Uit Hooglied - Deel 1

Uit het Hooglied (1)

’Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben de maagden u lief’(Hooglied 1:3).

In het Hooglied lezen wij veel over de bruid en de bruidegom en over de liefdesrelatie die er tussen hen beiden is. Wij mogen dit toepassen op de verhouding die er is tussen de gelovige en Christus. De gelovige heeft Christus lief, omdat hij weet dat Christus hem eerst heeft liefgehad.

In dit vers spreekt de bruid over de naam van de bruidegom:’Uw naam is een olie die uitgestort wordt’ (of: ’als uitgegoten olie is uw naam’ N.B.G.). Dit mogen wij toepassen op de naam van de Heere Jezus: ’Jezus-naam, wie kan doorgronden al Uw diepte en hoogte, wie?’ Deze naam is kostbaar voor het hart van de gelovige. Deze naam is de bron van zijn vreugde en zijn vrede.

De engel zei tot Maria:’...en u zult Hem de naam Jezus geven’ (Luk.1:31). God heeft Hem deze naam, die boven alle naam is, geschonken (Fil.2:9). Er is geen andere naam onder mensen gegeven waardoor wij behouden moeten worden (Hand. 4:12).

Wie vergeving van zonden ontvangen heeft, kent Hem die deze heerlijke naam draagt, als zijn persoonlijke Heere en Heiland. Dat is een kostbaar bezit. Het is vanzelfsprekend, dat er een verlangen in ons hart is om Hem beter te leren kennen en iets meer te zien van Zijn schoonheid, Zijn heerlijkheid en Zijn voortreffelijkheden.

’Uw oliën zijn goed tot reuk’

Deze oliën worden gemaakt van welriekende kruiden. De kruiden zijn in de Bijbel een beeld van de Heere Jezus en Zijn lijden. Deze kruiden worden in een mortier stukgestoten door de zalfbereider. Zo ontstaat de zalfolie met haar liefelijke geur.

Als wij ons bezighouden met het lijden van de Heere Jezus, met Zijn liefde voor ons en Zijn volledige overgave aan Zijn God en Vader, dan genieten wij van die liefelijke geur en worden onze harten vervuld met aanbidding. Als de zalfolie wordt ’uitgestort’, wordt het huis vervuld met de geur van de balsem.

Dat gebeurde toen Maria ’een pond balsem van onvervalste, kostbare nardus nam en de voeten van Jezus zalfde’ (Joh.12:3). Er kan bij ons alleen ware aanbidding zijn, als wij ons bezighouden met de ’balsem’, met de ’zalfolie’. Dat mogen wij elke dag doen, maar in het bijzonder op de eerste dag van de week, tot verheerlijking van Hem wiens naam zo kostbaar is voor onze harten.

Uit het Hooglied (2)

’Trek mij, wij zullen u nalopen. De koning heeft mij gebracht in zijn binnenkamers; wij zullen ons verheugen en in u verblijden; wij zullen uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben u lief’ (Hoogl. 1:4).

In onze tijd van traagheid en lauwheid is het wel nodig dat wij door onze geliefde Heere en Heiland ’getrokken’ worden. Dit doet Hij op veel manieren, maar wel in het bijzonder door Zijn Heilige Geest en door Zijn Woord. Het is nodig, dat wij Hem steeds weer vragen of Hij ons wil meetrekken. Als dit de wens van ons hart is, verlangen wij er ook naar achter Hem aan te gaan en dicht bij Hem te zijn. Hij wil ons naar Zijn ’binnenkamers’ voeren om ons Zijn kostbaarheden te laten zien: verborgen schatten in verbinding met Zijn Persoon, Zijn liefde die de kennis te boven gaat, Zijn lijden en sterven, Zijn opstanding en hemelvaart, Zijn zitten aan de rechterhand van de Vader en Zijn dienst voor ons als Voorspraak en Hogepriester.

Als Hij ons laat genieten van al deze kostbare waarheden, verheugen wij ons. Dan is er lof, dank en aanbidding in onze harten en onze monden, dan juichen wij en verblijden wij ons in Hem. Dan vermelden wij, dan prijzen wij Zijn liefde, want die liefde heeft voor ons meer waarde dan alles wat de wereld ons aan vreugde kan geven. De wijn spreekt van vreugde. Dan hebben wij overvloed, dan kunnen wij zelfs nog geven aan anderen, met wie wij in aanraking komen, hetzij kinderen van God, hetzij mensen die nog geen vergeving van zonden ontvangen hebben. De blijdschap die wij in Hem bezitten, dringt ons om Zijn deugden te verkondigen. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad. Hij is het waard dat wij Hem van harte eren, danken, prijzen en aanbidden.

Uit het Hooglied (3)

’Ik ben zwart, doch liefelijk, gij dochters van Jeruzalem, gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo’(Hoogl. 1:5).

Wat een tegenstelling ligt er in de woorden: licht en donker, wit en zwart, leven en dood, hemel en hel. Wit is de kleur van reinheid en van vreugde. Zwart is de kleur van de rouw en van de dood. Elke zondaar die met zijn zonden tot de Heere Jezus komt, ontvangt vergeving van zonden en vrede met God. Hij is bekleed met de klederen van het heil. Hij heeft het eeuwige leven en bezit de ware blijdschap. In Ef. 2:1 wordt de toestand voor onze bekering beschreven: ’Dood in overtredingen en zonden’. ’Zwart’, dat is de toestand van elk mens van nature. ’Want allen hebben gezondigd’ (Rom. 3:22). Maar wat een genade hebben wij ontvangen: ’Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw’ (Jes. 1:18). Nu zijn wij ’wit’ door het bloed van de Heere Jezus, de Zoon van God (1 Joh. 1:7). Wat is het geweldig te weten dat wij aangenaam zijn gemaakt in de Geliefde, dat wij liefelijk, bekoorlijk, zijn in Zijn ogen. Wat een verandering heeft er plaatsgevonden!

Een nieuwe positie

De zwarte geitevellen, waarvan de tenten van Kedar (een nomadenvolk) gemaakt zijn, doen ons denken aan onze natuurlijke toestand. Maar de tenten van Kedar en de gordijnen van Salomo spreken ook van onze nieuwe positie, namelijk afgezonderd voor God. ’Kunstvaardige vrouwen sponnen het geitehaar’, lezen wij in Ex. 35:25. Van dat geitehaar werden tentkleden gemaakt voor de tabernakel (Ex. 26:7). Deze tentkleden spreken van de volmaakte afzondering van Christus van al het kwaad. Maar ook de verlosten van de Heere zijn ’een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilige natie, een volk tot een eigendom’ (1 Petr. 2:9).

Wij moeten voor Christus leven in een wereld die Hem verworpen heeft. Wij moeten ons reinigen en afzonderen van alles wat Hem niet welgevallig is. Nu komt het er op aan, hoe onze gezindheid is. Is ons hart vol liefde en dankbaarheid tegenover Hem? Dan proberen wij alles te mijden, wat Hem, onze geliefde Heere en Heiland, kan bedroeven en oneer aandoen.

 

Uit het Hooglied (4)

’Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat de zon mij heeft beschenen; de kinderen van mijn moeder waren tegen mij ontstoken; zij hebben mij gezet tot een hoedster van de wijngaarden; mijn wijngaard die ik heb, heb ik niet gehoed’ (Hoogl.1:6)

Als de zon onbarmhartig op de huid schijnt, wordt zij eerst rood en pijnlijk, daarna wordt zij donkerder van kleur. Verbranden gaat gepaard met pijn, vaak met veel pijn. Is dit geen treffend beeld van het lijden en van de beproevingen die de Heere gebruikt om ons te reinigen, te louteren? Het lijden is voor het vlees niet aangenaam, maar wij moeten bedenken dat de Heere er een bepaald doel mee voor ogen heeft. Hij gebruikt het lijden om ons nog waardevoller voor Hem te maken en om ons dichter bij Zichzelf te brengen.

Het voorbeeld van de leren zak

Job ging door een diep lijden. Als hij spreekt over zijn ellende, dan zegt hij onder andere: ’Mijn huid is zwart geworden onder mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorheid’ (Job 30:30). Het ’lijden van de tegenwoordige tijd’ kan ons afmatten en wij kunnen erdoor in de put zitten. De psalmist zegt: ’Ik ben geworden als een leren zak in de rook’ (Ps. 119:83). De leren zak met wijn werd bovenin de tent, bij de tentopening, opgehangen. Door die opening trok de rook. De leren zak werd helemaal zwart, maar de inhoud werd waardevoller.

Waardevoller

Is het niet de moeite waard, geliefd kind van God, dit lijden en deze beproevingen te verdragen, om daardoor waardevoller voor Hem te worden? Maar door het lijden zal Hij ook waardevoller en kostbaarder voor u worden! Probeer te volharden als u moet lijden.

Het geeft niet wat anderen denken

’De kinderen van mijn moeder waren tegen mij ontstoken’. Het kan zijn dat de mensen niets begrijpen van uw verdriet en van uw moeilijke omstandigheden. De Heere Jezus begrijpt het wel, Hij voelt met u mee en Hij zal zorgen voor de uitkomst. De vrienden van Job beschuldigden hem van zonde, toen hij lijden moest. Misschien denken anderen, bekenden of vrienden, ook zo over u en drukken ze u in een hoekje. Maar het lijden is niet altijd een straf op zonden die wij gedaan hebben. Het kan ook zijn dat God ons hierdoor voor kwaad wil bewaren. Zeker is, dat God ons door het lijden dichter bij Zichzelf wil brengen .

Bij ontrouw

’Mijn wijngaard dien ik heb, heb ik niet gehoed’. Ook al bent u ontrouw geweest in het hoeden van de wijnberg, in dat wat God aan u heeft toevertrouwd, Hij wil u toch ’wijn’ geven; dat is ware vreugde in Hem. Hij wil u binnenleiden in ’het wijnhuis’ (Hoogl. 2:4). Nu al, op deze aarde, geeft Hij hemelse blijdschap in het hart. En spoedig zal Hij ons daarboven eeuwige, onvergankelijke blijdschap in de Heere Jezus geven.

Uit het Hooglied (5)

’Zeg mij aan, gij dien mijn ziel liefheeft, waar gij weidt, waar gij de kudde legert in de middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden van uw metgezellen?’ (Hoogl. 1:7)

Wat geweldig is toch de liefde van God! Die liefde is in onze harten uitgestort. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Ook de Heere Jezus heeft mij liefgehad en Zichzelf voor mij overgegeven. Ons hart heeft nog één wens: aan Zijn hart te rusten en van Zijn liefde te genieten.

In de vraag van de bruid zijn twee woorden heel belangrijk: ’waar’ en ’gij’! ’Waar’ vraagt naar de plaats en ’gij’ spreekt over de persoon die zij liefheeft. Deze vraag is belangrijk: ’Waar weidt gij’? Op de grazige weiden, aan de rustige wateren vindt de ziel alles wat zij nodig heeft. Daar is voedsel, rust en verkwikking. Daar is Hij Zelf, de Goede Herder, de Geliefde, die altijd het beste voor de zijnen, die Hij zo duur gekocht heeft, op het oog heeft.

’Waar legert gij de kudde op de middag?’ Als de zon op haar hoogste punt staat, als hitte en moeheid ons neerdrukken, als beproevingen en lijden in deze wereld het ons zo moeilijk maken, is Hij daar! Als wij bij Hem blijven dan is het goed. Zoals er in het Boek Ruth maar één veld van Boaz was, zo is er ook nu maar één plaats waar Hij het middelpunt is: ’Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam, daar ben Ik in hun midden’ (Matth. 18:20). Wat een kostbare plaats is dit in de verwarring rondom ons.

Heel belangrijk is ook de persoonlijke gemeenschap met Hem! Niet als ’één die zich bedekt’, maar in oprechtheid van hart en zichtbaar voor anderen. Dan zullen zij opmerken dat wij Hem alleen liefhebben, dat wij Hem dienen en Hem trouw willen navolgen.

Uit het Hooglied (6)

’Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit op de voetstappen van de schapen en weid uw geiten bij de woningen der herders’ (Hoogl. 1:8)

De bruid van Jezus Christus (dat zijn allen die door Hem vergeving van zonden ontvangen hebben) is voor Hem een kostbaar bezit. De schoonheid die de bruid bezit, heeft ze niet uit zichzelf, maar alleen door Hem. Is Hij ook kostbaar voor ons hart? Weten wij waar Hij Zich ophoudt en waar Hij voedsel geeft aan zijn kudde? Wij moeten altijd in zijn nabijheid blijven, in zijn gemeenschap leven. Dit doen wij helaas niet altijd. Wij blijven vaak achter. Dat is gevaarlijk! De vijand heeft het gemunt op zulke eenlingen. Hoe moeten wij terugkeren als wij afgedwaald zijn? Wij moeten letten op de voetstappen (’de sporen’ N.B.G.) van de schapen en die moeten wij navolgen. Dan komen wij weer terug bij de Goede Herder.

Wat is het belangrijk dat wij ook de voetstappen van Hem navolgen. Hij is de weg van het lijden door deze wereld gegaan. Laten wij zijn voetstappen navolgen. Die voetstappen vinden wij in het Woord van God. Als wij dit doen, dan blijven wij niet achter, dan verliezen wij geen dagen, weken, maanden of jaren in een leven zonder gemeenschap met Hem.

’En weid uw geiten bij de woningen van de herders’. Dan weten wij ook, hoe nodig en belangrijk het is onze kinderen ( een vrije toepassing van ’de geiten’) te weiden bij de woningen van de herders. Dan is het de wens van ons hart, dat zij vroeg de Goede Herder leren kennen in zijn liefde, genade en erbarmen. Wat worden de kinderen vaak verwaarloosd als er bezoeken worden afgelegd. De volwassenen praten vaak over bijkomstige en waardeloze dingen. Men denkt in het algemeen zo weinig aan de zielen van de kleinen, om zich met hen bezig te houden, om hen voedsel te geven bij de woningen (’verblijven ’N.B.G.) van de herders. Moge de Heere het verlangen in onze harten leggen, ons meer met de kinderen bezig te houden.

 

Uit het Hooglied (7)

’Mijn vriendin, ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao’ (Hoogl.1:9)

Hier vergelijkt de bruidegom de bruid met een paard. Een paard voor de wagens van Farao. Salomo voerde paarden uit Egypte in, omdat de Egyptenaren waardevolle paarden hadden (1 Kon. 10:28). Wat een prachtig gezicht is dat: een volbloedpaard dat wacht op het teken dat hij mag lopen. Als een pijl uit de boog vliegt hij weg, zo gauw de ruiter hem een teken geeft door een zachte roep of een lichte ruk aan de teugel. Op dat ogenblik wacht hij, terwijl elke spier gespannen is. De Farao’s, de koningen van Egypte, spanden zulke prachtige paarden voor hun statiewagens.

Het paard is een beeld van bereid zijn voor de dienst, van snelheid, maar ook van kracht. De bruidegom vergelijkt de bruid met zo’n paard.Dit beeld willen wij nu op onszelf toepassen. De Heere ziet bij ons ook graag deze bereidheid tot de dienst voor Hem. Is ook bij ons die wachtende houding om ons, als Hij ons een opdracht geeft, te haasten deze opdracht uit te voeren? Niet in eigen kracht, maar in de kracht die Hij ons wil geven?

Misschien hebben wij een dienst die helemaal niet opvalt, een dienst die door niemand wordt gezien. Wij moeten dan bedenken dat wij iets doen voor onze geliefde Heere en Heiland. Wij mogen Zijn praalwagen voorttrekken. Wij mogen iets doen in het werk van Hem, Die ons het eerst heeft liefgehad.

Oude broeders en zusters zeggen misschien: ’Wat kan ik nog doen? Ik kan niet meer lopen. Ik kan geen bezoeken meer maken’. Dit mag waar zijn, maar u kunt nog wel bidden. Doe het dan ook. Het gebed is zo belangrijk. Wij die nog jonger zijn en kunnen gaan en staan waar wij willen, laten wij Hem gewillig dienen met overgave en in getrouwheid.

 

Uit het Hooglied (8)

Terwijl de koning aan zijn tafel is, geeft mijn nardus haar reuk (Hoogl. 1:12)

Wat is het een voorrecht, dat wij, nadat wij de vergeving van onze zonden gekregen hebben, Hem, onze Heere en Heiland, iets mogen brengen, namelijk lof, dank en aanbidding! Zoals de kostbare nardus een heerlijke geur verspreidt, zo ook de aanbidding. Zij is kostbaar voor de Heere Jezus en voor God. De Vader zoekt zulke personen die Hem aanbidden in geest en waarheid (Joh. 4:23).

Maria had een albasten fles met balsem van echte, kostbare nardus. Zij nam de fles en brak die om het hoofd van de Heere Jezus te zalven (Mark. 14:3). En het huis werd met de geur van de balsem vervuld (Joh. 12:3).

Die kostbare nardus wil de Heilige Geest bij ons tevoorschijn brengen, als wij ons bezighouden met de Persoon en het werk van de Heere Jezus. Aan het kruis van Golgotha moest de reine, zondeloze Zoon van God lijden voor ons, ja, Hij moest lijden voor mijn zonden. Hij heeft de toorn van God gedragen. Het oordeel over de zonde van een heilige en rechtvaardige God, dat wij verdiend hadden, is op Hem neergekomen. Hij heeft volhard tot Hij kon uitroepen: Het is volbracht! Hij is de aanbidding van ons hart volkomen waard! Wat is het een voorrecht om de opgestane Heere, Die nu zit op de troon, dank en aanbidding te brengen aan Zijn tafel, samen met Zijn verlosten.

Wij willen lof en eer U geven,
U bent de hulde eeuwig waard.

(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, oktober ’87
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door
Bijbelstudie-BBS ’aCross the Bible’

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.