De Koning komt!

De Koning komt!

Het toekomstige “Babylon” tekent zich per dag duidelijker af, zo las ik in een tekstbericht op de Tv dat met ingang van 2002 elke Europeaan een gelijksoortig giro- of banknummer krijgt. Dit is volgens de EEG beter en gemakkelijker voor het betalingsverkeer, men zegt er niet bij dat dit al zo’n 10 jaren gaande is. Elke betaling die we per bank, giro of elektronisch doen wordt in Brussel geregistreerd via het “SWIFT-systeem”, de computer die men hiervoor gebruikt wordt “het Beest, 666” genoemd! Als u met uw pas in de winkel betaald gaat de data via “BEANET” naar “SWIFT” pas daarna naar de bankinstelling. U merkt er niets van, dit is een kwestie van seconden. Het gevaar zit in het feit dat elke betaling (en gift!) die u doet via de banken en de giro wordt geregistreerd! Daar komt bij dat sinds een aantal jaren “Europol” bestaat, dit is de Europese politie die boven elke landelijke wet staat. Terwijl de Nederlandse politie steeds meer beknot wordt in haar optreden mag de Europol spioneren, infiltreren en wat er meer mogelijk is. De politiebonden klagen steen en been maar het helpt hen niets, Europol blijft haar uitzonderingspositie houden! Dit doet me denken aan het boek “1984” van George Orwell, daarin wordt beschreven hoe mensen leven in de totale dictatuur, waarin alle persoonlijke vrijheid is ingeperkt. In 1984 zijn Orwells’ sombere gedachten niet uitgekomen maar dát die tijd komt is zeker volgens de Bijbel.  “Babylon” is dichterbij dan we durven denken, en het is de ondergang van dit antichristelijke rijk waarover de hemel zich verblijden zal in de toekomst:

“Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God. Want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand geëist. * En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden. En de vierentwintig oudsten en de vier dieren wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is, en zij zeiden: Amen, halleluja! En een stem ging uit van de troon, zeggende: Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten! En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.”  Openbaring 1:1-6
 

* In “Het lied van Mozes” zien we de “profetie” over deze situatie, we kun-nen zeggen dat wat Mozes heeft gezegd hier haar finale vervulling krijgt. In het verleden zijn natuurlijk meer “haters van God en Zijn volk” geweest, denk maar eens aan Hitler en anderen maar wat er te wachten staat is vele malen gruwelijker en zal direct door de Here Zélf bestraft worden. Laten we eens zien wat Mozes eerder heeft gezegd:

“Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht. Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemelen zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef: Als Ik mijn bliksemend zwaard wet, en mijn hand grijpt naar het gericht, dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders, en vergelding brengen over wie Mij haten. Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed, en mijn zwaard zal vlees verslinden: het bloed der verslagenen en der gevangenen, de harige hoofden der vijanden. Jubelt, gij natiën, om zijn volk, want Hij wreekt het bloed van zijn knechten, Hij oefent wraak aan zijn tegenstanders en verzoent zijn land, zijn volk.”
Deuteronomium 32:39-43

We zien hier in Deuteronomium 32:39-43 een parallel met Openbaring 19, de eerste 6 verzen, maar als we goed opletten zien we óók dat de Here wraak oefent aan hen die Zijn volk vervolgd hebben!

Denk nu eens aan het Duitsland uit de tweede wereld oorlog, het huidige Rusland, maar ook Irak, Iran en al die andere landen! Het kán lang duren, maar dát de wraak des Heren komt staat voor mij vast!

We moeten de eerste 6 verzen van Openbaring 19 tegen de achtergrond van hoofdstuk 18 zien.

“Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtzaak tegen haar berecht.”  Openbaring 18:20

Aan deze oproep wordt in de hemel op een geweldige wijze gehoor gegeven. Het grote Babel, dat zowel de valse kerk (de hoer) als ook het Babylonisch-antichristelijk Wereldsysteem inhoudt is nu gevallen en totaal vernietigd. De bewoners van de hemel breken uit in een geweldige jubel, iets wat nog nooit tevoren is gehoord want we komen hier voor het eerst in het Nieuwe Testament het woord “Halleluja” tegen. Dit is een merkwaardige dankzeggings-uitdrukking die ooit eerder op aarde werd gebruikt. Het is hetzelfde woord dat we 22 keer in de Psalmen tegen komen, elke keer als de grootheid van God tegen komen, en 4 keer in het boek Openbaring, waarvan de eerste in Openbaring 19 voorkomt. Zodra het “Halleluja” klinkt wordt er gesproken over de grootheid van de Here God.

Eén van de “oude mannen Gods’”, Aartsbisschop Anselmus van Canterbury, die in 1190 overleed, beschouwde het woord “Halleluja” als engelentaal. Augustinus zei dat dit woord alles inhield, wat tot lofprijzing van de Eeuwige God behoorde. Uitgaande van Openbaring 19:1 zien we duidelijk een chronologische volgorde in de gebeurtenissen want in vers 1 staat “hierna”:

“Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God.”  Openbaring 19:1

Tussen Openbaringen 18 en 19 zit een enorm verschil, in 18 een “drievoudige jammerklacht” de koningen (vers 9), de kooplieden (vers 11) en de scheepsbemanningen (de verzen 17-19) huilden, jammerden en riepen hun verdriet uit over “het grote Babylon”.

Terwijl in hoofdstuk 19 een “drievoudige jubelroep” los barst van; de grote schare (vers 1), de 24 oudsten (vers 4) en de 4 dieren, die om de troon zijn. Als we vers 22 van hoofdstuk 18 vergelijken met Openbaring 19: 1-6 vergelijke valt ons een schril contrast op:

“En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden.”  Openbaring 18:22

 Een grote stilte en vreugdeloosheid op de aarde tegenover de extase in de hemel, we lezen in Openbaring 19:1;

“Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God.”  Openbaring 19:1

Er wordt inde tekst niet gezegd vanwaar ze uit de hemel klinken maar de “grote schare” brengt ons bij de “ontelbaren” die uit de grote verdrukking komen en hun klederen hebben gewassen in het bloed van het Lam:

“Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!”  Openbaring 7:9-10

“De grote schare die niemand tellen kan” heeft zich tijdens de Grote Verdrukking bekeerd tot de Here Jezus en moest dit met het leven betalen. Ze zijn nu in de hemel, van waaruit ze het rechtvaardige oordeel aan Babel voltrokken zien en in een luid “Halleluja” losbarsten. We kunnen ons niet voorstellen hoe de apostel Johannes dit “Halleluja” eigenlijk kon horen, ons gehoor heeft een beperkt menselijk gehoor. Het moet onbeschrijfelijk geklonken hebben in de oren van Johannes want hij beschrijft het met de volgende woorden:

“En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele  wa-teren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard.”
Openbaring 19:6

Johannes spreekt hier over een stem van “vele wateren en donderslagen”, het moet geweldig en massaal geweest zijn daar op Pathmos. We lazen in Openbaring 19:6 óók “onze God” en hier spreekt duidelijk uit dat het hier om verlosten gaat, komende uit de Grote verdrukking. Deze zielen behoren niet tot de Gemeente van Christus want die zijn van de aarde weggenomen voordat de antichrist zich aan hen kon vergrijpen, we lezen in 1 Thessalonicenzen 4: 13-18;

“Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere [mensen], die geen  hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen. Vermaant (vertroost) elkander dus met deze woorden.’  1 Thessalonicenzen 4:13-18
 
De mensen van Openbaring 19:1-6 waren niet bij de heugelijke dag welke beschreven staat in de 1e Thessalonicenzenbrief, dát is voor hen die op het moment van de opname “in Christus zijn”, die geloven dat Christus gestorven en opgestaan is.

Zij die beschreven worden als hen die “halleluja” roepen verblijden zich over de wraak van de Here, dit mág de Gemeente niet doen, die leeft vanuit genade en verblijdt zich niet over het onheil wat andere mensen overkomt.

De Bruiloft van het Lam
Als Babylon gevallen is, de macht van het beest verbroken is, betekent dat, dat het moment is aangebroken, dat de eigenlijke vorst over de aarde op het punt staat Zijn opwachting op de aarde te maken. Al veel eerder, in Openbaring 11:15 vv. heeft Hij de heerschappij aanvaard, is Hij tot Koning uitgeroepen. Waarom heeft het dan nog zo lang geduurd, voordat Hij Zijn Koninkrijk in bezit gaat nemen? Het antwoord op deze vraag vinden we in Openbaring 19:7. Dat wachten hield verband met de Bruid, de Vrouw van het Lam. Zij had zich nog niet gereed gemaakt, was nog niet klaar om haar Bruidegom te ontmoeten.

“Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de  bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt.”  Openbaring 19:7

Een moeilijke vraag in dit verband is die naar de identiteit van de bruid. Het is belangrijk om op te merken, dat de Openbaring grotendeels een Oudtestamentisch boek is. Alleen in de eerste hoofdstukken van Openbaring vinden we de Nieuwtestamentische periode terug: de Gemeente van de Here Jezus Christus. In de hoofdstukken 2 en 3 op aarde, in de hoofstukken 4 en 5 in de hemel. Deze gemeente wordt door Paulus een ’geheimenis’ genoemd (Efeze. 3: 1-6), d.w.z.: het was in het Oude Testament volkomen onbekend.

“Daarom is het, dat ik, Paulus, die ter wille van Christus Jezus voor u, heidenen, in gevangenschap ben; Gij hebt immers gehoord van de bediening door Gods genade mij met het oog op  u gegeven: Dat mij door Openbaring het geheimenis bekendgemaakt is, gelijk ik boven in het kort daarvan schreef. Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus.  Dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: [Dit] [geheimenis], dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie”   Efeze 3:1-6

Door de Openbaring van deze geheimenis is de Oudtestamentische heilsge-schiedenis onderbroken om weer voortgezet te worden, wanneer het geheimenis van de Gemeente haar voltooiing heeft bereikt:

“Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat: Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten. Opdat het overige deel der mensen de Here zoeke, en alle heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen, spreekt de Here, die deze dingen doet. Welke van eeuwigheid bekend zijn.”   Hand. 15:14-18
 
De Openbaring aangaande de gemeente loopt uit, zoals we in het voorgaande zagen, op de indrukwekkende ’Opname der Gemeente’

“Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen.”   1 Thess. 4:16-17

Dit betekent dus, dat wanneer de gemeente in de hemel is, de Oudtesta-mentische heilslijn doorgetrokken zal worden, m.a.w “doe dit en gij zult leven”.

Wel, in Openbaring 4 is de gemeente in de hemel. Op aarde gaat God Zich dus weer bezighouden met Israël. Dan zullen de profetieën vervuld worden! In de Openbaring zien we dan vanaf hoofdstuk 6 alle Oudtestamentische profetieën uitmonden in hun vervulling. Het is juist in die Oudtestamentische profetieën, dat het beeld van de Bruid gebruikt wordt. En dan blijkt overduidelijk, dat het volk van Israël de bruid van de HERE, van de Messias is  (Jes. 54: 6 - 8; Jer. 2: 2).

“Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de Here geroepen, als  een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd, zegt uw God. Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij  nemen; In een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here.”  Jes. 54:6-8

“Ga, predik ten aanhoren van Jeruzalem: Zo zegt de Here: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land;”   Jer. 2:2

Wel is zij in het verleden ontrouw geweest aan haar Heer en heeft zij overspel gepleegd, maar altijd weer roept de Here haar op om terug te keren (Jer. 3:14; Jer. 4:1). Zelfs geeft de HERE de belofte, dat Hij eenmaal zeker Zijn volk zal herstellen, Zelf de gevraagde bekering zal bewerken, opdat zij weder Zijn Bruid zal zijn (Jer. 31:31-37; Hosea 2: 13-19).

“Zo zal Ik over haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baäls het offer ontstak, zich tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij vergat, luidt het woord des Heren. Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken tot haar hart. Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte. En het zal te dien dage geschieden, luidt het woord des Heren, dat gij Mij noemen zult: mijn man, en niet meer: mijn Baäl. Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden. Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen. Ik zal u Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming;”
Hosea 2:12-18

God bedient Zich van vele middelen om Zijn volk tot inkeer te brengen. Het laatste zal zijn de tijd van benauwdheid voor Jakob (Jer. 30:7 vv.) In de druk van die periode — het optreden van de antichrist zal doorslaggevend zijn — zullen zij tot hun God roepen, die dan niet wacht, maar hen di-rect zal confronteren met Hem, die zij doorstoken hebben, met de Christus (Zacharia 12:10).

Als gevolg daarvan zullen zij gereinigd worden:

“Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging.’  Zacharia 13:1

Als zij zich dan ook aan Babel onttrokken hebben, kan dat geoordeeld worden. Dan staat niets de komst van het Lam, de Bruidegom, meer in de weg. De macht die Hem tegenstreefde,- satan en de antichrist -is verbroken. Zijn Bruid heeft zich gereed gemaakt: de bruiloft is gekomen, het feest kan beginnen. Opmerkelijk is tevens - en ook dit wijst op Israël - dat er staat, dat de bruid zich gereed gemaakt heeft. Haar ontmoeting met de Bruidegom is afhankelijk gesteld van haar eigen werken. Hoe geheel anders is het met de Gemeente, die uitsluitend op grond van het werk van Christus, uit genade, Hem tegemoet zal mogen reizen. De bekleding van de bruid wordt dan ook omschreven als ’de rechtvaardige daden’ der heiligen. Voor de gelovigen uit de gemeente geldt echter, dat zij bekleed zijn met Christus, met de resultaten van Zijn Werken. Er kan geen twijfel over bestaan, Hier worden we geconfronteerd met het bekeerde Israël, dat klaar is om de Here te ontmoeten. En dan komt de Here ook werkelijk terug naar de aarde om de heerschappij daadwerkelijk op Zich te nemen. De hemel opent zich en de Messias rukt op ten strijde, gezeten op een wit paard. Hoe goed was satan er in het verleden in geslaagd God te imiteren. Ook zijn ’Messias’ verscheen op een wit paard met een kroon op het hoofd. Toch ontbrak de perfectie, er zijn verschillen. De ware Messias draagt niet één, doch vele kronen. Hem komt werkelijk alle lof en alle eer en alle macht toe. Tevens draagt Hij geen boog zonder pijlen, maar een zwaard. De vrede die Hij brengt, komt niet eerder dan dat eerst de ongerechtigheid bestraft is.

Zijn naam wordt hier genoemd: het Woord Gods. Ook het zwaard dat uit Zijn mond komt, is daar een beeld van. Het is dat Woord, dat maatgevend is. Daar zal de wereld zich aan moeten onderwerpen. Overtreding van Gods gebod zal niet getolereerd worden, noch kan het verborgen blijven voor Hem, wiens ogen zijn als een vuurvlam.

“En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd* was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods.”  Openbaring 19:11-13

* “Geverfd”: In een aantal vertalingen lezen we “geverfd”, dit is niet juist want er moet staan: “Gedoopt in het bloed” óf “ondergedompeld in het bloed”. De vertalers, die voorstanders van de kinderdoop waren, gaven er de voorkeur aan het woord onderdompelen of dopen niet te gebruiken vanwege de leer der kinderdoop.

De komende koning is gehuld in een bloedrood kleed. Dat wijst er op, dat Hij recht heeft op de wereld, omdat Hij ze met de prijs van Zijn bloed gekocht heeft. Maar meer nog wijst het ons er op, dat Hij het bloed van de mensen, die weerspannig waren tegen de HERE, eist. Zo vinden we het ook in Jes. 63:1-6, waar de wijnpersbak der gramschap van de toorn Gods getreden wordt. Wanneer de Here wederkomt, komt Hij niet alleen. Hij wordt vergezeld door hemelse heerscharen. We mogen hen nog eenmaal zien, die eerder voorgesteld werden als 24 oudsten: de gemeente van de Here Jezus Christus. Ongetwijfeld is in het voorgaande de vraag opgekomen, waar we deze moeten plaatsen.

Naar onze mening - maar ieder onderzoeke deze dingen zelf - moeten we in het vervolg van de Openbaring, wanneer het Lam genoemd wordt, denken aan Christus, verbonden met de gemeente. Immers, de gemeente is het lichaam, waarvan Christus het Hoofd is (Efeze 1: 22). Maar nog even wordt hier de gemeente genoemd naast de persoon van de Messias. Wat ons dan opvalt is, dat ook dezen door God geëerd en verheerlijkt zijn, blijkens het witte kleed dat zij ontvangen hebben. Andere plaatsen bevestigen, dat de Here bij Zijn wederkomst vergezeld wordt door de gemeente (Col. 3: 4; 1 Thess. 3: 13), die dan verheerlijkt is als Hij (1 Joh. 3: 2).

“Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.”    Col.3:4

Dan zal de ware aard openbaar worden van de Here Jezus en van Zijn gemeente, die zolang zij door het menselijk oog op aarde aanschouwd werden, vernederd, gesmaad en veracht zijn. Wij hebben dus twee groepen mensen gevonden: zij, die de bruid vormen - Israël, en zij die aan de Bruidegom verbonden zijn - de gemeente.

Er is echter nog een derde groep: de bruiloftsgasten. Wie mogen dat dan wel zijn? Wie zijn uitgenodigd tot het bruiloftsmaal des Lams? Naast Israël en de gemeente vinden we in de Bijbel nog de volkeren, de heidenen. Zij zijn het die tot de bruiloft genodigd worden. Velen eender wensen hun eigen weg te gaan, willen het bruiloftsfeest niet binnengaan. Welke zullen wel toe mogen treden? In een paar gelijkenissen in Mattheüs 25 vermeldt ons de Here Jezus dat. Om te beginnen in de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden. Zij verwachten de Messias, zonder misschien Zijn identiteit te weten. Maar zij wachten op Hem, die de vrede komt brengen. Vijf slechts hadden daarbij licht van de Heilige Geest. Wat zij daardoor zagen, wordt ons vermeld in Mattheüs 25:31-46, het oordeel over de schapen en bokken. Voor de troon der heerlijkheid van de Zoon des mensen staan de volkeren (vs. 32).

“En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken”  Mat. 25:32

Zij worden geoordeeld naar hun houding ten opzichte van de broeders van Christus, het volk Israël (vs. 40). Zij die op de Messias wachtten, en die in Israël het volk van God, de Bruid des Lams herkend hebben, zullen mogen ingaan. Zij zijn het die in Openbaring 19 direct na het voorstellen der Bruid, zalig geprezen worden. Zij zullen mogen ingaan tot het bruiloftsfeest. Nadat eerst de koning Zijn volk zal hebben bevrijd van de wrede tirannen: het beest, de valse profeet en satan.

“En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.”   Mattheüs 25:40

Voor wij de bespreking van deze profetie voortzetten, moeten we eerst nog even stilstaan bij de woorden uit Openbaring 19: 10: ’Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie’.

Met welke intentie bestuderen wij het profetisch Woord? Is het uit nieuwsgierigheid? Of is het om onze angstgevoelens wat betreft een onzekere en misschien vreselijke toekomst, te sussen?

In verband met die toekomst heeft de Bijbel ons veel te zeggen. Maar om werkelijk te verstaan, wat God tot ons te zeggen heeft, moeten we ons door andere motieven laten leiden. Dan moeten wij zoeken naar de Here Jezus. Over Hem spreekt de hele Bijbel. Het boek Openbaring werkt toe naar de alles overtreffende heerlijkheid, die aan de Here Jezus gegeven wordt. Dat is ook een hier op aarde zichtbare en merkbare heerlijkheid. Wanneer ons hart Werkelijk op zoek is naar de dingen aangaande Christus (Col. 3: 1-4), dan zal ook de profetie voor ons opengaan en begrijpelijk worden. Ons hart moet even verlangend zijn naar de verheerlijking van de Here Jezus als het hart van God. Dan pas zullen wij ook werkelijk rust vinden in de door God geopenbaarde waarheden.

“Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.”  
Col. 3:1-4

Wanneer Christus, de rechtmatige heerser over de aarde, komt, zal Hij niet een aarde vinden, die Hem verwacht. Het is een vijandige aarde, waarop Hij Zijn voeten zal zetten. De plaats waar Hij zal verschijnen, is door de profeten heel nauwkeurig vastgesteld: Hij zal komen op de Olijfberg, ten Oosten van Jeruzalem (Zach. 14: 4).

“Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts.”   Zacharia 14:4

In die profetische uitspraak blijkt ook heel duidelijk, dat Zijn komst ten nauwste verband houdt met de geschiedenis van Israël. Hij komt om Zijn Bruid, die verdrukt en vervolgd wordt, te bevrijden van haar onderdrukkers. In Psalm 2 wordt van hen gezegd, dat zij samenspannen tegen de Here en tegen Zijn Gezalfde. Maar voordat deze rechtstreekse strijd aanvangt, uit zich hun streven in strijd tegen de Bruid van het Lam, de Gezalfde. In de Openbaring is echter al eerder aangekondigd, dat deze strijd openlijk uitgestreden zal worden en het is God Zelf, die de koningen der aarde oproept om samen op te trekken teneinde de krachten te meten. Heel direct werd ons dit al medegedeeld in Openbaring 16:12-16.

God zorgt er voor, dat de koningen een eenvoudige tocht hebben naar het slagveld. Weliswaar schijnt het initiatief uit te gaan van de drie onreine gees-ten (Openbaring 16:14) maar het is uiteindelijk God, die de legermassa’s verzamelt in Harmagedon (Openbaring 16: 16; Joël 3: 2). Dat is de plaats van de grote afrekening. Daar zal de tegenstand gebroken worden.

“Zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat*, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden.”     Joël 3:2

* “Josafat” = “Migiddo” = “Harmageddon”

Harmagedon is de vlakte van Megiddo, aan de voet van de berg Karmel. Het is een klassiek slagveld. Vele oorlogen zijn hier gestreden: Jozua tegen de Amorieten (Jozua 10: 1 - 11); Gideon tegen de Midianieten (Richteren 7); Josia tegen Farao Necho (2 Kronieken 35: 22). De strijd tegen de Midianieten wordt zelfs als voorbeeld aangehaald voor de eindslag (Jes. 9:3-6).

“Want het juk dat het drukte, en de stang op zijn schouder, de roede van zijn drijver, hebt Gij verbroken als op Midjansdag. Want elke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed gewenteld, zal verbrand worden, een prooi van het vuur. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen.”   Jes. 9:3-6

Er is echter bij deze plaats een nog heviger strijd geleverd. En wel op de berg Karmel (1 Kon. 18: 20 vv.). Deze strijd was een rechtstreekse confrontatie van een geweldige meerderheid, die de afgoden diende met een enkele man, die echter door een ingrijpen van bovenaf een glorieuze overwinning behaalde. Zo zal daar ook de laatste Strijd uitgevochten worden door het beest en de valse profeet. Met een overweldigende meerderheid aan satansdienaars zullen zij optrekken tegen een kleine groep, die vasthoudt aan het geloof in de Here. Uit de profetie van Daniël leren we, dat zij oorspronkelijk optrekken om allerlei onderlinge geschillen uit te vechten (Daniël 11: 40-45).

“Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten. En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen. Maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte; en Libiers en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn. Doch geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Hij zal zijn staatsietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad, maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt.”
Daniël 11:40-45

Maar waar het eigenlijk om gaat, is het gelovig overblijfsel van Israël (vgl. Daniël 12: 1).

“Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden.”   Daniël 12:1

Daar is het satan, de opperste bevelhebber van alle legers, om begonnen: dat volk moet uitgeroeid worden. Strijden zij aanvankelijk onderling, de berichten over wat er te Jeruzalem plaats vindt, brengen een plotselinge ommekeer. Samen keren zij zich direct tegen de nieuwe vijand die zij misschien niet kennen, maar de duivel die hen leidt, wel. In zijn verblinding echter stuurt hij zijn troepen op Hem af, in een wanhopige en zinloze poging de aarde voor zich te behouden. Dan is namelijk het moment aangebroken, dat de Here het voortbestaan van Zijn volk veilig gaat stellen. Na Zijn plotselinge verschijnen op de Olijfberg, zal Hij eerst Jeruzalem en het heiligdom bevrijden. Voor Zijn volk bereidt Hij een veilige plaats in het dal dat ontstaat door het middendoor splijten van de Olijfberg.

“Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts.”   Zach. 14:4

En Hij rukt op naar Harmagedon om daar de verzamelde legers te verslaan en hun leiders gevangen te nemen en voor eeuwig te werpen in de poel des vuurs. Het lot van de legermassa’s is dan ook bepaald. De koningen die van alle kanten zijn toegestroomd, met name worden genoemd, diegenen, die van het oosten, van de opgang der zon (Azië, w.o. Ja-pan, China, India, Korea, enz.), over de Eufraat gekomen zijn. Is dat misschien om het overblijfsel van de 10 stammen in Assur (Jes. 11: 16) terug te voeren of te jagen? Zij allen worden getroffen door het zwaard, dat uit de mond van de Messias komt. Zij allen blijken niet te voldoen aan de maatstaf van het Woord van God en worden daarom volgens de maatstaf van datzelfde Woord geoordeeld. Een vreselijke slachting zal dat zijn. De aarde zal bezaaid liggen met oorlogstuig en dode lichamen, voedsel voor de vogels des hemels. Zij, die niet waardig zijn om in te gaan tot het bruiloftsmaal des Lams, zullen zelf tot een maaltijd zijn voor de gieren, zo de profetieën van de Here Jezus Zelf vervullend. (Matth. 24: 28; Luc. 17: 37).

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.