De liefde van de Heere Jezus
De liefde van de Heere Jezus
Joh. 13 : 1-5; Luk. 12 : 37; Efeze 5 : 2, 25-27
H. L. HEIJKOOP
De Heere gaf mij deze verzen uit Gods Woord toen we lied 34 zongen en de dankzegging daarna. En Hij zei mij dat ik er iets over zeggen moest. We lazen de bekende uitspraak van de Heere Jezus, dat Hij de Zijnen lief heeft tot (het) einde. In de meeste Nederlandse vertalingen van de Bijbel is het niet te zien dat in de oude Griekse handschriften van het Evangelie van Johannes het lidwoord (het) niet staat. En toch is dat voor het begrijpen van de betekenis van de woorden van de Heere Jezus erg belangrijk. Het betekent, dat de liefde van de Heere Jezus niet tot het einde van een bepaald iets is, maar dat het geldig is voor alle dingen, in alle omstandigheden, en tot in alle eeuwigheid. Zijn liefde voor ons zal in alle omstandigheden en tot in alle eeuwigheid dezelfde blijven!
Inderdaad Hij heeft ons altijd liefgehad. Hij kende ons vóór de schepping van hemel en aarde. En Hij wist toen al, en ook toen Hij naar deze aarde kwam, en toen Hij naar het kruis ging, wie bekeerd zou worden en Hem als Heiland en Heere zou aannemen. En Hij heeft al hun zonden in Zijn lichaam gedragen op het kruis in de drie uren van duisternis. En dat niet alleen. In het type van Leviticus 16: 21 en 22 zien we, dat Hij toen al onze zonden die we zouden doen in ons leven, in onze plaats voor God heeft beleden. Want God kan geen zonden vergeven als ze niet beleden zijn als zonden (1 Joh. 1 : 9). En geen mens op aarde wist nog al zijn zonden toen hij tot bekering kwam. En toen wij tot bekering kwamen en onze zonden wilden belijden kon God de belijdenis van de Heere Jezus van onze zonden voor ons aannemen, toen Hij zag dat wij werkelijk onze zonden wilden belijden, maar het niet volledig konden doen, omdat wij de meeste niet meer wisten. En God heeft Hem op het kruis tot zonde gemaakt (2 Korinthe 5: 21) en toen onze boze natuur in Hem geoordeeld.
Hier in Johannes 13 zien we de Heere Jezus op het ogenblik dat Hij op het punt staat naar het kruis te gaan, en daarna naar het Vaderhuis. En de discipelen, en ook wij, zouden hier op aarde blijven. Waarom moesten wij op aarde blijven? In Kolosse 1 : 12 staat dat iedere gelovige bekwaam is om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht. Dat is dus niet alleen voor een gelovige die voorbeeldig wandelt in gehoorzaamheid aan de Heere. Het is waar voor elk die zijn zonden en schuld voor God oprecht heeft beleden. Dan is hij nieuw geboren en zijn zijn zonden vergeven, ook al durft hij dat nog niet voor zichzelf aan te nemen. Als hij op dat ogenblik zou sterven is hij al bekwaam om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht. De engelen zullen hem naar het paradijs brengen (Lukas 16: 22 en 23 : 43). En als de Heere komt om alle gelovigen op te nemen zal hij meegaan in het Vaderhuis (Joh. 14: 1-3).
Elk van ons was oorspronkelijk niet bekeerd. Maar er kwam een ogenblik dat ons geweten in het licht van God kwam en toen zagen we dat we reddeloos verloren waren en dat, als God rechtvaardig was, Hij ons in de hel moest werpen. Toen we daarop onze knieën voor Hem bogen om onze zonden aan Hem te belijden - tenminste voor Hem te belijden dat we zondaren waren - en we dat deden, kregen we op dat ogenblik een nieuw leven, het eeuwige leven, door de Heilige Geest in ons gewerkt (Joh. 3: 3-16). Anders zouden we deze woorden ook niet over onze lippen kunnen krijgen. En na onze belijdenis vergaf God onze zonden en gaf ons deel aan de resultaten van het werk van de Heere Jezus op het kruis. De meesten van ons geloofden dat niet direct. Bij mij heeft het jaren geduurd. En inderdaad is het een wonderbaar feit, dat, hoe grote zondaar iemand ook is, Gods liefde altijd groter is. Dat, hoe talrijk onze zonden ook waren, de liefde van de Heere Jezus groter was, hoewel Hij al onze zonden en de hele boosheid van ons hart kende.
Toen ik tot bekering kwam wist Hij niet alleen alle zonden die ik toen al gedaan had. Maar ook die die ik in de ruim 65 jaren daarna gedaan heb. En ook die die ik, zolang ik nog op aarde zal zijn, helaas nog doen zal. Hij had ze zelfs alle beleden op het kruis. En toch nam Hij mij aan en werd ik van al die zonden bevrijd. En opdat niemand zou denken, ik ben een te groot zondaar, heeft Hij de man die de grootste zondaar was ook tot bekering gebracht en hem, geïnspireerd door de Heilige Geest, laten neerschrijven in de Bijbel dat hij de grootste zondaar was. En de Heere heeft hem (de apostel Paulus) gebruikt als de grootste evangelist. Ontelbaar veel mensen zijn door zijn evangelieverkondiging tot bekering gekomen. Men schat dat het minstens 50 miljoen geweest zijn. Zie 1 Tim. 1. 0 ja, ik weet wel dat miljoenen mensen gezegd hebben: ’Ik ben de grootste zondaar’. Maar Paulus schrijft het, geïnspireerd door de Heilige Geest. Wat hij schrijft is dus Gods Woord. God heeft hem, de grootste zondaar, genade betoond. En de liefde van de Heere Jezus was groot genoeg voor de grootste zondaar. Dus ook voor de op één na grootste zondaar, ja voor elke zondaar. En groot genoeg om ook voor hem naar het kruis te gaan en daar zijn zonden in Zijn lichaam te dragen onder het oordeel van een God Die te heilig is dat Hij de zonde zien kan.
En diezelfde liefde bracht Saul later tot bekering. En Hij gaf hem daarnaast ook de grootste openbaring van wat in het hart van God was om ons te geven (1 Korinthe 2: 9). ’Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben. Maar God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest’. En Paulus heeft het kunnen neerschrijven, geestelijke dingen door geestelijke woorden mededelende.
We lezen in het Nieuwe Testament van veel dingen die vóór die tijd onbekend waren. Maar de Heilige Geest heeft door Paulus veel van die geheimen bekend gemaakt. Daardoor kunnen wij nu zien dat Gods genade inderdaad oneindig groot is. En ook de liefde van de Heere Jezus is oneindig groot. God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, hebben de grootste zondaar aangenomen en hem, voorzover wij zien kunnen, tot de grootste menselijke dienstknecht van God gemaakt - natuurlijk uitgezonderd de Heere Jezus. Want met Hem kan geen schepsel vergeleken worden, ook niet in Zijn mensheid.
De Heere Jezus heeft op het kruis het oordeel over alle zonden van alle mensen die Hem eenmaal als de door de wereld Verworpene zouden aannemen en hun knieen voor Hem zouden buigen en hun zonden voor God belijden, op zich genomen, zodat God hun zonden vergeven kon, op het ogenblik dat ze hun zonden en schuld oprecht voor Hem beleden. En ook wat ons leven op aarde na onze bekering betreft is Zijn liefde tot (het) einde. Er is niets te groot voor Zijn liefde. Hij zorgt voor hen in alle dingen, welke prijs daarvoor ook betaald moet worden. Wat Hij ook voor ons moet doen, Zijn liefde is altijd groter - ze is tot (het) einde!
We hebben hier de voetwassing. Toen de Heere bij een Farizeeër was (Lukas 7 : 44), zei Hij tegen deze: ’U hebt mij geen water voor mijn voeten gegeven’ - en dat aan Hem, de Heere der heerlijkheid. Normaal zijn het de slaven die de voeten van hun heer en zijn gasten moeten wassen. En nu waren er dertien mannen samen: De Heere en de twaalf discipelen. En geen van de twaalf heeft zich omgord om de voeten van de Heere te wassen. Waarom zou Petrus, met al zijn liefde voor de Heere Jezus, Zijn voeten wassen? Dat kon toch ook een ander doen? En Johannes die het bijzondere voorwerp van de liefde van de Heere was, deed het ook niet. En toen stond de Heere Zelf op om het te doen.
Ze waren samen om het Pascha te vieren. Om samen te eten van het geslachte lam, dat Hem voorstelde in het werk dat Hij de volgende dag op het kruis zou doen. Dat werk dat hen zou beschermen tegen het eeuwige oordeel van God, Die te heilige is dat Hij de zonde zien kan. Die daarom elke zondaar die met zijn zonden voor Hem verschijnen moet voor eeuwig in de hel moet werpen, omdat Hij geen verbinding met hem kan hebben. Daarom moesten de discipelen rein zijn. En daarna zou de Heere Jezus het avondmaal instellen. De herinnering aan dat heerlijke grote werk waardoor zij bevrijd werden van het eeuwig oordeel, maar waarvoor de Heere Zelf het goddelijk oordeel over hun zonden moest ondergaan. Hoe vanzelfsprekend, dat zij daar alleen met reine voeten aan konden deelnemen. De voeten spreken in de Heilige Schrift van onze praktische wandel.
En waar niemand Zijn voeten, en die van hun medediscipelen en van zichzelf waste, stond Hij op om hün voeten te wassen. Opdat ze rein zouden zijn, als ze daarna zouden eten van het brood en de wijn, waarvan Hij in Mattheüs 26: 28 zegt: ’Dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden’. Hij zorgde voor alles. Wat een wonderbare Heer! Wat een wonderbare Heiland! Wij kennen Hem niet alleen als Degene die voor ons wilde sterven. Maar elk van ons die Hem kent kan zeggen: ’Hij is de Zoon van God die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven’. Toen Hij naar het kruis ging dacht Hij niet aan een ontelbare menigte van mensen, die te veel zijn om ze persoonlijk te onderscheiden, maar Hij dacht aan ieder van ons persoonlijk! Hij was, en is, immers niet alleen mens, maar ook de eeuwige God. Hij was en is en zal eeuwig zijn, waarachtig Mens. Maar ook de eeuwige God Die alwetend is. Ja vóór Hij de aarde schiep kende Hij elk van ons die Hem als Heere zou aannemen en ieder die dit niet zou doen.
En toen Hij naar de aarde kwam, zag Hij mij als verloren zondaar, op weg naar de hel. En Hij zei: ’Ik kom o God, om Uw wil te doen, om hem te redden’. Hij zei het van elk van ons die de Heere Jezus nu hebben aangenomen, of Hem nog zullen aannemen vóór de tijd van de genade voorbij is. Want als de Heere komt om de Gemeente op te nemen in het huis van de Vader, is de tijd van de genade voorbij, voor elk die het evangelie bewust niet heeft aangenomen. En zo ging Hij naar het kruis. Toen zag Hij mij, zoals hier de discipelen. En Hij wilde mij redden. Daarom ging Hij naar het kruis. En toen Hij daar aan het kruis hing in die drie uren van duisternis (die we niet in Johannes en Lukas vinden, maar alleen in Mattheüs en Markus) legde God al mijn zonden op Hem en beleed Hij ze voor God (Leviticus 16: 20-22), omdat er anders geen vergeving, voor mij mogelijk was. Want toen ik tot bekering kwam kon ik maar enkele zonden belijden, omdat ik de meeste niet meer wist. En God kan geen zonden vergeven die niet beleden zijn (1 Joh. 1 : 9). Zo droeg de Heere Jezus al mijn zonden in Zijn lichaam op het hout onder het oordeel van de heilige God.
Dat is die wonderbare genade van de Heere Jezus - Zijn liefde tot het einde. De grootste zondaar was niet een te groot zondaar. Ieder kan komen tot Hem. Hij roept het in Mattheüs 11 :28: ’Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijn en Ik zal U rust geven’.
Maar het gaat hier in Johannes 13 nog veel verder. Het gaat hier om onze gemeenschap met Hem terwijl we nog op aarde zijn. Ook om onze gemeenschap met Hem en met elkaar vanmorgen, toen we rondom de Heere Jezus vergaderd waren om Zijn dood te gedenken. Toen we aten van het brood waarvan Hij gezegd heeft: Dit is Mijn lichaam dat voor U gegeven wordt’, als uitdrukking ervan dat wij deel hebben aan Zijn voor ons overgegeven lichaam. Dat we dronken uit die beker met wijn waarvan Hij gezegd heeft: ’Dit is Mijn bloed dat voor velen vergoten is tot vergeving van zonden’ (Mattheüs 26: 27). Zo is de Heere Jezus deze week en deze morgen met ons bezig geweest zoals Hij het hier in Johannes 13 met de discipelen deed - opdat we reine voeten zouden hebben - onze voeten spreken van onze wandel. Opdat we praktisch volkomen rein zouden zijn als we hier zouden komen om deel te hebben aan het brood en de wijn van het avondmaal.
0, we hebben het misschien helemaal niet gemerkt en er zelfs niet aan gedacht. Maar Hij is met ons bezig geweest, opdat we voor we hier samenkwamen gereinigd zouden worden in zelfoordeel. Hij heeft geprobeerd het Woord van God door de Heilige Geest toe te passen op ons hart en ons geweten om ons er toe te brengen onze harten en gewetens te reinigen in zelfoordeel, door onze zonden te belijden. En als we zo onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig dat Hij onze zonden vergeeft en ons reinigt van alle ongerechtigheid’. Opdat we reine handen kunnen opheffen, ook in de eredienst, tot eer van Zijn naam. Wat een wonderbare Heiland!
Hij heeft dat wonderbare werk op het kruis volbracht voor òns! Welk een prijs is betaald voor onze verlossing. En daarna bewaart Hij ons in dit leven op aarde, voor alle gevaren die er in deze wereld zijn. Hij leidt ons als Zijn schapen door deze woestijn en beschermt ons in alle aanvallen van de duivel en zijn helpers, de demonen. En dan moet Hij ook nog telkens bezig zijn met ons, omdat we zo dikwijls vergeten onze voeten te wassen, zelfs als we naar de plaats van samenkomst gaan waar Hij ons uitnodigt bij Hem te komen! We moesten onze voeten minstens elke dag wassen, want hoe vaak worden die vuil door ons praktische leven. We weten dat de voeten in de Bijbel spreken over onze wandel, ons praktische leven. En wie van ons zou durven beweren dat bij hem of haar elke gedachte, elk gesproken woord, elke daad die we doen, voort komt uit ons erkennen van de rechten van de Heere Jezus als onze Heer! En Gods Woord zegt dat alles wat niet uit het geloof is zonde is (Rom. 14: 23)! Hoe nodig is het dan dat we ons telkens in Zijn licht stellen, om ons daar te oordelen, opdat alles weggedaan wordt wat ons verontreinigd heeft. En zeker als we naar de plaats gaan waar Hij ons uitnodigt die liever sterven wilde dan de zonde te laten bestaan. Opdat we reine, heilige handen tot Hem kunnen opheffen.
En dan zien we hier Zijn wonderbare genade, dat als wij verzuimen onze voeten te wassen, Hij de Heere, de Schepper van hemel en aarde, zich omgort om onze vuile voeten te wassen! Is dat niet het bewijs dat Zijn liefde oneindig is? Zouden wij niet als we er over nadenken, denken dat er hiermee toch wel een einde aan Zijn liefde zou komen. Daar zijn wij, na een hele week van ons leven met de dingen van deze wereld bezig te zijn geweest, ’s zondagsmorgens op weg naar de Tafel van de Heere, de heiligste plaats die er zijn kan. Daar zullen we eten van dat wat spreekt van het oordeel van God over Hem die daar voor onze zonden en onze zonde - onze boze natuur door God in het stof van de dood gelegd wordt. ’Dat is Mijn lichaam dat voor u gegeven is!’ Daar zullen we drinken van de wijn, waarvan Hij o.a. zegt: ’Dat is Mijn bloed ... hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergeving van de zonden’ (Mattheüs 26: 28). En wij denken er zelfs niet aan ons in zelfoordeel praktisch te reinigen! En dan buigt Hij zich neer, Hij die eenmaal dat voor ons wonderbare, maar voor Hem zo verschrikkelijke werk op het kruis heeft volbracht. Hij de Schepper van hemel en aarde, maar die bovendien alles draagt door het Woord van Zijn kracht (Kolosse 1 : 16; Hebr. 1 : 3). Hij, de Heere waarvan God gezegd heeft dat zelfs voor Hem als Mens alle knie zich buigen moet en elke tong moet belijden dat Hij Heere is. Dat zelfs de duivel dat zal moeten doen en al zijn demonen en alle ongelovige mensen! En toch knielt Hij neer voor ons! Voor ons die Hij eenmaal gered heeft! En Hij wast onze voeten van de onzuiverheden die wij in onze wandel op aarde opdoen, waardoor wij moreel onze plaats niet zouden kunnen innemen, ja waarvoor Hij heeft moeten sterven op het kruis, om ons te redden van de hel! Kan er een grotere liefde zijn dan die liefde?
Maar ik heb ook Lukas 12: 37 gelezen. Er komt een ogenblik dat we de aarde verlaten. En de Heere Jezus wenst ons zò te ontvangen, zoals Hij ons op grond van Zijn werk op het kruis gemaakt heeft; heilig en onstraffelijk voor Hem in liefde. In beginsel zijn we dat nu al, maar praktisch niet. En daarom is Hij hier op aarde altijd met ons bezig om ons door wassing praktisch te reinigen, opdat Hij de gemeente Zichzelf kan voorstellen zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks (Efeze 5 : 27). Zo heeft Hij de gemeente in de eeuwigheid in Zijn hart gezien. Zo zag Hij haar in Zijn hart toen Hij naar de aarde kwam. We zien dat ook in Mattheüs 13: 45, 46, de parel van grote waarde. Een parel die zó heerlijk was, dat Hij bereid was alles te verkopen wat Hij had, om haar te bezitten. 2 Corinthe 8 : 9 zegt het ons: ’Want gij kent de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij rijk was, ter wille van u arm is geworden, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden’. Hoe rijk was Hij, de Schepper van hemel en aarde? Die alleen door Zijn Woord, zo zegt Hebreeën 11 : 3 het, de hele schepping tot stand bracht. Al die miljarden sterren, de aarde, de lucht, alle insekten en dieren die er zijn, alle mensen die er zijn. Door Zijn woord alleen bracht Hij het tot stand. Zo rijk was Hij, de Almachtige. Het voorwerp van al de liefde van de eeuwige Vader, God de Vader. Het voorwerp van al de bewondering van de eeuwige Geest, God de Heilige Geest. Dat was Hij in de hemel, die wonderbare hemel, de eeuwige woonplaats van God. Hoe rijk was Hij!
En Hij legde dat alles af als prijs. Dat moest Hij doen, het was de enige weg waarop Hij ons redden kon. De enige weg waarop Hij ook ons met Zich verbinden kon. Daarvoor moest Hij alles afleggen, tot wij persoonlijk en gemeenschappelijk als gemeente, als vergadering, heilig en onberispelijk voor Hem in liefde waren. Hij zag haar voor zich. Menselijk gesproken zoals ook jongens zich soms een meisje voorstellen: ’Zó zou ik wensen dat mijn vrouw zou zijn’. En zoals veel meisjes ongetwijfeld dikwijls, zich een beeld scheppen: ’Wat zou ik graag zó één als man krijgen’. Zo zag Hij de gemeente. Volkomen passend voor Hem, de heerlijke Zoon van God. Volkomen passend in dat heerlijke Huis van de Vader; waar Hij in eeuwigheid gewoond had met de Vader en met de Heilige Geest. Bij alles dat alleen maar de weerspiegeling is van Zijn heerlijkheid en van de heerlijkheid van de Vader!
Zo zag Hij haar. En dat te bereiken is Zijn werk nu. Opdat we als we tot Hem komen daarvoor passend zijn. Zodat als Hij straks komt, misschien heel spoedig, ik weet het niet, maar als Hij straks komt om ons op te nemen van de aarde en ons ziet, zal zeggen: ja, zo is ze, zo heb Ik haar altijd gezien. Dat is ze, rein en onstraffelijk, onbevlekt. En dan kan Hij haar zo invoeren in het Huis van de Vader en tot de Vader zeggen: ’Vader, hier is ze, zij waarvoor Ik naar het kruis ben gegaan’. Wat een wonderbare liefde, wat een wonderbare genade! Maar is dat niet een grote sleutel voor ons begrijpen van ons praktische leven en de moeilijkheden die in ons leven soms voorkomen? De bezwaren die we soms hebben doordat we niet voelen dat Zijn bedoeling daarmee is ons los te maken van de dingen van deze wereld? Om ons daardoor terug te brengen tot Hem, omdat wij zo licht afdwalen. Om ons daardoor te reinigen, opdat we al meer zo worden als Hij wenst dat we zijn zouden. Zoals Hij ons gezien heeft, toen Hij naar deze aarde kwam en toen Hij aan het kruis hing. Passend voor Zijn tegenwoordigheid, voor de tegenwoordigheid van de Vader, daar in het eeuwige Huis van de Vader, zodat we in overéénstemming met die heerlijkheid zouden zijn! En dat niet afleen, maar dat wij daardoor ook volkomen genieten konden van wat daar was.
Ik denk dat niemand van ons, als de koningin ons zou uitnodigen om eens bij haar in het paleis te komen en we net van te voren in de modder vielen, erg op zijn gemak zou zijn als we zo binnen moesten komen. En zouden we ons ooit op ons gemak voelen als we daar in onze vuile kleren in haar tegenwoordigheid waren? Ik denk dat we ons dan mijlen ver wensten. Hoe zou het ons zijn als wij met bevlekte kleren ingevoerd werden in het Huis van de Vader? In het Huis van die God, waarvan 1 Johannes 1 : 5 zegt: ’God is licht en in Hem is gans geen duisternis’. Waarvan 1 Johannes 4: 8, 16 zeggen: ’God is liefde’! Dus waar geen duisternis is. Waar niets zwarts is. Waar de hele atmosfeer liefde is en waar alles licht is. Waar alles gezien wordt, niets verborgen kan zijn.
Je kunt hier op aarde een huis ingaan waar het donker is en dan zie je niet dat je handen vuil zijn. Dat is in de hemel niet mogelijk, want daar is alleen maar licht! Hoe zouden wij ons daar voelen? En Zijn liefde zou niet bevredigd kunnen worden als wij niet passend waren voor dat wonderbare Vaderhuis en als Hij ons niet aan de Vader kon voorstellen (Vader, dit is zij, waarvoor Ik dat werk gedaan heb, hier breng Ik ze U. Vader hier zijn wij, Ik en de kinderen die Gij Mij gegeven hebt), als Hij zich schamen moest voor ons, omdat wij niet passend zijn voor de tegenwoordigheid van de Vader. Daarom is Hij werkzaam voor ons, zoals we zien in Johannes 13, om onze voeten te wassen. Nee, er is geen einde aan de liefde van de Heere Jezus. Wat er ook gebeurt, Zijn liefde is altijd groter. Hij wil onze voeten wassen en Hij doet het. Maar dat niet alleen als we zijn afgeweken, zoals in Mattheüs 18, want daar gaat het om gelóvigen die afgeweken zijn, op de bergen. Dan gaat Hij op zoek naar ons tot Hij ons gevonden heeft en Hij legt ons op Zijn schouders en draagt ons door Zijn eeuwige kracht terug naar de plaats, in Zijn nabijheid, vanwaar we weggelopen zijn, om ons daar te herstellen in de heerlijkheid van de plaats hier op aarde in gemeenschap met Hem, als Zijn schaap. ’Mijn schapen horen Mijn stem en ze volgen Mij en Ik geef ze het eeuwige leven en niemand zal ze rukken uit Mijn hand. Niemand kan ze rukken uit de hand van de Vader. Ik en de Vader zijn één’, zoals Hij in Johannes 10 : 27-30 zegt.
Als we dat zien begrijpen we dan niet wat het doel is van de moeilijkheden in ons praktische leven? Waarom komen die moeilijkheden? Is onze Heer niet de Almachtige? Zegt Hij zelf niet als de opgestane en verheerlijkte Méns in Mattheüs 28: 18: ’Mij is gegeven álle macht in hemel en op aarde’? Is het niet waar wat ik zo straks aanhaalde uit Hebreeën 1 : 3, dat Hij alle dingen in Zijn hand heeft? Geen mens kan een verkeerd woord tegen mij zeggen en niemand kan mij vijandschap tonen als Hij het niet wil. Ik kan niet ziek worden als Hij het niet voor mijn bestwil toelaat. Als wij zo zien dat het Zijn liefde is, die deze dingen toelaat, zendt opdat we daardoor gereinigd worden, en Hij is immers dé Wijsheid, zoals Spreuken 8 zegt. Zou Hij niet het allerbeste voor ons uitzoeken. Het allerbeste wat Hij, de Almachtige, geven kan. Juist wat nodig is voor ons. Als we ons dat bewust zijn, wordt het leven dan niet een feest? Nee, niet de omstandigheden van het leven, maar de ondervinding van Zijn liefde in al die dingen die een getuigenis zijn van Zijn liefde. Waarin alles spreekt van Zijn zorg voor ons. Dat Hij met ons bezig is en probeert ons op te voeden en zo ver te brengen dat we in zelfoordeel gereinigd worden om passend te zijn voor Zijn tegenwoordigheid. Om nu al volkomen gemeenschap met Hem te hebben, en om straks op ’t ogenblik dat we de lessen allemaal geleerd hebben, ons op te nemen. Nu al in het paradijs, maar straks allen te samen in het Huis van de Vader, om daar voor eeuwig te zijn.
En dan vinden we dat wonderbare, dat ik uit Lukas 12 : 37 gelezen heb: ’Welgelukzalig die slaven die de Heere als Hij komt, wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u dat Hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en nader komen om hen te dienen!’ Daar spreekt de Heere over Zichzelf, als de Heer van zijn slaven, want het gaat daar over de dienst. En dan zegt Hij, dat als wij daar aankomen in de heerlijkheid, Hij zich zal omgorden om óns te dienen. Hoe te dienen? Om ons te dienen met al de heerlijkheden van het huis van de Vader, opdat wij die toch alle genieten zullen!
Denkt u eens in. Wij komen in het huis van de Vader, het eeuwige huis waar de Vader en de Zoon en de Heilige Geest in eeuwigheid gewoond hebben. Wat een huis moet dat zijn, dat de eeuwige God voor Zichzelf heeft gemaakt! Nee, het is niet gemaakt, het is eeuwig. Maar wat dus alleen maar de weerspiegeling is van al hun heerlijkheid. Dat Hij daar is als het Middelpunt van die heerlijkheid. Hij die in alle eeuwigheid in de schoot van de Vader was, dus aan het hart van de Vader. Het voorwerp van al de liefde van de eeuwige Vader, en de bewondering van de eeuwige Geest, het middelpunt van dat alles! En dat Hij van die plaats zal opstaan, als wij daar aankomen.
0 ja, denkt u niet dat wij daar Hem bewonderen zullen als we daar zijn? Dan hebben wij geen zondige natuur meer. Daar is geen wereld die onze gedachten in beslag neemt. Daar zullen we al die heerlijkheden zien die nu te hoog zijn voor ons om ze nú al te zien. En bovenal, daar zullen we Hèm zien zoals Hij is! Hem zien zoals de Vader en de Heilige Geest Hem in eeuwigheid gezien hebben. Want dan is er geen verhindering meer voor ons om Hem te zien zoals Hij is. Als we ons nieuwe lichaam hebben, gelijkvormig aan het lichaam van Zijn heerlijkheid (Filippi 3 : 21). Als dat waardoor ons geestelijk verstand door de zondeval bedekt is, weggenomen wordt en wij een volledig hemels verstand hebben en God de Heilige Geest die in ons woont ons alles kan laten zien wat Hij als God ziet, de volle heerlijkheid van de Heere Jezus! Wij zullen Hem zien zoals Hij is! Hem van wie we in Openbaring 4 vinden wat Zijn heerlijkheid is! Hem van wie we in Openbaring 5 vinden dat de hemelse heirscharen en al de gelovigen van het Oude Testament en allen van na de opstanding van de Heer tot de opname van de gemeente (dus de hele gemeente) voor Hem op de knieën vallen en Hem aanbidden en het nieuwe lied zingen: ’Gij zijt waardig want Gij zijt geslacht en hebt voor God gekocht met Uw bloed uit alle geslacht en taal en volk en natie’. En dat Hij dan zal opstaan van Zijn troon, en Zijn klederen van heerlijkheid aflegt en zich omgorden zal!
En waarvoor? Om ons te dienen, om onze voeten te wassen? Nee, niet daarvoor, dat doet Hij nu, maar dan niet meer. In de hemel is dat niet meer nodig. Maar dan zal Hij doen wat we hier lezen! Hij zal opstaan en ons dienen opdat wij alles genieten zullen wat in de hemel genoten kan worden! Zoals wij gelezen hebben: ’Welzalig de slaven die de Heer als Hij komt wakende zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u dat Hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en nader komen om hen te dienen’! Opdat wij allen in alle eeuwigheid genieten zullen van al de heerlijkheden die in alle eeuwigheid het deel van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest waren! De Vader die in alle eeuwigheid volkomen bevrediging vond in de heerlijkheid van Zijn Zoon en van de Heilige Geest. De Heilige Geest die in alle eeuwigheid volkomen bevrediging vond in de heerlijkheid van de Vader en de Zoon. De Zoon die volkomen bevrediging vond in de liefde van de Vader in wiens schoot Hij was, en van de heerlijkheid van de Heilige Geest! Hij zal Zich omgorden opdat ook wij alles genieten zullen wat eeuwig Zijn deel geweest is en wij zo hetzelfde genot zullen hebben dat Hij, en de Vader, en de Heilige Geest zullen hebben. Hoewel wij altijd schepselen blijven, al hebben wij de Goddelijke natuur ontvangen, doordat de Heere Jezus als God de Zoon ons leven is (2 Petr. 1 : 4; 1 Joh. 5 : 20; Colosse 3 : 3, 4) en een lichaam zullen hebben gelijkvormig aan het lichaam van zijn heerlijkheid (Filippi 3: 21).
Wat een wonderbaar iets! Kunnen we zo’n genade begrijpen? Hij zal opstaan en Zich omgorden om dát te doen! Dat is mijn Heiland! Dat is ónze Heiland! De Zoon van God die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven. Die naar het kruis gegaan is om mijn oordeel te dragen. Die mij tot bekering gebracht heeft en mij verzorgd heeft vanaf dat ogenblik. Die nacht en dag met mij bezig is om mij door de wereld te brengen, mij op te voeden voor die hemelse heerlijkheid en mijn hart gelukkig te maken in, en ondanks de omstandigheden hier op aarde. En Die daarom ook nu voor mij neerknielt om mijn voeten te wassen als al mijn andere broeders en zusters het niet doen willen. Die voor mijn broeders en zusters neerknielt om hun voeten te wassen, omdat ik het niet wildoen of er nietaan denk. Hij doet het en Hij doet het voortdurend, Hij is altijd met ons bezig! Zoals Hebreeën 7 : 25 zegt: Hij leeft voor ons, om voor ons tussenbeide te treden bij de regeringstroon van God (die voor ons de genadetroon geworden is doordat Zijn bloed daar gesprengd is), opdat we genade vinden en barmhartigheid ontvangen tot tijdige hulp, zodat.we niet tot afval komen en zeker aan het einde in het huis van de Vader komen. En Hij zal dat in alle eeuwigheid voortzetten! Kunnen we zoiets begrijpen? Kunnen we iets begrijpen van Zijn liefde die daartoe in staat is?
En dan komt de vraag: Wat is ons antwoord? Allereerst, hebben wij die de Heere Jezus kennen, er wel eens over nagedacht hoe groot Zijn liefde is? 0, ja, elk van ons die werkelijk zijn zonden gezien heeft, is er van onder de indruk gekomen dat Hij voor zondaren gestorven is. Voor mensen waarvan Zijn eigen Woord zegt dat er niets goeds in was. Welk een liefde! Zouden wij, broeders, in staat zijn om te sterven voor een man die ons ons hele leven gehaat heeft? Wiens hele leven alleen maar geweest is te proberen ons kwaad te doen en hatelijk tegen ons te zijn? Zouden wij dat kunnen? Is er één zuster hier die voor een vrouw, die haar hele leven niets dan kwaad tegen haar gedaan heeft, nooit vriendelijk geweest is, altijd vijandig en altijd gezocht heeft naar iets waarmee ze haar kon schaden, bereid zijn daarvoor haar leven te geven? Ja, God kan alle dingen bewerken. Hij zou het kunnen bewerken in ons, maar wij uit onszelf kunnen het niet. Maar dan Hij, de eniggeboren Zoon van God, is vóór ons, op dit ogenblik in alle eeuwigheid. Hij zal Zich in alle eeuwigheid helemaal voor ons geven!
Ik heb wel gehoord dat gelovigen soms zeiden: dat gaat mij te ver, dat slik ik niet meer, in verbinding met een kwestie met een ongelovige of met een broeder of zuster. Ik weet niet hoe dikwijls ik dat gezegd heb. Of, als ik het al niet openlijk deed, toch in mijn hart zei: dat gaat te ver, dat neem ik niet meer. Maar onze Heiland neemt van ons alles! Hij neemt het als ik Hem verloochen als ik met anderen spreek, doordat ik niet laat zien dat ik een christen ben. Hij neemt het, als ik op Hem die mijn zonden gedragen heeft, menselijk gesproken, nieuwe zonden leg, doordat ik ondoordacht weer dingen doe waarvan ik weet dat ze niet goed zijn - zonden die Hij moest dragen en heeft gedragen op het kruis. Er is geen einde aan Zijn liefde. En dat zal eeuwig zo blijven. Nee, niet wat onze zonden betreft, maar eeuwig zal Hij ons dienen voor al de behoeften die wij zullen hebben in elke omstandigheid.
Toen ik onbekeerd was en dus behoefte had aan vergeving van zonden, heeft Hij door de Heilige Geest bewerkt dat ik in Zijn licht zag, dat ik een zondaar was en mijn knieën boog voor God en mijn zonden voor Hem beleed. En daarna heeft Hij door de Heilige Geest mij de zekerheid gegeven dat Zijn werk voldoende was voor al mijn zonden. Ja, dat niet alleen al mijn zonden afgewassen waren zodat er geen oordeel voor mij was, maar dat ook mijn boze natuur in Christus ter dood gebracht was (2 Kor. 5: 21) en God dus volkomen met mij bevredigd was. Ja, God is volkomen bevredigd omdat Christus al mijn zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout (1 Petrus 2 : 24) en omdat Hij het oordeel over de bron van mijn zonden, dus mijn zondige natuur, op Zich genomen heeft en voor mij tot zonde gemaakt is. Zo weet ik vanaf het ogenblik dat ik het volledige evangelie heb geloofd, dat ik vrede met God heb, ja in de gunst van God sta, en dat God de Heilige Geest in mijn lichaam woont (1 Kor. 6:19), om mij deelgenoot te maken van al die heerlijke dingen die de Heere voor mij verworven heeft. Maar die ik alleen begrijp en genieten kan in de kracht van God de Heilige Geest, omdat ze te hoog zijn voor menselijke gevoelens en verstand. En volledig zullen we pas alles genieten in de heerlijkheid!
En dan zien we het verschrikkelijke dat we in Johannes 13 lezen. Daar gaat de Heere Jezus de voeten van Zijn discipelen wassen en Petrus laat het niet toe, maar zegt: ’Gij zult mijn voeten niet wassen!’ Petrus staat niet op om de voeten van de Heer en van zijn medediscipelen te wassen! Nee, de voeten van de Heer waren niet onrein, maar het was ook een verfrissing als de voeten gewassen werden. Wat een taal, dat te zeggen tegen de Zoon van God! En de voeten terug te trekken als Hij komt om onze voeten te wassen en te zeggen: ’in eeuwigheid niet’. Petrus wist niet wat het betekende. En het schrikt de Heer niet af. Hij waste in Zijn goedheid toch zijn voeten, zoals Hij het doorlopend de onze doet, als wij in onze wandel verontreinigd zijn.
En dan vinden we het erge in vers 2 1: ’Toen Jezus dat gezegd had, werd Hij ontroerd in de geest en Hij betuigde en zei: Voorwaar, Ik zeg u, dat éénvan u Mij zal overleveren’. Denkt u dat in. Eén van de twaalf apostelen die Hij had uitgezocht!
Die meer dan drie jaar dag en nacht bij Hem waren geweest en al Zijn zorg ondervonden hadden. In Lukas 22 : 35 vraagt de Heere hen: ’Heeft het u aan iets ontbroken toen Ik bij u was?’ Zij zeggen: ’Nee, aan niets!’ Zo had Hij voor hen gezorgd en in al hun behoeften voorzien. En zij hadden al Zijn woorden gehoord en al Zijn wonderen gezien! En één van die zou Hem overleveren! Eén die Hijzelf bovendien toen al een ereplaats gegeven had door hem het geld toe te vertrouwen. Hij had in Mattheüs 19: 28 tot hen gezegd: ’Gij zijt het die met Mij geweest zijt en gij zult op twaalf tronen zitten, oordelende de twaalf stammen van Israël’. Dat zal hun positie zijn straks in het 1000-jarige rijk. Hij zegt niet ’ook Judas’. -Hij zegt twáálf! Hij wist wie Judas was. En als Judas zich niet bekeren zou, zou Hij een ander op zijn plaats zetten. Die vinden we in Handelingen 1. Er zullen straks twaalf tronen zijn in het 1000-jarige rijk waarop de twaalf apostelen zullen zitten, (Paulus niet), om met Hem over Israël te regeren.
De Heere wist het wel dat Judas stal, maar Hij heeft er niets van gezegd. Hij heeft geprobeerd met liefde en genade zijn hart te winnen en hier zien we het resultaat! Judas wil Hem verkopen voor dertig zilverlingen. Het is nog niet eens de prijs voor een normale man. In Leviticus 27 hebben we wat de waarde van een man is van 20 jaar tot 60 jaar. Dat is veel hoger. Dit is de prijs van een man die al minder geworden is, of de prijs van een slaaf (Exodus 21 : 32). Daarvoor verkoopt hij zijn Meester! Kunt u dat begrijpen! En de Heere Jezus die dat wist, buigt Zich neer en wast ook de voeten van Judas om, als het enigszins kon, hem nog tot bekering te brengen! Maar de Heere moet het aan Zijn discipelen openbaren, opdat ze later niet denken, dat Hij niet geweten heeft wie Judas was en Hij dus niet de eeuwige alwetende God kan zijn. Hij moest hun laten zien dat Hij het wél wist, dat Hij werkelijk de Alwetende is. Maar dan doet Hij het nog zo dat ze het niet direct begrijpen, maar pas later als Judas zich volkomen geopenbaard heeft. Maar Hij laat het Judas voelen en zegt tot hem: ’Wat gij doet, doe het haastelijk’. Hij wist wat Judas ging doen, en dat hij wist waar de Heere heen zou gaan. Maar de Heere gaat stil naar die plaats toe. En in Johannes 18 komt Judas in de hof van Gethsémané, daar waar de Heere op Zijn knieën gelegen heeft en drie keer gebeden heeft: ’Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbij gaan!’ Die drinkbeker was voor de Heere Jezus, voor mij, voor ons, naar het kruis te gaan en daar mijn, onze zonden, al die miljoenen zonden, die ik, wij, gedaan hebben, daar in Zijn lichaam te dragen - Hij de Heilige die de zonde niet kende! En dat Hij daar door God verlaten en geslagen zou worden. Dat Hij die geen zondige natuur had, voor mij, voor ons, tot zonde gemaakt zou worden, alsof Hij de bron was waaruit al onze zonden voortgekomen waren. Kunnen we begrijpen wat dat voor Hem was? Zijn zweet werd als grote droppelen bloed. Zijn gebed was: ’Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbij gaan. Als er een andere weg is waarop U geëerd kunt worden en waarop Ik hen redden kan, laat het voorbij gaan! Maar niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede’. Het enige dat noodzakelijk is om het doel van Zijn komen op aarde te vervullen, dat moest gebeuren! Daarvoor ging Hij heen!
En op dat ogenblik komt Judas bij Hem en groet Hem met een kus! Kunt u dat begrijpen! Dat Judas die daar met die soldaten komt om Hem gevangen te nemen, om Hem te vermoorden, Hem een küs geeft om de soldaten duidelijk te maken wie ze gevangen moeten nemen? En toch probeert de Heer nog eens zijn geweten te bereiken. Hij keert zich niet vol verontwaardiging van hem af, en zegt niet: ’Judas, ga weg’. Maar: ’Judas, verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?’
Kunt u nu zo’n genade begrijpen tegenover die man? De liefde van de Heer is werkelijk zonder einde, tot welk einde ook! Ook tot het einde van alle boosheid! Geen boosheid is te groot voor Zijn liefde. Hij wenst te redden, zelfs mensen zoals Judas. Maar hier was het niet mogelijk! En zo is Hij ook tegenover ons!
En dan dit bittere, dat één die drie jaren bij Hem geweest was en voor wie Hij in alles gezorgd had. Die een ereplaats gekregen heeft. Die al Zijn wonderen gezien heeft. Die gezien heeft dat Hij zachtmoedig was en nederig van hart. Die gezien heeft dat Hij liefde was. Dat die Hem verkocht voor dertig zilverlingen. Dat die het was die Hem overleverde aan Zijn vijanden! Het was geen priester die het deed. Ja, die hebben wel gezocht om Hem te doden, maar die hebben Hem niet overgeleverd. Het was één van de Zijnen die Hem overleverde, zoals wij het hier lezen in vers 21: ’Toen Jezus dit gezegd had werd Hij ontroerd in de geest en Hij betuigde en zei: ’Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat één van ü Mij zal overleveren’. Kunnen we begrijpen hoe verschrikkelijk dit voor de Heere Jezus was?
Kunnen we er nu iets van begrijpen, wat het voor de Heere is als ik Hem verloochen b.v. doordat ik tegenover ongelovigen net doe alsof ik geen christen ben en niet getuig als ze Zijn Naam lasteren? Hem de Zoon van God, de Schepper en drager van het heelal (Hebr. 1)! Hij, die Zich niet geschaamd heeft en Zich nu niet schaamt voor ons. Die voor ons daar voor God komt, opdat wij genade vinden en barmhartigheid tot tijdige hulp, zoals Hebr. 4 :16 zegt. Wat moet het voor Zijn hart zijn als wij kleine schepselen ons voor Hem schamen, en daarom niet van Hem getuigen tegenover Zijn vijanden, in welke omstandigheden ook! Of het op straat is, of op kantoor, of in de werkplaats, of in de winkel enz.! Maar hoe wij ook zijn, Hij blijft Dezelfde en laat ons niet in de steek.
Zijn liefde gaat tot het einde! Als wij allang zouden zeggen, dat kan ik niet meer, dat verdraag ik niet meer - Zijn liefde is altijd groter. Dat is mijn Heiland! Dat is uw Heiland voorzover u Hem kent!
Jongens en meisjes in ons midden die Hem kennen, dat is jullie Heiland! Willen jullie Hem niet dienen? Moet je niet Zijn liefde en genade bewonderen? Kun je er iets van zien hoe diep en hoe groot Zijn liefde is? Is het niet de wens van je hart om Hem te dienen? De wens van je hart om Hem te verheerlijken? De wens van je hart om Zijn hart tevreden te stellen? Zijn hart te verblijden? Nee, je moet niet denken dat het voor die grote Heere, de Schepper van hemel en aarde, niet belangrijk is of jij Hem trouw bent of niet. Dat het voor die grote
Heer die meer dan 4 1/2 miljard mensen en al die miljarden dieren en miljarden sterren op Zijn hand draagt, niets betekent wat jij doet. Al voel jij je onbetekenend, dat zegt toch niets van Zijn gevoelens. Het is juist Zijn liefde die het voelt: één uit ú, één uit die twaalf discipelen levert Mij over! Eén voor wie Ik alles gedaan heb! Eén voor wie Ik de prijs betaald heb voor zijn/haar verlossing, die belijdt Mij niet voor de mensen, die schaamt zich voor Mij! Eén voor wie Ik Mij niet geschaamd heb voor God, de eeuwige God, om Mij met hem te verenigen en zijn zonden op Mij te nemen, en voor Hem tot zonde gemaakt te worden, en zijn oordeel te ondergaan, die schaamt zich voor Mij, die in Zichzelf al zijn Schepper was, maar die bovendien nu zijn Verlosser en zijn Heiland is, en Die hem redden zal van het eeuwige verderf en straks invoeren zal in de hemelse heerlijkheid, waar nog nooit een schepsel geweest is. Schaam ik, schaam jij je voor Hem? Moet dat niet verschrikkelijk voor onze Heiland zijn? En dat zien wij hier! Eén uit ú zal Mij overleveren! Hij werd ontroerd in de geest en we vinden dat op meer plaatsen.
We hebben het van de week ook al gezien. Uit het midden van ü zullen mannen opstaan, die verderfelijk zijn en die de kudde van de Heere aftrekken. Die dwaalleren en andere boze dingen inbrengen.
Dienstknechten van satan! In het midden van ons zullen ze zijn! Als we aan Zijn liefde denken, beseffen we dan niet enigszins wat dat voor Hém moet zijn? Die gemeente waarvan we in Efeze 5 vanaf vers 25 gelezen hebben: ’Christus heeft de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven’. En dan wat we in vers 26 lezen: ’Opdat Hij haar zou heiligen, (heiligen is afzonderen van alles wat in tegenspraak met Hem is) haar reinigend door de wassing met water door het Woord, opdat Hij de gemeente voor Zich zou stellen, heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar opdat ze heilig (dus afgezonderd van alles wat in tegenspraak met Hem is) en onberispelijk zou zijn’. Dat er in het midden dáárvan personen zijn die alles doen om de gemeente te bevlekken, door dingen in te voeren die de eer van de Heere verduisteren, dingen die Hij verafschuwt, dingen van de wereld, door satan bedacht!
Hoe is het met ons als satan zulke dienaren invoert? Zoals 2 Kor. 11 : 13-15 zegt, dat satan zich als een engel des lichts verkleedt en zijn dienaren ook. Mensen die vriendelijk en aardig zijn. En omdat ze zo vriendelijk en aardig zijn zeggen velen: ’Op die mensen kun je niet kwaad zijn’, hoewel ze de Heere onteren. Toen ik eens schreef over Prof. Kuitert in ’Uit het Woord der Waarheid’, dat als die aan mijn deur zou komen, ik hem niet ontvangen zou - hij die de Heere volkomen verloochent, die het Woord van God verderft, en duizenden mensen in verderf voert door zijn leer, en die de Heer onteert. Hij durfde b.v. zeggen: ’Ja, ik geloof nog wel dat de Heere is opgestaan, maar dat is helemaal niet belangrijk; als de Heere niet opgestaan was, was het evangelie hetzelfde als nu’. Terwijl Gods Woord zegt (b.v. 1 Kor. 15: 1-4; Rom. 4: 25) dat zonder Zijn opstanding geen mens gered kon worden voor de eeuwigheid en alle mensen in de hel zouden komen, ook wij.
Als de Heere niet was opgestaan, dan was Hij niet de eeuwige God. Maar dat niet alleen, dan was God niet bevredigd geweest met Zijn werk. Die God, die Hem in de dood deed gaan omdat Hij mijn zonden droeg, heeft Hem zelf opgewekt uit de dood als bewijs dat Hij volkomen bevredigd is met het werk van de Heere Jezus dat Hij voor mij, voor ons gedaan heeft.
Als God dat niet had gedaan, zou dat betekenen dat de Heere nu nog onder het oordeel van God voor ons was. Dat betekende dat er voor ons geen redding was, dat wij voor eeuwig verloren zouden gaan. En twee zusters (ze schreven mij tenminste ’geliefde broeder Heijkoop’, dus ik neem aan dat het zusters zijn) bedankten voor ’Uit het Woord der Waarheid’. Ze waren ontsteld over zulke liefdeloze dingen. Het was een schande dat ik zulke dingen schrijven kon.
Die waarde heeft de Heere Jezus voor hen, dat ze mannen in bescherming nemen die Hem ontheiligen, die Hem bespotten, die Zijn werk proberen te doorkruisen, die proberen dat te vernielen wat de vreugde van Zijn hart is. Dat het een schande is om die dwaalleraars niet lief te hebben, die móet je liefhebben! Maar ik heb in Gods Woord nog nooit gelezen dat de Heere dwaalleraars liefheeft. Ik heb wel in Gods Woord gelezen in 1 Kor. 16: 22 wat Zijn grote dienaar Paulus (geinspireerd door de Heilige Geest) schrijft: ’Als iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij vervloekt, Maranatha!’ (de Heer komt)! Kan ik de vijanden van de Heere Jezus liefhebben? 0 ja, de Heer heeft zondaren lief, en ik moet zondaren liefhebben. Ik moet proberen hen die op weg zijn naar de hel tot de Heere Jezus te brengen, door belijdenis van hun zonden, opdat ze deel kunnen krijgen aan Zijn werk! Maar ik kan niet liefhebben hen die Mijn Heiland haten, en dienstknechten van satan zijn. Die niet maar ongelovig zijn, maar in dienst van de duivel zijn. Die het werk van de Heere zoeken te verderven en zondaars zoeken te weerhouden tot de Heere Jezus te gaan. Zoals Psalm 139: 22 zegt: ’Ik haat ze met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij’! Wee ons als we die gevoelens niet hebben, maar de vijanden van de Heere Jezus liefhebben! Nee, wij hebben onze Heiland lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad!
En hier zien we Zijn liefde. ’Christus die de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligde, haar reinigend door de wassing van het water, door het Woord’. Dat was Zijn werk op het kruis. Maar daar is Zijn hart nu ook mee bezig, om ons praktisch te reinigen. En dus is Zijn hart, Zijnliefde, ook bezigmet mij, en met elke gelovige persoonlijk, om ons allen te reinigen. Omdat wij dan alleen volle gemeenschap met Hem kunnen hebben en alle zegeningen genieten kunnen. Zoals Rom. 8: 34 zegt dat Hij voor ons bidt (maar een betere vertaling is, dat Hij voor ons tussenbeide treedt bij de troon van de genade, zie Hebreeën 4: 15 en 7 :25 opdat wij barmhartigheid vinden en genade voor tijdige hulp. Dus nacht en dag, 24 uur op een dag, 60 minuten per uur, 60 seconden per minuut, is Hij met ons bezig om ons te bewaren en ons op te voeden, ons praktisch te reinigen, om ons door deze zondige wereld - de woestijn - te voeren, opdat we zeker het einddoel bereiken - het Paradijs en daarna het Huis van de Vader. Voor ons in deze tijd misschien rechtstreeks naar het Vaderhuis bij de opname van de gemeente.
Wat is het antwoord van ons hart, van mijn hart, daarop? Gaan we dan naar de samenkomsten van de gelovigen waar de Heere Jezus ons Zelf uitnodigt (Mattheüs 18 : 22) opdat wij daar een zegen zullen krijgen? En vergeten daarbij dat de Heere Jezus onze Heiland daar is en ons uitnodigt daar bij Hém te komen? Zodat onze harten als wij er heen gaan weinig of helemaal niet aan Hem denken? Dat als we naar huis gaan we misschien zeggen: ’Het is een goede samenkomst geweest, we hebben een rijke zegen ontvangen’. Maar er toch geen ogenblik, of tenminste weinig, aan gedacht hebben dat wij bij Hem waren, en dat Zijn hart het verlangen had ons bij Zich te hebben. Dat Zijn liefde ons uitgenodigd had om bij Hem te komen opdat Hij ons zegenen kon. En dat Zijn hart er naar verlangt: ’Doe dit tot Mijn gedachtenis’ bij het avondmaal. Zoals Hij het in Lukas 22 :15-21 zegt. En zoals de apostel Paulus het in 1 Korinthe 11 : 23-26 schrijft, dat de Heere had gezegd: ’Doe dat tot Mijn gedachtenis’, dus om aan Hem te denken. Nee, Hij vraagt niet om dan terug te denken aan onze verlossing, aan de vergeving van onze zonden. Het feit dat wij als Zijn gasten daar bij Hem zijn is het bewijs daarvan. Maar Hij wil zo graag dat we aan Hém denken. ’Doe dat tot Mijn gedachtenis’. Hij dacht op de weg naar het kruis en op het kruis aan mij, aan ons. Hij zag mij op weg naar de hel en ik stond voor zijn hart toen Hij naar het kruis ging. Daar droeg Hij mijn zonden en werd voor mij tot zonde gemaakt. En daardoor onderging Hij Gods oordeel (2 Korinthe 5: 21). Hij zag elk van ons. Hij was geheel met ons bezig, met onze toestand, met onze toekomst. Zijn liefde verdroeg alles wat voor ons gedaan moest worden, hoe verschrikkelijk het ook was. Zijn liefde was sterker dan de dood! En zou ik, zouden wij, dan nog geen enkele uren in de week alleen aan Hem willen denken. Aan Zijn liefde en aan de prijs die Zijn liefde voor onze verlossing van de hel heeft betaald? En daarbij ons zelf vergeten en alleen denken aan Hem, aan Zijn liefde, aan de prijs die Hij voor ons heeft betaald? Ja, in grote dankbaarheid natuurlijk dat Hij die prijs voor onze redding betaald heeft - maar aan Hém denken Die die prijs betaald heeft! En wat het Hem gekost heeft?
Wij zien Hem de Almachtige God, die Zich vernederde om een mens te worden zoals wij waren, maar natuurlijk uitgenomen de zonde. Die net als wij geboren werd uit een vrouw. Die als pasgeboren kind door zijn ouders meegenomen moest worden naar Egypte, omdat de koning van Israël, het aardse volk van God, Hem vermoorden wilde. Egypte is in de Bijbel het beeld van de Godvijandige mensenwereld. Die na enkele jaren door zijn ouders meegenomen werd om in Nazareth te wonen, die beruchte stad (kan uit Nazareth iets goed zijn zegt Nathanaël in Johannes 1 : 47). Daar woonde Hij ongeveer 27 jaar.
De inwoners leerden Hem kennen als een jongen en later man, die nooit iets verkeerds deed, want Hij was zonder zonde. Die liefde uitstraalde, want uit liefde tot de mensen op aarde, ook tot de inwoners van Nazareth, was Hij naar deze aarde gekomen om hen te redden van de hel en hen oneindige zegeningen te geven. Maar zij hebben Hem alleen gehaat! Toen Hij na 27 jaar daar gewoond te hebben, de eerste keer voorzover wij weten, in hun synagoge predikte, wilden ze Hem vermoorden (Luk. 4: 29).
Hij was 33 jaar op aarde en deed in die tijd alles wat nodig was opdat wij ook in die heerlijkheid van het Vaderhuis zouden kunnen komen. Hij is nu al bijna 79 jaar bezig met mij op te voeden daarvoor. Eerst om mij tot bekering te brengen. En daarna om mij praktisch op te voeden en zo nu al meer praktisch aan de heerlijkheid van het Vaderhuis te doen beantwoorden, waar wij straks eeuwig zijn zullen.
En hoe vaak denk ik aan Hem? Hoe vaak is er in mijn hart alleen de éne wens, Hem welbehaaglijk te zijn? Om niets te doen waardoor Hij nog meer werk aan mij zal moeten doen, om mijn voeten te wassen. Of om mij te zoeken op de bergen als ik weer eigen wegen gegaan ben (Mattheüs 18: 12-13). De Heere spreekt daar over gelovigen die afgeweken zijn! Wat is ons antwoord op Zijn liefde? Ik wil het nog eens vragen.
We hebben gezongen over Zijn liefde. Jonge broeders, wat is het antwoord van jullie hart in je praktische leven? Ik wil het de jonge zusters vragen: Wat is jullie antwoord op die liefde van de Heere Jezus? Ik wil het mijzelf en de oudere broeders vragen - wat is ons antwoord op wat de Heere Jezus voor en aan ons doet - wat Hij nu door Zijn woord voor onze harten heeft gesteld?
Oudere zusters, wat is Uw antwoord? Nee, geef niet mij een antwoord, maar geef het aan de Heer! Hij vraagt u: ’Dit deed en doe Ik voor u’. Wat is uw antwoord daarop?
Nee, geef niet mij een antwoord - ik heb genoeg met mij zelf te doen om de Heere te antwoorden. Maar Hij vraagt het aan ieder van ons voor wie Hij Zijn leven op het kruis gegeven heeft en voor wie Hij nu leeft om ons veilig in het Vaderhuis te brengen. Willen we niet zeggen: Houd Gij mijn handen beide met kracht omvat. Geef mij Uw goed geleide op het smalle pad. Alleen kan ik niet verder, geen enkele schree. Neem, trouwe Zieleherder, mij arme mee’. Ja, neem mij arme zo mee, dat mijn leven een verheerlijking is van U in deze wereld, die U alleen een kruis en een graf wilde en wil geven, en Uw naam lastert. Dat Uw hart een antwoord vindt op Uw liefde, zoals U het in Johannes 14: 21-23 zegt: ’Wie Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’. En daarna in vers 23: ’Die Mijn Woord heeft en bewaart, die is het die Mij liefheeft’.
De jongeren die nog weinig Gods Woord biddende onderzocht hebben, maar het toch liefhebben en in hun hart bewaren en proberen het in de praktijk te verwerkelijken. Ons die meer tijd gehad hebben het Woord van de Vader en de Zoon te lezen en te onderzoeken en zo meer nauwkeuriger weten wat de wensen van de Vader en van onze Heiland zijn. En nu ook nog meer verlangen hebben dat kostbare Woord te verwerkelijken in de praktijk.
En hebt u gezien wat de Heere verbindt met het liefhebben van Zijn Woord? ’Die Mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij hefheeft. En die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden en Ik zal hem liefhebben. En Ik zal Mijzelf aanhem openbaren!’ Isdat niet wonderbaar?
Maar dan vers 25: ’Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn Woord bewaren. En Mijn Vader zal hem liefhebben en Wijzullen tot Hem komen en zullen woning bij hem maken’. Kunt u zich iets heerlijkers voorstellen? De Vader en de Zoon, onze Heiland, willen nu al op aarde bij ons komen wonen, als wij de Heere Jezus liefhebben en daarom Zijn Woord bewaren. Moet dat niet de grootste voorsmaak zijn van alle heerlijkheden die wij in het Huis van de Vader zullen bezitten en genieten, als wij daar straks zullen zijn?
Nu, dat zal het deel zijn van elk van ons, de ouderen en de jongeren, als er in ons hart een antwoord is op de liefde van deHeere! En wat een vreugde zou dat zijn voor onze Heiland, deHeere Jezus Christus, en voor Zijn Vader, Die nu ook onze Vader is.
(c) copyright Uit het Woord der Waarheid, Winschoten, augustus ’85
Met toestemming overgenomen voor electronische distributie door Bijbelstudie-BBS
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.