd vernietigd te worden, er niet meer te zijn. Dit is, zie ook Openbaringen 21:8, de “tweede dood”.
Een halve waarheid
De satan heeft massa’s mensen wijsgemaakt dat er na de dood niets meer is. Men zegt: “Dood is dood”. Is dat wel zo?
Zoals we weten vertelde hij aan Adam en Eva ook een halve waarheid in het Paradijs: ze zouden als God zijn, met kennis van goed en kwaad, als ze zouden eten van de ‘boom van kennis’.
Dat was slechts de hélft van de waarheid. Inderdaad, de mens kreeg kennis van goed én kwaad. Daarvoor kenden ze alleen goed. Nu ook het kwaad. De satan wist ook dat ze daarmee, door deze zonde te begaan (gelijk aan God willen zijn, hun leven zelf willen inrichten zonder verantwoording te hoeven afleggen aan God) onder de macht van de dood, onder de macht van satan, zouden komen omdat ze in opstand tegen God waren gekomen – zoals hij dat ook had gedaan. Maar dát vertelde hij er niet bij! Zoals gezegd: een halve waarheid.
Zo heeft de satan de mensheid ook wijsgemaakt dat er na de dood ‘niets’ meer is. Volgens mij zien wij dit echter pas hier in Openbaringen gebeuren: bij de 2e dood zullen de zielen uit het dodenrijk worden geoordeeld. En staan zij niet in het boek des levens, dan zullen zij voor altijd vernietigd worden, naar ‘het Gehennah’ gaan.
Zij zullen dan voor altijd van God gescheiden zijn. Is dit een altijd-durende fysieke foltering in een hel? Persoonlijk geloof ik niet dat daar Bijbelse grond voor is.
- Er is geen sprake meer van een lichaam en men zal daarom geen fysieke pijn kennen;
- Zou dit wel zo moeten zijn dan zou God deze doden een verheerlijkt lichaam (dat eeuwig leeft!) moeten geven om vervolgens dit verheerlijkte lichaam ‘voor eeuwig te folteren’.
De vuilverbranding, het Gehenna, was een plaats waar door vuur het afval verteerd werd; het is daarmee een beeld van een plaats waar God de zielen van de ongelovigen vernietigd, dat wil zeggen: wegdoet. Ze zijn niet meer. Zij zullen inderdaad voor altijd ‘dood’ zijn.
U kunt tegenwerpen “Er staat toch dat ze in het vuur worden geworpen?”. Ja dat klopt. Er staat ook in dezelfde tekst: “De aarde en de hemel vluchtten van hem weg en verdwenen in het niets”… en dat nemen we niet letterlijk.
Het “in het vuur werpen” moet dus, naar mijn oordeel, worden uitgelegd zoals ik eerder aangaf, het vernietigen van deze zielen, voor eeuwig wegdoen van Gods aangezicht.
Of ze in die toestand van voor altijd van God gescheiden zijn, dus eeuwig dood zijn, iets daarvan ervaren weet ik niet. Wel maakt de gelijkenis in Lukas 16 duidelijk dat in het dodenrijk – waar men tot dat moment in gevangenschap gehouden werd – er geleden wordt onder deze toestand (gescheiden van God) door de ongelovigen.
Er is één uitzondering op dit alles; er zijn drie personen genoemd die niet zullen ontkomen – met zekerheid – aan een eeuwige foltering en pijn als straf voor wat zij de mensen hebben aangedaan, Openb. 20:10, “de duivel, het beest en de valse profeet”.
Het einde van de macht van de dood
Door de zondeval deed de macht van de dood haar intrede, dat wil zeggen: de mens werd gescheiden van God. Dat zien we letterlijk verbeeld in de uitdrijving uit de hof van Eden. Maar er werd, zoals ik eerder al schreef, ook herstel beloofd.
Dit herstel kwam in de vorm van Christus Jezus en zijn verlossingswerk door de dood en opstanding – waardoor Hij de macht van de dood heeft verbroken (Hebreeën 2:14; Romeinen 8:2; Openb. 20:6).
En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. (Openb. 21:3-5)
Hier zien we de nieuwe Hemel en de nieuw aarde. Waar géén plaats meer is voor rouw, verdriet, pijn of tranen. Waar géén dood meer is. Daar is God alles in allen (1 Kor. 15:28). Welke allen zijn dat? Allen die in Hem geloofd hebben, want de andere mensen (zielen) zijn niet meer.
Betekent dit dat we daarom, tot slot, maar moeten denken – wanneer iemand niet gelooft – “ach nouja, dus dan komen ze in dat oordeel en dan worden hun zielen vernietigd, nou dat is in elk geval niet zo erg als naar de hel gaan”? Dat geloof ik zeker niet. Integendeel.
Die zielen zijn- en gaan voor eeuwig, voor altijd, verloren. Zij hebben géén uitzicht op een eeuwig samenzijn met God. Dat is, laten we wel zijn, een verschrikkelijke toekomst want het is, letterlijk en figuurlijk, géén toekomst.
Na de dood, na het sterven, is er géén tweede kans. We hebben tijdens dit leven de kans om ons in verbinding te stellen met God – door ons te bekeren tot Hem. Bekering is een actie die de mens zelf moet ondernemen.
Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden (Joh. 1:12)
Daarna volgt de van God gegeven wedergeboorte.
Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop (1 Petr. 1:3)
Voor een ieder die zich bekeert en wederomgeboren wordt geld dat de dood géén macht meer over hem of haar heeft. En dat we voor ééuwig met Christus mogen zijn!
_____
i De dieren hadden geen toegang tot de boom des levens en waren dus ook sterfelijk
ii Vgl. voetnoot 14, Gen. 3, NET.Bible.
iii Dit gaat uiteraard over de situatie waarin het Evangelie mensen bekend is gemaakt
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.