Leven met de Here
Leven als een volgeling van de Here
Lezen: Mattheus 6:1-18.
Wij lezen in Mattheus 6:1-4 hoe en waar wij als christenen ten opzichte van onze broeders en zusters moeten staan. In dit schriftgedeelte sprak de Here Joden aan, maar het mag ook tot lering voor de gelovigen van onze tijd zijn. En in de verzen 5-18 hoe wij ons moeten opstellen ten opzichte van de Here God. In 1 Petrus 4:7-11 vinden we ook deze dubbele vorm van het christelijke leven. Het ene heeft betrekking op ons gedrag tegenover onze naasten en de andere onze relatie met God.
7“Het einde aller dingen is nabijgekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden.”
Het gebed wordt hier in verband gebracht met nuchterheid en bezinning, nuchterheid t.o.v. vreemde leringen bij voorbeeld, zaken welke niet gefundeerd zijn op het Woord van de Here maar op menselijke bedenksels.
8“Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander, want de liefde bedekt tal van zonden”.
Onderlinge liefde is soms een moeilijke zaak, mensen die ons na aan het hart liggen kunnen we wel liefhebben maar een broeder of een zuster die “soms wat vreemd is of ons kennelijk iets heeft aangedaan” hoeft meestal niet op onze liefde te rekenen. Daarbij bedekt de liefde “tal van zonden” en dat moeten wij in het licht zien van beleden zonden welke niet meer binnen de gemeente worden opgerakeld, elkaar geen schade mee wordt aangedaan. En tóch is het de opdracht van de Here broeders of zusters te accepteren én te vergeven zoals de Here ons óók accepteert.
9Weest gastvrij jegens elkander, zonder morren.
Wat gastvrijheid betreft zou het zelfs niet eens nodig moeten zijn dat er over gesproken zou moeten worden, laten wij eens diep in ons hart kijken, staat de deur voor een broeder of zuster altijd open?
10 Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods.
Genadegaven hebben wij allemaal, zowel in het dienen als ook in het spreken of leiding geven en wat lezen we dan?:
“Dient elkander!” Dienen wil zeggen dat wij elkaar als het ware de voeten moeten willen wassen zoals de Here Jezus dat heeft gedaan bij Zijn discipelen.
11“Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen”.
Dit is wel duidelijk neem ik, de Here verwacht van ons dat wat wij ook doen ons altijd moeten afvragen wat de Here God van ons welgevallig is. De wet welke Israël ontving eiste al in haar twee grote geboden, liefde tot God en liefde tot de naaste. In Markus 12:28-34 en Lucas 10:25-28 wijst de Heer Jezus hier ook op. In zijn prediking van het komende koninkrijk leerde en bevestigde Hij de wet en onderwees hij deze zoals wij kunnen lezen in Mattheus 5:17-48 In het koninkrijk dat de Here toen predikte worden de toehoorders, op dat moment Israël uitgenodigd: “eerst te zoeken”. Israël heeft Hem en het Koninkrijk nog niet willen aanvaarden en verwierp Hem uiteindelijk, daarom ging de Here verder met Zijn gemeente. De gemeente bevindt zich in het genade tijdperk, wij zijn door genade aangenomen op grond van het offer van de Here, Hij vervulde de wet op het kruishout. Dat wij vanuit die genade behouden zijn en mogen leven wil nog niet zeggen dat wij er in geestelijke zin “op los mogen leven” en dat is bij gelovigen het geval nogal eens.
In de Romeinenbrief wordt verwezen naar de wet, in Romeinen 13: 8-10 lezen wij:
“Zijt niemand iets schuldig dan elkander lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling der wet”.
Hier zegt Paulus onomwonden dat de liefde tot de ander ons dwingt niet te stelen, niet vreemd te gaan, niet iets begeren, niet doodslaan, enz. Precies het zelfde wat de wet Israël leerde, toen werd dit op straffe des doods bij wijze van spreken afgedwongen en nu doen we dit vrijwillig. Onze liefde voor de Here en de broeders en zusters moeten beide de vrucht zijn van een werkelijke gemeenschap met God. Wie zijn naaste niet lief heeft moet zich zelf onderzoeken en zich afvragen of hij/zij de Here God wel echt liefheeft. Wat gedaan wordt voor anderen en wat gedaan wordt in verbinding met God, moet niet gedaan worden om ons in de ogen van mensen groot te maken, maar “in het verborgen” met God. De Here waarschuwde Zijn discipelen voor huichelarij die sommige daden kunnen kenmerken. Huichelaars handelen met uiterlijk vertoon en om door mensen geëerd te worden, terwijl hun hart niet echt met de Here God verbonden is:
Mattheus 6:1-4
“Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is. Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, om door de mensen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, Opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”.
Als wij dit toepassen op de gemeente en gelovigen persoonlijk beschrijft dat de uiterlijke schijn van de werking van een christelijke belijdenis, waar geen leven van God aanwezig is. Het komt nogal eens voor de christenen rondbazuinen hoe vrijgevig ze wel niet zijn en soms komt het voor dat men in Tv programma’s en boeken te kennen geeft hoe veel men wel niet geeft. Rick Warren bijvoorbeeld laat te pas en te onpas horen dat hij persoonlijk miljoenen dollars heeft geschonken aan de Aids bestrijding in Afrika. Ten eerste kunnen wij ons afvragen hoe je in dienst van Here zo veel geld zou kunnen verdienen en ten tweede of de man zo vervuld is van zichzelf dat hij dit rond bazuint. Heeft de Here niet gezegd dat wij in het verborgene moeten geven, wij zullen hem hier dan ook maar over laten oordelen. Maar wij vergissen ons als we denken, dat de betekenis van het onderwijs hier ophoudt. Wij, die leven uit God bezitten, zullen er ernstig rekening mee moeten houden dat onze verantwoordelijkheid veel groter is dan van een onbekeerde!
Wij kunnen ook heel goed een bepaalde dingen doen, om maar door de mensen gezien en bewonderd te worden, zonder dat er in ons echt een christelijk leven wordt gezien Het kan zelfs gebeuren dat die beweegredenen groter zijn, naarmate er minder echt christelijk leven is, een echte relatie met de Here is. Misschien proberen wij dan het gebrek aan een geestelijk leven voor de omgeving te verbergen, of om dit voor ons zelf te verdoezelen. Maar dan willen wij niet alleen ons zélf bedriegen, maar voor al ook de Here. Maar wij kunnen nooit Hem bedriegen voor wie alle dingen zichtbaar en open zijn:
“En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen”.
Hebreeën 4:13
Daarom zullen wij in de tegenwoordigheid van de Here God moeten onderzoeken om te onderscheiden, wat de beweegreden is van onze christelijke daden, waarom wij dit hebben gedaan of doen. Is het vandaag de dag niet vaak zo dat de uiterlijke activiteiten en daden zich ontwikkelen in ons geloofsleven? Vaak worden grote dingen nagestreefd die de maat van de geestelijke toestand van gelovigen ver overtreffen.
Wanneer wij ons zelf meer toe meten dan wij zijn kunnen wij ons gemakkelijk “verslikken” en uiteindelijk geestelijk “in ons hemd komen te staan”. Ik denk hier bij bijvoorbeeld aan het faillissement dat kortgeleden werd uitgesproken over een Pinkstergemeente waarvan de leider dacht dat hij zéér grote dingen moest doen. Wij zien vaak zo weinig het echte verborgen leven met God en wanneer wij dit tegen komen in gelovigen wordt het vaak slecht en verkeerd begrepen. Dit is erg jammer want het echte christelijke leven wordt zo vaak voor lui gezien en men, de door godsdienstige wereld na gebootste zogenaamde “goede werken” wel waardeert.
Denk maar aan de eerder genoemde miljoenen dollars van Rick Warren voor de Aids bestrijding. Dit zij werken, die door de mensen worden gezien en goedkeuring en lof kunnen wegdragen. Maar men zoekt niet in eerste instantie de goedkeuring van God.
Zo woonden er twee vrouwen in het huis te Bethanië. Alle twee hadden ze hun Heer lief, maar de geestelijke toestand van Martha verschilde van die van haar zuster. Dit verschil kwam naar voren bij de binnenkomst van de Heer in de woning. In de tegenwoordigheid van de Heer, wordt de geestelijke en morele toestand van ons allen openbaar. Martha heeft de beste bedoelingen waar niemand aan twijfelt. Ze wil de Heer waardig ontvangen en put zich uit in dienstbaarheid, maar zij: “werd zeer in beslag genomen door veel dienen”. Maria zat in de ogen van Martha maar een beetje aan de voeten van de Heer luisteren naar wat Hij te vertellen had:
“Terwijl zij op reis waren, kwam Hij in een zeker dorp. En een vrouw, Martha geheten, ontving Hem in haar huis. En deze had een zuster, genaamd Maria, die, aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde. Martha echter werd in beslag genomen door het vele bedienen. En zij ging bij Hem staan en zeide: Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij komt helpen. Maar de Here antwoordde en zeide tot haar: Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, Maar weinige zijn nodig of slechts een; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen”. Luk. 10:38-42
Een dergelijke houding wordt vaak beschouwd als luiheid, door hen die naar niets anders kijken dan naar activiteiten die worden ontplooid in de dienst. Mensen oordelen vaak naar de activiteiten die plaats vinden. En ook Martha zegt de Here Jezus: “Zeg haar dan dat zij mij moet helpen”. Hier door lijkt het er zelfs op dat zij de Heer een opdracht geeft en Hem verwijt zich er niet om bekommert dat Maria haar alleen laat zwoegen. Bij haar was het natuurlijk geen huichelarij waar de Here in Mattheüs 6 over had, het was oprecht dienen van haar Heer. Toch begreep Martha helemaal niets van de dienst die de Heer welgevallig is. Ze begreep niet dat men om Hem te dienen eerst Zijn woorden moet horen. Dat men in gemeenschap met Hem moet leven en in afhankelijkheid van Hem moet willen blijven. Deze afhankelijkheid had zij vervangen door veel activiteiten en hoe gemakkelijk lopen wij dat gevaar ook niet? Gelovigen willen de Here vaak iets aanbieden, grote menselijke plannen en systemen moeten ons daar bij helpen maar is dit de weg die de Here voor ogen heeft? Wij kunnen beter het voorbeeld van Maria volgen zo dat onze harten vervuld zijn met de Here Jezus Christus en HIJ door ons heen kan werken, onze Here heeft geen menselijke systemen nodig. Dan zullen we met het juiste inzicht en de goede geestelijke gesteldheid dienen wanneer de gelegenheid zich voor doet, zoals Maria deed in Johannes 12:1-8;
“Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha te Bethanië, waar Lazarus was, die Jezus uit de doden had opgewekt. Zij richtten daar dan een maaltijd voor Hem aan en Martha bediende, en Lazarus was een van hen, die met Hem aan tafel waren. Maria dan nam een pond echte, kostbare nardusmirre, en zij zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten af met haar haren; en de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis. Maar Judas Iskariot, een van zijn discipelen, die Hem verraden zou, zeide: Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven? Maar dit zeide hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als beheerder der kas de inkomsten wegnam. Jezus dan zeide: Laat haar begaan en het bewaren voor de dag mijner begrafenis; Want de armen hebt gij altijd bij u, maar Mij hebt gij niet altijd”.
Misschien kunnen wij voorzichtig zeggen dat Martha een type is van een oprechte gelovige, maar wél iemand die denkt door werken iets toe te kunnen voegen. En Maria zouden wij dan kunnen zien als een gelovige waarvan de hartsgesteldheid helemaal op de Here is gericht. Van Martha kun je niet zeggen dat ze huichelde, anders had de Here haar anders aangesproken zoals wij in andere Schriftgedeelten kunnen lezen.
Zo zegt de Here van huichelaars in Mattheus 6:2 b.v.
“Voorwaar, Ik zeg u: zij hebben hun loon al”
Lezen: Mattheus 6:1-8
“Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is”.
De Here ziet de hartsgesteldheid aan, denk maar aan Maria die de Here diende met haar hart. Aan uiterlijkheden hebben wij niets want ons denken en ons doen wordt heel snel doorzien. Wanneer wij denken dat wij grote dingen moeten doen, grote gebouwen willen bouwen en onze gaven en giften in de kranten en boeken laten afdrukken zoals Warren dagelijks doet staat het vast dat de Here daar geen loon voor geeft.
“Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, om door de mensen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet. Opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”.
Dit is duidelijk neem ik aan, wie zijn gaven voor zich laat uitbazuinen in de pers, in Tv programma’s of in boeken heeft het loon al ontvangen, eer van mensen.
“En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds”.
Ook hier zien wij het zelfde, eigen eer kan de Here niet verblijden, Hij heeft er zelfs niets mee op en beschouwd het als waardeloos, Hij geeft er bij wijze van spreken geen cent voor.
Het komt in evangelische kringen regelmatig voor dat mensen ellenlange gebeden houden en de mooiste volzinnen gebruiken maar voor de Here is dit huichelachtig en onoprecht. Voor de Heer is een hartenkreet soms meer waard dan een prachtig geformuleerd gebed.
“Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk, want God uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt”.
De Here kan ons al tijdens dit leven belonen en in ieder geval zal die gegeven worden wanneer wij bij de Here zijn. Het is een groot voorrecht om door Hem beloond te worden. Maar een beloning mag niet onze echte drijfveer zijn voor een aan de Here getrouw leven. Het is een aanmoediging tot verborgen activiteiten, die de goedkeuring van de Here God hebben en waarvan de gevolgen duidelijk zullen zijn in de heerlijkheid bij de Heer. Het “Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer is tot ons allemaal persoonlijk gericht, niemand uitgezonderd. Deze uitdrukking wordt vaak in de Bijbel gebruikt. Het geeft het verschil aan tussen het deel van de getrouwe christenen en de toestand van anderen die gefaald hebben in de persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God.
Dit vinden wij in 1 Timotheüs 6:11
“Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid”.
En verder in 2 Timotheüs en dan in hoofdstuk 3:10-14 en ook 4:5.
“Gij daarentegen hebt volle aandacht geschonken aan mijn onderricht, wijze van doen, bedoeling, geloof, lankmoedigheid, liefde, volharding, Vervolgingen en lijden, zoals mij getroffen hebben te Antiochië, te Ikonium en te Lustra. Al die vervolgingen heb ik doorstaan en de Here heeft mij uit alle gered. Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden. Maar slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen; zij verleiden en worden verleid. Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd”. 2 Timotheus 3:10-14
Timotheüs, had een persoonlijke verantwoordelijkheid, want hij leefde te midden van een christenheid die gelijk geworden was aan een groot huis. En in dat grote huis bevonden zich ook vaten tot oneer. Ook wij hebben nu dezelfde verantwoordelijkheid die Timotheüs toen had. In Judas 17 en 20 vinden we het “maar u” gericht tot het godvrezende overblijfsel, in dagen van verval en vervlakking.
“Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden, die voor dezen gesproken zijn door de apostelen van onze Here Jezus Christus, Dat zij tot u hebben gezegd: Aan het einde des tijds zullen er spotters komen, die naar hun eigen goddeloze begeerten zullen wandelen. Zij zijn het, die scheuringen maken, natuurlijke mensen, die de Geest niet hebben. Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bidden in de Heilige Geest”. Judas 17-20
Dit overblijfsel is afgezonderd voor God, door het Woord en gebed. Dit “maar u” van Judas onderstreept de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere gelovige. Wij allen moeten er aan denken en er van bewust zijn dat de vermaning voor een ieder van ons persoonlijk is en dat hij verantwoordelijk is om er aan te beantwoorden. Laten we daar om oppassen voor alles wat het nastreven zou kunnen zijn van een bepaalde uiterlijke vorm van godsdienstigheid, zonder echtheid en kracht! Wij kunnen ons beter richtten op activiteiten die onszelf niet voor het voetlicht plaatsen en op de eerste plaats die dingen die de goedkeuring kunnen wegdragen van Hem die in het verborgen kijkt. Als het dat niet is, zal er nooit enige kracht zijn in onze wandel of in onze dienst. De discipelen waren in Markus 9 niet in staat de maanzieke jongen te helpen.
Zij hadden geen macht, want drie dingen ontbraken
- Geloof.
- Gebed
- Vasten
Vgl.: Markus 9:18, 19, 28-29
Het geloof rekent alleen God. Het gelooft in Zijn macht en gelooft alleen in Zijn macht. Menselijke middelen en methoden getuigen van een bepaald vertrouwen in de mens en zijn hulpmiddelen. Wanneer wij niet geloven dat de Here, en Hij alleen, alles kan doen probeert men met veel ijver zelf te doen, een zelfwerkzaamheid die uit zal lopen op een grote teleurstelling. Door het gebed laten wij blijken dat wij afhankelijk van de Here God zijn en daarmee ons vertrouwen in Hem. Vaak zijn wij er zélf van overtuigd dat we niet door het vlees handelen, omdat geen van onze activiteiten de kenmerken zouden hebben zoals Galaten 5:19-21 deze weer geeft.
“Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, Afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, Nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven”.
Maar ons vlees heeft nog een andere kant en dan in het bijzonder, een godsdienstige kant en dit is waarschijnlijk het meest gevaarlijke. Op dit terrein is de aanwezigheid van het vlees moeilijk te onderscheiden. Ons vlees verschuilt zich heel graag achter de schone schijn van godsvrucht maar het is niets anders dan huichelarij. Heel wat uiterlijke activiteiten, waarvan men denkt dat ze geestelijk zijn, hebben een vleselijke ondergrond als basis. Het vlees heeft altijd behagen in grote dingen en activiteiten. Ons zelf groter en meer voor doen dan wij zijn in de relatie tot de Here. Ons vlees heeft geen zicht op de wil van de Here God een mens wordt zo verleidt om te doen wat verkeerd is in de ogen van de Heer.
We moeten op onze hoede zijn voor uiterlijke activiteiten, waarbij we kans lopen dat we ons eigen ik zoeken. De openbare daden waartoe we eventueel voor worden gevraagd moeten het stempel dragen van de gebeden die in de binnenkamer tot de Here zijn opgezonden. Een duidelijk voorbeeld hier van vinden we in Elia! Hij bad een krachtig gebed in het verborgene en als wij 1 Koningen 17 hadden gehad zouden wij niet hebben geweten dat dit het begin van zijn dienst was maar in Jacobus 5:17-18 lezen wij:
“Elia was slechts een mens zoals wij en hij bad een gebed, dat het niet regenen zou, en het regende niet op het land, drie jaar en zes maanden lang; En hij bad opnieuw, en de hemel gaf regen en de aarde deed haar vrucht uitspruiten”.
Als hij later in het openbaar moet optreden kan hij zich op de juiste wijze voor Achab stellen en eenvoudig de woorden van de Here God spreken. En of hij in het openbaar of in het verborgen, bad of handelde, hij stond in dienst van de Here. Na de vermaning van de Heer, om de binnenkamer tot de Vader te bidden, die het verborgene ziet vraagt Hij hun ook om geen omhaal van woorden te gebruiken zoals de heidenen. Het is een zinspeling op de heidenen, die altijd dezelfde rituelen en woorden voor hun goden herhalen.
Ook hier kunnen wij iets van leren. Ook wij gebruiken in onze gebeden geregeld vaste uitdrukkingen en daardoor kan er bepaalde sleur of routine binnen sluipen. Maar dit wordt eigenlijk niet bedoeld niet de omhaal van woorden. Wij kunnen lijden onder wat men gebedsherhalingen noemt. Over het algemeen zijn deze gebeden lang en vermoeiend. Men mist er de levendmakende werking van de Heilige Geest in, lijkt geen ander doel te hebben dan de tijd te vullen, het is eigenlijk een gebed van uit het vlees. Want de veelheid van woorden kunnen niet geven wat ontbreekt en geven ons geen gebedsverhoring. Door het gebed richten wij ons tot de Vader, die veel beter onze behoeften kent dan wij die zelf kennen.
De Heer zegt tegen Zijn discipelen: “want uw Vader weet wat u nodig hebt voordat u het Hem vraagt”
Weten wij in alle omstandigheden waaraan wij behoefte hebben? Wij denken dat vaak wel. En vaak gaat het om de stoffelijke dingen waaraan we eigenlijk geen behoefte hebben. Meestal zijn, dat juist het soort dingen die een valstrik voor ons zouden als de Here ze ons ze zou geven. Wij willen vaak een “el aan onze lengte toe voegen” en ons groter maken in de wereld en dit is in de meeste gevallen een reden om bezorgd te zijn. Zowel op het persoonlijke, als ook het gemeentelijke vlak komt dit veel voor. Wat persoonlijk vlak betreft kunnen wij het zelf wel bedenken, een nieuwe woning, auto of verbouwing kan ons veel zorgen geven en dan bidden wij de Here in onze nood om uitkomst.
Maar of de Heer ons gebed dan direct zal verhoren trek ik in twijfel, misschien acht Hij het beter dat wij vleselijke verlangens eerst maar eens door de diepte moeten gaan. Het zelfde zien wij op het gemeentelijke vlak, wanneer wij als mens aan de slag gaan om de gemeente uit te bouwen in ledental en activiteiten zijn het ook werken naar het vlees. Stel dat er tegenslagen komen, zowel financieel als onderlinge ruzies, zou de Here dan gelijk op gebed ingrijpen? Ik verwacht het niet, al het menselijke, het vleselijke, zal eerst voor de Here en de gemeente beleden moeten worden voordat Hij in wil grijpen. Wij gelovigen zijn vaak dom bezig en verwarren het geestelijke zo gemakkelijke met het vleselijke. Op geestelijk gebied zijn wij vaak geneigd om te zeggen: “Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek” (Openbaring 3:17) terwijl wij onze echte toestand en onze noodzakelijke behoeften niet kennen.
Het is waar, we weten vaak niet hoe wij de Here moeten vragen zoals het hoort, onze vleselijke verlangens zitten ons vaak in de weg. Maar wij hebben het voorrecht dat wij de hulp hebben van de Heilige Geest een voorrecht dat de discipelen voor Golgotha niet hadden.
“En Hij die de harten doorzoekt, weet wat de bedoeling van de Geest is, want Hij bidt, in overeenstemming met God, voor heiligen” Romeinen 8:26-27
Wij zijn bevoorrecht te weten, dat de Geest van de Here Zelf onze zwakheid te hulp komt. Als wij door de Heilige Geest bidden richten wij ons tot een goede en liefhebbende Vader, die “weet wat u nodig hebt voordat u het Hem vraagt”.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.