Genesis 37:1-17

Jozef
Genesis 37:1-17
G. B. D. VAN SCHAIK

We zullen deze geschiedenis eerst praktisch behandelen. Anders lopen we het gevaar dat praktische voorbeelden afbreuk zouden doen aan het profetische beeld van de Heer Jezus in Jozef. Die twee kanten moeten we niet door elkaar halen.

Jakob woonde in het land van de vreemdelingschappen van zijn vader. Daarmee staat Jakob in direkt kontrast met Ezau. Maar hij zoekt, hoewel het onder de regering van God gebeurt, zijn eigen beste weg. Hij is zelf heengetrokken. We vinden bij hem wel, zoals Hand. 17 : 27 dat noemt: ’opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden zouden. ..’, maar niet een welbewuste gang op Gods aanwijzingen. Dat laatste zien we alleen bij Abrahem. Jakob stelde prijs op de belofte, en hij wilde verkeren in het land der belofte.

Het is voor ons niet eenvoudig een voorstelling te maken van het gezin van Jakob. Maar er zijn twee dingen waar praktisch een groot belang aan gehecht moet worden. Het zijn twee dingen die op het eerste gezicht ernstig laakbaar lijken te zijn, maar waar bij een verdere beschouwing andere gevolgtrekkingen zijn te maken. Dat is ten eerste dat Jozef ’kwaad gerucht overbracht’ naar zijn vader (vs. 2) en daarnaast dat Jakob ’Jozef liefhad boven zijn zonen’ (vs. 3). Ophet eerste gezicht lijkt dat te kwalificeren als klikspaan spelen en als voortrekken, beide zaken die niet erg in tel zijn. Het wordt zelfs bij kinderen onder elkaar kwalijk gevonden. Het duidt ook niet op een hoge moraal. Daarbij komt dat Jakob in het gezin van zijn ouders de ellende gezien had die uit ’voortrekken’ resulteerde. Ezau was toch de lieveling van Izaäk en Rebekka’s voorkeur lag bij Jakob.

Wat het gedrag van Jozef betreft is aan te voeren dat we bij alle personen, die een uitgebreide levensbeschrijving hebben in de Schrift ernstige tekortkomingen vinden. Denk maar aan Abraham, Mozes, David, Salomo, Jozua, Elia. Jozef is wel een der zeer weinigen, waarvan we niet één keer kunnen zeggen dat hij er duidelijk naast zat. Dat heeft te maken met het feit dat hij een type van de Heer Jezus is, maar het is ook in praktische zin het geval, hoewel hij een man van gelijke bewegingen was als wij. Een treffend voorbeeld vinden we met betrekking tot zijn gedrag in het huis van Potifar. Stel u dat eens voor. Een zo duidelijk en kordaat antwoord aan de vrouw van Potifar. En tegen die achtergrond moeten we ook het overbrengen van kwaad gerucht over zijn broeders zien. Hij had geen geniepig karakter, met neigingen tot kwaadspreken. Maar het is soms noodzakelijk om boosheid aan het licht te brengen. Hoe denken wij daarover? Het gaat er niet om of wij iets doen, maar in welke gezindheid dat gebeurt. Dat geldt in ons gezin, en óók in het geestelijk gezin, de vergadering. Hoe wordt kwaad aan het licht gebracht? Met heimelijke vreugde van een boos hart over de val van de ander? Dat is ’klikken’, ook bij het openbaren van kwaad ten opzichte van onze broeder of zuster. Of gebeurt het in de rechte gezindheid, zoals Gal. 6 : 1 zegt: ’Broeders, zelfs als iemand door een overtreding overvallen wordt, brengt gij die geestelijk zijt zo iemand terecht in de geest van zachtmoedigheid, ziende op uzelf, opdat ook gij niet in verzoeking komt’. Wie staat, zie toe dat hij niet valle.

Hoe gaan we met het kwaad in de ander om? Bij Jozef is niet te bewijzen welke gezindheid hij had. Maar tegen de achtergrond van zijn hoge morele karakter moeten we wel zeer voorzichtig zijn om in Jozef een ordinaire klikspaan te zien.

In Lev. 5 vinden we het beginsel van hetgeen in vs. 1 wordt getoond. Verheimelijking van kwaad maakt mede schuldig. Jozef maakt het kwaad openbaar. Dat beginsel blijft overeind. Daarnaast is het ook een goed beginsel dat, wanneer we geen duidelijke uitspraak over iets hebben om de meest gunstige verklaring te geven. Dat is ook voor ons vandaag een goede regel. De keuze ligt tussen de oren sluiten of het kwaad openbaar maken. Wat Jozef doet mag daarom niet veroordeeld worden. Dat is aan de jeugd moeilijk te vertellen, zo iets is bij hen niet populair. Daarom is het noodzakelijk het beginsel uiteen te zetten. Daarmee worden ze in huis en op school gekonfronteerd.

’Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstig berispen en zult de zonde in hem niet verdragen’ (Lev. 19 : 17). Of Jozef zijn broeders eerst heeft onderhouden wordt niet meegedeeld. Het wordt wel in Lev. 19 aangegeven. We moeten ons duidelijk van kwaad distanciëren.

In Gen. 49 geeft Jakob aan Jozef een wonderlijke naam: ’de afgezonderde van zijn broeders’ (vs. 26). Wanneer is dat zo begonnen? Toen hij zeventien jaar oud was ... Wat had hij beleefd? Was er een reden voor zijn afzondering? Als knaap was hij in het veld bij de zonen van de bijvrouwen van Jakob. Moeten we in dit verband nog verklaren hoe Jakob deze bijvrouwen verkregen had? Was dat juist? Wat zal het oordeel van deze zonen over Jakob geweest zijn? We behoeven ons daarover geen illusies te maken. Sexuele misdragingen zijn ook onder ons snel bekend. Wat vroeger in het geheim gebeurde wordt nu openlijk gedaan. Zouden de slechte geruchten niet met Jakob en die twee vrouwen te maken hebben gehad? Wat kon Jozef daarvan zeggen? Moest hij discussiëren met broers die bijna twintig jaar ouder waren. De enige mogelij kheid voor hem was zich ervan te distanciëren. Maar dat zwijgend zich ervan afzonderen was niet genoeg. We lezen niet dat hij erover gesproken heeft met zijn broers, maar wel dat hij zijn moeilijkheden met zijn vader besprak. Met wie had hij het anders moeten doen? Hij had een groot vertrouwen in zijn vader. Jakob heeft dat vertrouwen nu verdiend. Hij was als vreemdeling in het land waar zijn vader Jozef nog heeft meegemaakt de laatste jaren van zijn leven.

Hoe is die toestand nu? Welke jongeman of jonge vrouw heeft nu als zeventienjarige vertrouwen in vader of moeder? Sexuele nood is in het Oosten en Westen hetzelfde. Ouders schrikken van wat kinderen op school horen en leren. Zijn er jonge mensen die er met hun vader en moeder over spreken? Als dat niet zo is kan het aan de ouders liggen, die geen vertrouwen gewonnen hebben, maar ook aan de kinderen die niet begrijpen dat hun ouders hen liefhebben en hen beschermen willen voor zonde en de gevolgen daarvan. Jozef was een afgezonderde en had alleen nog zijn vader. Het is belangrijk dat hij als zoon de gemeenschap zocht, die hij bij zijn vader kon vinden. Dat moet ook zo zijn voor jonge mensen nu. Zoeken wij, als ouders, dat vertrouwen te winnen. Wat Jozef deed was helemaal juist. Hij maakte zich los van het kwaad en verzweeg het niet. Gebeurt dat ook nu in gezinnen met meerdere kinderen, oudere en jongere? Verzwijgen van kwaad is een groot gevaar. Als kinderen dit aan hun ouders zeggen dan worden ook zij nu bewaard voor het kwaad.

Datzelfde geldt overigens in de vergadering. Natuurlijk wordt een kwaad gerucht veroordeeld. We lezen in 1 Kor. 1 : 11 dat Chloë (en zijn huisgezin) aan Paulus meegedeeld hadden dat er twisten waren; een negatief geluid uit Korinthe. Wat zou er gebeurd zijn toen deze brief werd voorgelezen? Zouden ze Chloë en zijn huisgezin met de vinger hebben nagewezen? Toch handelden ze terecht, en dat houdt dus een ernstige onderwijzing in. Kwaad mag niet doodgezwegen worden. Ook Jozef handelde dus juist... Er waren ook nog een andere broeder en de zonen van Lea. Maar Jozef wist waar hij met zijn moeilijkheden naar toe moest, hij kende de juiste plaats.

We lezen bij Jozef wel over kwaad gerucht. Het ging dus over iets dat hij zelf niet had meegemaakt en waaraan hij niet had meegedaan. Maar het was wel bekend en deed de ronde.

In verband met Lev. 19 : 17 moeten we er op letten dat er ook staat dat we onze broeder niet zullen haten en zo zonde op ons zouden laden. Was de daad van Jozef liefdeloos ten opzichte van zijn broeders, zoals wel eens gezegd wordt? Liefdeloosheid is volgens deze tekst juist het omgekeerde, Verzwijgen wordt aangeduid als haten. Ook bij Chloë vloeide het gedrag voort uit een goed principe. Het is stellig voor hen ook een onderwerp van gebed geweest. Waar konden ze verder met deze zaak beter terecht dan bij Paulus.

In 1 Kor. 5 staat: ’Men hoort algemeen van hoererij onder u . . .’ (vs. 1). Het is zeer de vraag of dat gerucht wel zo goed was. Er werd algemeen over gepraat. Dat brengt in de praktijk niet veel goeds voort. De gemeente van Korinthe was tekort geschoten; er staat niet dat men er met de broeder in kwestie zelf over had gesproken. Algemeen er over praten, zonder dat, brengt veel kwaad voort. Dat is liefdeloos, dat is haten. Niet ingrijpen, niet vermanen, en er wel over praten. Dat is algemeen een nog steeds aanwezig kwaad.

Bij Jozef was het beginsel van liefde wel waarschijnlijk. ’En hebt niets te doen met de onvruchtbare werken van de duisternis, maar bestraft ze veeleer’ (Ef. 5 : 11). Dat is uit het gedrag van Jozef te leren. Ook het tegen de broeders zelf erover spreken moeten we hier laten schieten. Hij had er geen gemeenschap mee. Hij heeft er niet in het openbaar over gepraat. Bij Jozef staat het duidelijk in het licht van de gedachte dat verheimelijking van kwaad medeschuldig maakt. Het is ook een duidelijke zaak dat Jozef een opmerkelijke man was. Zijn geheim was dat hij God vreesde: ’Doet dit, zo zult gij leven: ik vrees God’ (Gen. 42: 18). Bij zo’n verklaring kunnen we nagaan of ze waar is, en het Woord van God is de beste toets daarvoor. ’ ... en door de vreze des Heren wijkt men af van het kwade’ (Spr. 16: 6). Dat deed Jozef in verband met zijn broers. Hij wenste niet deel te nemen aan hun zonden. Dat was voor zo’n jongeman het bewijs van de vreze Gods. Maar dat was slechts één ding. Hij moest het ook bewijzen in verbinding met zijn eigen leven. ’De vreze des Heren is te haten het kwade. . .’ (Spr. 8 :13). Dat deed hij in het huis van Potifar. Dat was het geheim van Jozefs kracht; hij zei het niet alleen, maar maakte hetook waar. De Schrift zegt: ’Het is goed voor een man, dat hij het juk in zijn jeugd draagt’ (Klaagl. 3 :27). Sommigen onder ons betreuren de verspilde tijd uit onze jeugd, de zonde en de kwade gewoontes die een plaats hadden in ons leven. Die dingen hebben hun uitwerking op onze geestelijke groei. De Heilige Geest wordt tegengewerkt in Zijn werk in ons, wanneer we zonden in ons leven toelaten.

Met betrekking tot het kwaad gerucht zijn er twee goede richtlijnen. De eerste is dat we ons afvragen of onze broeder een oneer is voor het getuigenis van de Heer. Dat moeten we dan aan hem vertellen, zodat hij van de Heer Jezus ruimte krijgt om zich te bekeren. Het algemeen rond gaan met fouten van anderen is een slechte zaak. Onze persoonlijke liefde tot elkaar moet uitmaken wat we moeten doen. De tweede taak is dat we hulp geven aan elkaar en die manier vertonen. Als we dat niet als achtergrond hebben, kunnen we er beter niet over praten. Anders wordt er alleen maar ontmoedigd, en is het geen Christelijke dienst.

Ook nu geldt voor jonge mensen, wanneer ze in aanraking komen met zonde, dat ze er niet met vrienden of vriendinnen over moeten praten, maar dat ze er met vader of moeder, of als het moet met oudere, godvrezende broeders of zusters over moeten spreken. Vader Jakob was voor Jozef het adres.

Hier staat ook dat Jozef er met hun vader over sprak. Hij had zijn broeders lief, en Jakob had zijn kinderen lief; dat blijkt uit het vervolg. Jozef kende Jakobs hart en hij wist van tevoren dat hij met klikken bij zijn vader aan het verkeerde adres zou zijn. Maar Jakob was hun vader, die hen liefhad. Het enige adres waar hij terecht kon was bij hun liefhebbende vader. Daarom werd hij bewaard voor klikken of kwaadspreken.

Aan de ene kant is er veel minder begrip op te brengen voor de houding van Jakob. Hij had beter moeten weten, na de ervaringen bij zijn ouders thuis. Hij had zelf de bittere vruchten daarvan ondervonden. En ook bij Jakob is de voorliefde voor Jozef ook niet zonder gevolgen gebleven. Natuurlijk vindt ook hier alles plaats onder de leiding van God, maar dat is een andere zaak. Denk maar aan wat Jozef in Gen. 45: 7 e.v. zegt. Maar dat pleit Jakob niet vrij. We lezen hier dat de voorkeur voor Jozef niet in hem zelf ligt, maar omdat hij een zoon van de geliefde Rachel was en een zoon van zijn ouderdom. De neiging om de jongste voor te trekken is geen ongewone zaak. Ze is begrijpelijk, maar daarom nog wel fout, in praktische, opvoedkundige zin.

Maar aan de andere kant is het ook begrijpelijk dat Jakob gemeenschap had met Jozef. Hoe is dat bij ons? Het is toch wel voor te stellen dat ik een zoon of dochter, die de Heer navolgt in het bijzonder liefheb. Heb ik dan de andere kinderen niet lief? Natuurlijk wel, maar werkelijke, innige gemeenschap heb ik met die kinderen, die bekeerd zijn, die de weg met de Heer gaan. Dat komt in de familiebetrekking tot uiting. Daarom is Jakob niet helemaal te veroordelen.

Er wordt ook vermeld dat Jozef 17 jaar was. Waarom? In de geschiedenis, maar ook in de praktijk van vandaag moeten vaak op deze leeftijd belangrijke beslissingen genomen worden. Velen van ons zijn zich op dat moment bewust geworden dat ze voor de Heer Jezus moesten kiezen. Het is een leeftijd op de grens van volwassenheid. Als jongens of meisjes in ons midden, die weten behouden te zijn, die God liefhebben en zien wat de plaats is, dan is dat de leeftijd waarop ze met hun vraag zouden moeten komen die plaats ook te mogen innemen. In de praktijk blijkt het lang te kunnen duren vóór ze met die vraag komen, als dat nog gebeurt. Het is een zeer verantwoordelijke leeftijd. Het is belangrijk te zien hoe Jozef is gerijpt; anders had hij zulke verzoekingen niet kunnen doorstaan. Hij had al vroeg omgang met God en dat gaf geestelijke kracht. Dat doet een beroep op onze jonge mensen om op deze leeftijd, in deze fase van hun leven er goed aan te denken, om zich af te vragen of het niet de hoogste tijd is om hun plaats in te nemen. Dat voorrecht te genieten en die mede verantwoordelijkheid te dragen. Dat is erg belangrijk in deze tijd, omgeven door duizend filosofieën, innerlijk een duidelijke beslissing te nemen. Dat is anders dan op twaalf- of dertienjarige leeftijd, het is op de grens van volwassenheid. De Heer verwacht dan ook meer, nl. onderwerping aan Zijn woord en het aangaan van bewuste gemeenschap. Dat geeft geestelijke kracht. Jozef was de zoon van de gehoorzaamheid. Het hart van Jakob was vervuld met bepaalde interesses, en die heeft hij ook bij Jozef ontdekt. Dat gaf een geestelijke verbinding.

Jozef had bijzondere eigenschappen. Dat was al in zijn jeugd zichtbaar. Overal waar hij heengaat of terecht komt krijgt hij een bijzondere plaats. Of het nu bij Potifar is of in de gevangenis. Na korte tijd een bevoorrechte plaats. En tenslotte ook bij Farao, waar hij de tweede plaats in het koninkrijk inneemt. Die bijzondere eigenschappen mogen we voorschotelen aan jonge broeders en zusters. Dat hij verkocht werd was een verre van prettige zaak en ook in de gevangenis was het niet anders. Maar zijn gedrag was zo dat hij binnen de kortste tijd een bijzondere positie innam.

’Al wat gij doet, doet het van harte, als voor de Heer ...’ (Kol. 3 : 23). Hij moet als de opdrachtgever worden gezien. Waar we ook zijn, als leraar, of op school, of waar ik werk vind. Steeds is het werk als voor de Heer Zelf.

Hier, bij Jozef, in zijn jonge jaren vinden we al een duidelijk verantwoordelijkheidsgevoel. Hij heeft zich afgezonderd van zijn broeders, we zien zijn liefde tot zijn vader. En in welke familieverhoudingen was ook hij grootgebracht. Bij de zonen van Bilha en Zilpa. Familieverhoudingen die bij ons niet navolgbaar zijn. Wat een rivaliteit zien we in dat gezin tussen de vrouwen over het aantal zonen. Dan, Naftali, Gad en Aser waren die zonen van Bilha en Zilpa. Elke moeder is geinteresseerd in het goed aangeschreven staan van hun zonen bij de vader. En dan zien we de lieveling van de vader. Hoeveel jaloersheid is er ten opzichte van Jozef. Hoe ze gelegenheid gezocht hebben om hem in een slecht daglicht te stellen. Maar alles valt weg, wanneer we Jozef gaan zien als een type van de Heer Jezus, een mooier beeld is er niet.

Gen. 37:1-17 Profetisch
In verband met de praktische uitleg is al gewezen op de uitdrukking: ’Dit zijn Jakobs geschiedenissen’. Er is al opgewezen dat zo’n uitdrukking 11 maal in Genesis voorkomt. Het probleem is daarbij of dit gezien moet worden als afsluiting van een periode of als een begin. Het is niet altijd precies te zeggen of het terugslaat op het vorige of dat het wijst op het volgende. In Gen. 2 :4 is het duidelijk terugslaand. Hier is het meer, zie ook Gen. 36 : 1, vooruitgrijpend. Dan vinden we hier dus het begin van de geschiedenissen van Jakob, en het wordt daarbij ook de geschiedenis van Jozef. Dat is geestelijk gezien ook zo. Als het gaat om Gods geschiedenis met deze aarde, dan wordt het wat we inde Zoon, Jezus Christus, zien. Om Hem draait alles. Er is al gezegd dat er geen type in het O.T. te vinden is dat spreekt van de Heer Jezus als Jozef. Het bewijs van de typen vinden we in Hand. 7. Israël wordt met Jozef en Mozes gekonfronteerd, als vergelijking van wat ze met de Heer Jezus hebben gedaan. Opzich is zo’n bewijs niet nodig, er zijn veel typen zonder een dergelijke verklaring. De geschiedenis van Jozef is op zich al duidelijk genoeg. Ze kan tot in finesses op de Heer Jezus betrokken worden. We hebben gisteren al de schone zijden van Jozef’s karakter gezien, zonder dat er één enkele zwakheid wordt gezien, behalve bij de zegening van zijn zonen in Gen. 48, wanneer Jakob zijn handen kruist. Maar dat is alleen een zwakheid en geen zonde, zoals we die bij de andere typen van de Heer vinden.

Het is niet gemakkelijk om vers voor vers deze geschiedenis te behandelen. Daarom willen we in het kort voorstellen wat Jozef voorstelt.

Hij is de lieveling van zijn vader, zoals de Heer Jezus dat van God is. De Zoon van Zijn liefde. Hij komt temiddenvan zijnbroeders, dat is de Heer Jezus onder Israël op aarde. Jozef wordt misverstaan, veracht, gehaat en verworpen door zijn broeders. Hij wordt, in hun verantwoordelijkheid gezien, gedood. Maar God heeft hem bevrijd, bij Jozef zien we meerdere stappen in zijn vernedering.

Jozef is als slaaf in Egypte en wordt in de gevangenis geworpen. We vinden een veelzijdige typologie van het lijden en de dood van de Heer. Dan zien we zijn bevrijding, waarna hij de redder der wereld wordt, de bewaarder van verborgenheden (Zafnath-Paaneah). Hij wordt de onderhouder van Egypte. Zoals ook de Heer Jezus wordt verhoogd, en boven alle dienstknechten wordt gesteld. Zijn vrouw uit de heidenen, Asnath, is een beeldvan de gemeente. Daarna komen de broeders tot hem, een beeld van Israël, dat veel minder bekend is.

De broeders komen, zonder hem te kennen, ondergaan zware beproevingen en verdriet, tot ze hem leren kennen en in de verworpene de redder en bevrijder leren zien. Zo wordt de Heer Jezus de bevrijder van Zijn eigen volk. Dat volk wordt dan ingevoerd in de plaats van zegen en rust, dicht bij Jozef. De geschiedenis opent met de komst van de Heer Jezus op aarde. Temidden van Zijn broeders. Bilha en Zilpa waren de bijvrouwen van Jakob. Dat tekent de toestand van Israël. Israëls positie was die van slavinnen. Onder vreemde bezetters, onder Edom (Herodes), onder de Romeinen. Dan komt Jozef onder hen, in hun midden.

Om het type van Jozef goed te begrijpen moeten we ook Benjamin er bij nemen. Beiden zijn een type van de Heer. Jozef als degene, die niet erkend wordt, die naar het kruis wordt verwezen; Benjamin, die niet verworpen wordt, maar erkend. Wanneer deze bij elkaar komen, vinden we het beeld van de Heer in het 1000-jarig rijk. De Heer Jezus werd verworpen als Messias, als de Koning van Israël. Maar de orthodoxe Joden verwachten nog steeds de Messias in het beeld van Benjamin. Jozef wordt verkocht naar Egypte, dat spreekt van de wereld. Daar moet Hij lijden, maar daar wordt Hij ook verhoogd, door Farao tot koning gemaakt. Daarin is Farao een beeld van God Zelf. Door die verhoging worden ook Jakob en de broeders in het leven behouden. Wanneer de broeders bij hem samenkomen, komen ze tot bekering. Dan zien ze, zoals Zacharia dat beschrijft, dat die Messias Jezus van Nazareth was, die zij gekruisigd hebben. Maar ook dat Hij de Koning van Israël, God Zelf is. Dan zal Israël rouwklagen. Maar dan zien we daarnaast de plaats van Benjamin, die bij de vader blijft, die nu Israël genoemd wordt, dat is, zoals God hem kent. Israël, de vorst Gods en niet meer Jakob, de hielenlichter. Jozef die nu verworpen is, wordt straks verenigd met Benjamin in hun midden gezien, en dan blijkt dat ze dezelfde Persoon voorstellen.

In vs. 2 wordt gezegd dat Jozef 17 jaar oud was, toen hij met de zonen van Bilha en Zilpa de schapen hoedde. Hoewel we niet alles in detail kunnen doortrekken, komen we met de 13 jaar die hij in de gevangenis heeft doorgebracht, samen op ruim 30 jaren, zoals bij de Heer Jezus.

Wanneer we hem als 17-jarige aan het werk zien, dat is vóór hij gevraagd wordt om naar de welstand van zijn broeders te gaan zien, en waarbij Hij zegt: ’Ik kom’, dan kunnen we denken aan het feit dat de Heer in Mark. 6: 3 als ’de timmerman’ wordt aangeduid; dat is wat Hij meemaakte vóór het dienstwerk begon. Hij heeft die tijd doorgebracht in Nazareth, waar Hij werkte. Hier in Gen. 37 vinden we Jozef in het normale werkklimaat. Bij de Heer Jezus was dat als timmerman. In die situatie is de Heer Jezus geweest, in die tijd heeft hij Zijn broeders leren kennen. Daar vinden we al wat we in de offers in het spijsoffer beschreven vinden. Dat zien we bij Jozef, hoewel het bij de Heer Jezus anders was; Hij wist wat er in hun hart was, wie de broeders waren. We kunnen ons niet indenken wat dat voor Hem geweest is. Als in Num. 15: 9 een rund als brandoffer gebracht wordt, dan moest daar drietiende van een efa als spijsoffer bij. Bij het brandoffer begrijpen we dat daar een klein deel van het spijsoffer gezien wordt. Dan zien we hoe in Zijn leven dat lijden voor Hem geweest is. In de geloofsbelijdenis zou het juist zijn om te zeggen: ’... die geleden heeft, onder Pontius Pilatus is gekruisigd...’. Er was ook een lijden vóór het kruis. De weg die begint in Nazareth, in de timmermanswerkplaats. Jozef was ook jong toen hij het kwaad zag en het opmerkte in het hart van zijn broeders. Zo was het bij de Heer. Daarom vinden we al in het tweede vers iets moois over de Heer geschreven. Wat Hij moest konstateren. Dat wekt verbazing als je eraan denkt. Jozef was geen ’heilig boontje’, zoals we dat plegen te noemen. En bij de Heer Jezus kunnen we dat nog minder doortrekken. Hij deed nooit iets tot oneer van God. Hij heeft altijd aangevoeld wat er kwaad was in de gedachten van de broeders.

In Ps. 119 treffen we een hele schildering aan van de Heer Jezus. ’Ik zoek U met mijn gehele hart. . . ’(vs. 1 0). in de volle konsekwentie was dat bij de Heer Jezus het geval, zoals het Evangelie van Lukas ons toont. Hij was Zijn ouders gehoorzaam, te midden van Zijn volk. In vs. 11: ’Ik heb uw rede in mij n hart verborgen . . .’. Natuurlijk zijn dat ook de eigen gevoelens van de psalmdichter, niet alles is letterlijk op de Heer Jezus van toepassing. Maar wat betreft een godzalig leven was dat alleen honderd procent waar voor Hem. In vs. 19: ’Ik ben een vreemdeling op de aarde. . . ’ Dat werd al jong door de Heer ervaren. Tussen kameraden en leeftijdgenoten was Hij een uitzondering. ’Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen die Uw wet verlaten’ (vs. 53). Bij Hem was juist verlustiging in die wet. Zoals we dat gisteren al gezien hebben is hier een duidelijke parallel bij Jozef. Vs. 59: ’Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen’. Er was een bijzondere ervaring bij de Heer Jezus, toen Hij in de synagoge, bij het lezen van de wet en de profeten getuigde, vanuit het O.T., over de wegen die Hij moest gaan. Hij haastte Zich (vs. 60). In de boekrol is van Mij geschreven, om Uw wil te doen, o God. En in vs. 79: ’Laat ze tot mij keren die U vrezen en die Uw getuigenissen kennen’. Dat was toch wel in het bijzonder in het hart van onze Heer en Heiland. Hij was Zich bewust van Zijn bijzondere roeping tot het moment kwam van Zijn openbare optreden.

In Gen. 37 zien we een merkwaardige overgang, nl. die van de geschiedenis van Jakob op die van Jozef. Gods Geest liet dat zó in de bijbel optekenen. Het gaat parallel met de overgang van het O.T. naar het N.T. In het O.T. vinden we de geschiedenis, zoals ze door God geschreven is. Maar in het N.T. wordt een Persoon voor ons geplaatst. Alle verhalen wijzen in het O.T. naar die climax in het N.T. Er is geen groter kontrast dan tussen Jakob en Jozef, zoals er geen groter kontrast is dan dat tussen het O.T. (Israël) en het N.T. (Heer Jezus). De weg van de Heer Jezus, waarin Hij als nietig kind in de kribbe geboren werd en opgroeide tot timmerman, die waarschijnlijk het werk van Jozef heeft overgenomen. Hij wordt niet alleen de zoon van de timmerman genoemd, maar de timmerman, die voorzag in het onderhoud van Zijn moeder. Een trouwe weg, gehoorzaam aan het woord van God. En dat met zoveel goddeloosheid om Zich heen.

Wanneer we bij de eerste 17 verzen blijven dan zien we profetisch in Jakob het beeld van het werk van de Heilige Geest om hem tot aanbidding te brengen. In Gen. 22-24 is Abraham een type van God, de Vader, en Izaäk een beeld van de Zoon. Jakob is een beeld van het werk van de Heilige Geest om hem van Jakob tot Israël te maken, de vorst, de strijder van God. Zoals het volk van God op aarde tot aanbidding gebracht moet worden. Dat is zover in het einde van Genesis, zoals Hebr. 11 ons laat zien. Dat wordt ons in de persoon van Jakob geschilderd. Het volk van God dat door de Heilige Geest en op grond van het werk van de Heer Jezus tot aanbidding wordt gebracht.

Jakob woonde in het land Kanaän (vs. 1). Kanaän betekent laagland, vernedering. Dat is de toestand van de mens, zelfs van de mens, die God dient, maar die de Heer Jezus niet kent. Dat was zeker zo bij Israël, dat God wel kende. Maar dan verschijnt Jozef, d.i. ’hij zal toevoegen’. Meteen wordt het doel van de Heilige Geest aangegeven. Het volk van Jakob. Ook al heeft hij de naam Israël gekregen, er wordt praktisch nog weinig van gezien. Toch toegevoegd. Dat kenmerk moeten we wel in het oog houden. Het is het doel van de profetie en het einde ervan. Dan kunnen we de loop begrijpen, die voert tot Gods doel. Hij wil hem uit een vernederende positie brengen tot Israël. Hier op aarde zoekt Hij een volk van aanbidders. Dat gebeurt (Gen. 47) in het duizendjarig rijk, wanneer de Heer Jezus zal regeren, als het volk Hem zal aangenomen hebben. Wanneer Hij het Hoofd is, wanneer ’Jozef verenigd is met Benjamin’, als de Messias is aangenomen. Dan zal er brood zijn te zijner tijd, maar vooral aanbidding; ’ ... en hij aanbad, leunende op het uiteinde van zijn staf’ (Hebr. 11 : 21). In de verzen 2-8 vinden we vier redenen waarom de broeders Jozef haatten. Dat mogen we toepassen op de Heer Jezus, met citaten uit de Evangeliën.

In vs. 2c: ’ ... en Jozef bracht hun kwaad gerucht tot hun vader’. We hebben gisteravond al uitvoerig besproken wat dat betekent. Hij was een moreel hoogstaand man, hoog boven zijn broeders verheven, in gemeenschap met zijn vader. Die tegenover zijn broeders in zijn eigen werk laat zien hoe te leven, en die daarmee hun afkeer opwekt. Zoals de Heer Jezus de Joden in Joh. 8: 24 de spiegel voorhoudt: ’Ik heb u dan gezegd, dat gij in uw zonden zult sterven; want als gij niet gelooft dat Ik het ben, zult gij in uw zonden sterven. Zij zeiden dan tot Hem: Wie zijt gij? En Jezus zei tot hen: Geheel wat Ik u ook zeg’. In Zijn werken, woorden, daden was Hij de volkomen uitdrukking van Zijn innerlijk. Alles was met Zijn karakter in overeenstemming. En het gevolg is haat (vs. 40). Hij hield hen, vanuit de gemeenschap met de Vader de waarheid voor, en daarom werd Hij gehaat.

In de tweede plaats zien we de liefde van de vader. Israël had Jozef lief. De Heer Jezus was op aarde als het voorwerp van de liefde van de Vader. ’Daarom heeft de Vader Mij lief.. . (Joh. 10 : 17).

De gevolgen daarvan zien we in vs. 19: ’En velen van hen zeiden: ’Hij heeft een boze geest en is waanzinnig. . . ’Ook hierom werd Hij gehaat door Zijn broeders, het volk van Israël. De derde reden zien we in het bekleden met heerlijkheid. Jakob gaf Jozef een veelkleurige rok. Dat toont ons bij de Heer Jezus niet Zijn toekomstige heerlijkheid. In Zijn vernedering zien we toch steeds weer door de sluier heen de heerlijkheid doorschemeren, die God ons toont. In Joh. 10 : 3 1: ’De Joden dan namen opnieuw stenen om Hem te stenigen’. De werken van de Vader waren door Hem gedaan, Gods heerlijkheid was aan het licht gebracht, ook met woorden. God had Zijn welgevallen in de geliefde Zoon duidelijk gemaakt. Hier werd de uitwerking gezien. De versiering van de Heer was aanleiding voor hen om Hem te stenigen.

Tenslotte zien we dat Jozef openlijk Gods plannen over hem meedeelt. God maakte duidelijk dat hij de eerste onder de broeders zou zijn. In het leven van de Heer Jezus zien we ook dat Hij er niet omheen ging en zei, toen Hem gevraagd werd: ’Als gij de Christus zijt, zeg het ons’: ’Van nu aan zal de Zoon des mensen gezeten zijn aan de rechterhand van de kracht van God’ (Luk. 22: 69). En daarom vonden ze Hem des doods schuldig. Luk. 19: 14: ’Maar zijn burgers haatten hem... ’ en Joh. 19: 15: ’Maar zij riepen: Weg met hem ... Wij hebben geen koning dan de keizer’. Vanwege Zijn koningschap werd Hij verworpen. Hij claimde de Koning van Israël te zijn. Op grond van die openbaring van God werd Hij verworpen en naar het kruis gebracht.

Met betrekking tot de eerstgenoemde reden kan ook Joh. 7 : 7 aangehaald worden. Nadat de Heer gezegd heeft dat Zijn tijd er nog niet was, zegt Hij: ’U kan de wereld niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken boos zijn’. Dat is een getuigenis ten opzichte van Zijn broeders, het volk.

Het ging om kwaad gerucht, niet om kleinigheden. Denk maar eens aan wat Simeon en Levi uitgehaald hadden. De broeders van Jozef waren geen lieverds. Het was geen kattekwaad dat Jozef overbracht. We hebben gisteren al gezien dat we van kwaad getuigen moeten, daar waar het hoort. En dat is bij hem die het gezag had hen te straffen.

In Hem van wie Jozef het type is wordt dit alleen maar versterkt. Het ging om kwaad, hun werken waren boos. Zo is ook het getuigenis over Herodes: ’Zeg die vos. . .’ En ook dat wekte haat op.

Het is overigens niet zo dat Israël in vs. 3 een beeld van God is. Het is het beeld van het volk van God, van degenen die gelovig de Heer hebben aangenomen. Israël aanbidt (Hebr. 1 1). Wel komt hij en zegent hij Farao. Door de Heilige Geest opgevoed neemt hij een plaats in boven de dingen van deze wereld.

De indeling van Genesis in hoofdstukken speelt ons parten. Vs. 1 van Gen. 37 hoort bij het slot van Gen. 36. De scheidingslijn, de caesuur ligt bij: ’Dit zijn Jakobs geschiedenissen. . .’. We zien nu Jakob in een geheel nieuwe samenhang. Abraham was in Gen. 12 tot Gen. 21 een beeld van de gelovige, maar in Gen. 22 ligt weer zo’n scheidingslijn; hij wordt dan een beeld van God. De indruk bestaat dat we dat hier ook bij Jakob zien. Hij was tot nu toe de dwalende gelovige, maar we zien nu een nieuw type, een nieuwe fase. Anders zou ’Jozef, de geliefde zoon van Israël’ geen betekenis hebben. Jozef is immers de zoon van zijn liefde, de man naar zijn hart.

Maar Israël is nooit een beeld van God Zelf; hij is de vorst, de strijder van God, die tot aanbidding gebracht wordt. Het is dat deel van het volk dat met God in verbinding staat en dat de Heer Jezus heeft aangenomen. Die de Heer Jezus liefhadden boven Mozes (en die dus over de Heer Jezus denken, zoals God over Hem denkt - noot van notulist).

We moeten bij de typen ook bedenken dat Abraham, na het beeld geweest te zijn van de hemelse wandel van een gelovige in Gen. 22 een beeld van God wordt in het werk. Datzelfde geldt voor Izaäk ten opzichte van de Heer Jezus, ook daar in het werk. En we hebben al gezien dat Jakob een beeld is vanhet werk van de Heilige Geest, om van een Jakob een Israël te maken. Wat God aan aardse kracht van Jakob had weggenomen bracht hem tot waar hij een stok voor nodig had, tot aanbidding.

Datzelfde geldt natuurlijk ook bij de dromen van Jozef. We kunnen toch moeilijk de schoven op God, de Vader toepassen. Jozef was nogjong, 17 jaar. In de Engelse vertaling lezen we van twee bezigheden van Jozef. Hij hoedde de kudde en deed dienst met de zonen van Bilha en Zilpa. In deze vrouwen zien we een beeld van slavernij, van een knechtshouding. Ze zijn een beeld van Israël onder de wet en onder de Romeinen; van alle zijden in slavernij. Met herders die niet voor de kudde zorgden. Met Farizeeën en schriftgeleerden, die het welzijn van de kudde niet zagen. De Heer deed dienst als knecht (Fil. 2); Hij kwam als mens op aarde om te dienen. Dat wordt hier tot uitdrukking gebracht. Hij was de enige, ware Dienaar (Markus-Evangelie) die de kudde op ware wijze voedde. Zie de synagoge in Nazareth. Hij sprak woorden van genade, hij gaf zielevoedsel zoals nog nooit gehoord was. Zowel op geestelijk als op lichamelijk niveau werd de kudde gevoed. Zij waren als schapen die geen herder hebben (Mark. 6: 34). In Zijn hele leven was Hij de ware Herder. De goede Herder (Joh. 10). Zien we dat hier niet?

Hij was als dienaar en knecht te midden van Zijn volk. ’Ik ben in het midden van u als een die dient’ (Luk. 22: 27).

Aan de andere kant is er sprake van een veelkleurig kleed. Is dat niet wat we in Joh. 1 : 14 lezen: ’ ... en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd’. Dat werd niet door de grote massa, maar wel door sommigen gezien. Een soortgelijke uitdrukking vinden we bij Tamar in 2 Sam- 13: 18: ’Zij nu had een veelvervige rok aan; want alzo werden des Konings dochters, die maagden waren, met mantels gekleed’. Zo was de Heer miskend, verworpen en veracht door de broeders. Maar er was toch een groep die het zag, die Zijn heerlijkheid hebben aanschouwd, ook al was Hij een dienaar. ’Een ieder was als verbergende het aangezicht voor Hem . . .’. Maar Nathanaël zei: ’Rabbi, Gij zijt de Zoon van God’. Ook daar wordt het kleed gezien. Een gedeelte van het volk heeft het wel gezien. ’Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’ (Matth. 16: 16). Velen hadden eenvolkomen verkeerd begrip van de Heer Jezus, zoals uit de vorige verzen blijkt. Maar dan doet Petrus deze uitspraak, en daarin wordt de veelkleurige rok gezien.

Israël had Jozef lief. Hij wordt gezien als de vader van Jozef (vs. 2). In het Evangelie van Johannes lezen we in hst. 3 : 35: ’De Vader heeft de Zoon lief’. Dat spreekt tot ons hart. In Joh. 5 : 20 zegt de Heer Jezus het zelf: ’Want de Vader heeft de Zoon lief. . .’. Ook in Joh. 10 : 17 en uiteraard Kol. 1 : 13 vinden we die gedachte. De Zoon van Zijn liefde. Zo heeft Hij ons voor ogen gestaan en zo is Hij nu voor onze harten. Lied 197 : 3.

Bij de praktische bespreking hebben we van gedachten gewisseld of het nu wel zo juist was dat Jakob zijn liefde voor Jozef zo liet blijken. Was het niet beter geweest dat te laten? Er was wel grond voor, het bracht de gemeenschap tot uitdrukking. Het hart van Jakob ging naar Jozef uit om wat hij in hem zag, in zijn karakter. Maar het was misschien niet verstandig dat zo te laten merken.

Maar bij de beschouwing van de Heer Jezus, waarvan Jozef het type is, is die verering niet zomaar te vergelijken alsof Hij een broeder onder de broeders was. Jozef was een bepaalde zoon. Maar bij de Heer is het zo dat Hij alleen waardig is, en in alles uitsteekt boven de broeders, ook boven ons, met een door God gewerkte erkenning van Zijn voortreffelijkheid. Erkenning dat de Vader Hem liefhad, wat de haat van de volksgenoten opwekte.

In vs. 4 lezen we een bijzonder woord: ’ ... konden hem niet vredig toespreken’. De toestand in de harten van de broeders was zo. In de profetieën is over het ongelovig Israël ten opzichte van de Heer Jezus gesproken. In het Evangelie van Johannes lezen we: ’Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkaar aanneemt en niet de eer zoekt, die van de eeuwige God is?’. En in Joh. 8: 43 en 44: ’Waarom kent gij Mijn spraak niet? Omdat gij Mijn woord niet kunt horen. Gij hebt de duivel tot vader... ’. In beide teksten wordt over kunnen gesproken. Het zijn harde woorden die in vs. 44 en 45 klinken. De waarheid heeft een schel geluid. Het is een getuigenis tegen duizenden mensen in onze tijd. Die God niet de eer willen geven. Die vervuld zijn van zichzelf en die eigen eer zoeken. In zulk een toestand kwam de Heer, te midden van zulke mensen. Die nu ook niet van Hem willen weten, ondanks de rijkdom van het Woord. Is er nog iemand op wie dat getuigenis van toepassing is? Dan is ook nu het getuigenis: ’Je kunt niet in Hem geloven, je hart ontsluiten. Je bent vol van jezelf en zoekt de eer van mensen. Je bent niet bereid God te eren, door je eigen verdorvenheid te erkennen, door te erkennen dat God recht spreekt over onze verloren toestand, dat Hij gelijk heeft als Hij ons het oordeel aankondigt’. leder mens zal strafschuldig voor Zijn rechterstoel staan. Als zo iemand dit hoort, moge hij dan aan zo’n oproep gehoor geven en de hindernissen wegruimen, die hem weerhouden om Hem te erkennen en aan te nemen. Hindernissen die beletten God de eer te geven, te erkennen wie de Heer Jezus is en wie je zelf bent.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, januari ’85
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.