De wereld na opneming der Gemeente

De wereld na opneming der Gemeente
Door H. C. Voorhoeve Jzn. (1866!)

De opneming der Gemeente zal door de wereld niet worden ge­zien. In een punt des tijds, in één ogenblik, zullen de gelovigen van de aarde verdwijnen, zonder dat iemand weet, waarheen zij gegaan, en op welke wijze zij vertrokken zijn. Het spreekt echter vanzelf, dat deze buitengewone gebeurtenis niet onopgemerkt voorbij zal gaan. Evenals men vroeger Henoch gemist heeft, zal men ook dan de gelovigen missen.

Men denkt er slechts een ogenblik over na, en men zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen, welk een ontzet­tende opschudding die voor ons zo heerlijke gebeurtenis zal teweegbren­gen. Duizenden mensen zullen opeens verdwenen zijn. De man zal zijn vrouw en de vrouw haar man missen, ouders zullen hun kinderen en kinde­ren hun ouders tevergeefs zoeken. De vorige, ja, misschien dezelfde dag wa­ren zij nog samen, en nu is één van beide niet meer. En, wat nog treffen­der zal zijn, gehele huizen zullen leeg staan, waarin de bewoners al hun goe­deren en al hun geld hebben achter­gelaten. Hele families zullen verdwe­nen zijn, zonder dat men er enig spoor van kan vinden. Welk een ontstelte­nis, welk een opschudding zal dit te weeg brengen! Het zal zeker in de eer­ste dagen het onderwerp van alle ge­sprekken uitmaken; de dagbladen zullen er vol van staan, en men zal zeer zeker tot de ongerijmdste gissin­gen de toevlucht nemen, nog onge­rijmder dan die van de zonen der pro­feten ten tijde van Elia. En dit zal niet in één land, of in één werelddeel plaats hebben, maar in álle landen der wereld, overal waar gelovigen zijn.

Maar gelijk het met alles en te allen tijde in de wereld gaat, zo zal het dan ook gaan. Men zal, na er lang over ge­dacht, naar gegist en waarschijnlijk mee gespot te hebben, de zaak verge­ten. Andere gebeurtenissen zullen weldra de aandacht zó boeien en de harten zó bezighouden, dat men geen tijd meer zal hebben, om aan het ver­dwijnen der Christenen te denken. De oordelen zullen toch na de opne­ming der Gemeente met zulk een ver­rassende snelheid over de wereld worden uitgestort - de gebeurtenis­sen, door de profeten voorspeld, zul­len elkaar zo snel opvolgen - de oor­logen en pestilentiën zullen zo ver schrikkelijk zijn, dat men zeer spoe­dig en zeer gemakkelijk het andere zal vergeten. Ja, wij kunnen bij de kennis, die wij hebben van het men­selijk hart, nog een stap verder gaan, en zeggen, dat de wereld zich tenslotte zal verblijden, van de lasti­ge waarschuwingen en vermaningen der ’fijnen’ (Christenen) te zijn bevrijd.

Van een bekering der wereld zal der­halve dan ook geen sprake zijn. Stel­lig zullen velen uit de Joden en uit de volken door de prediking van het evangelie des koninkrijks de Messias Israëls van de hemel verwachten; doch de grote massa zal onbekeerd blijven, ja, in meerdere goddeloosheid toenemen. Het zal worden gelijk het was in de dagen van Noach, en gelijk het was in Sodom en Gomorra ten dage van Lot.

“En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: Zij aten, zij dronken, zij huwden, en zij werden ten huwelijk genomen tot op de dag, waarop Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en allen verdelgde. Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard wordt.”  Lukas 17:26-30

De boosheid zal me­nigvuldig zijn op de aarde; de god­deloosheid zal haar toppunt bereiken; de revolutiegeest zal overal losbar­sten, en het ongeloof zal op de troon zitten; zodat tenslotte alle van God gestelde machten zullen ten onder gebracht zijn, en de gehele wereld de knie zal buigen voor den mens der zonde, den zoon des verderfs.

“Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs”.
2 Thessalonicenzen 2:3

Het zal een ontzettende tijd zijn, zoda­nig als er niet is geweest van de grond­legging der wereld af.

’De men­sen zullen zijn liefhebbers van zich­zelf, geldgierig, grootsprekers, hoog­moedig, lasteraars, de ouderen onge­hoorzaam, ondankbaar, onheilig, zon­der natuurlijke liefde, onverzoenlijk, kwaadsprekend, losbandig, wreed, zonder liefde tot het goede, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefheb­bers van genot dan liefhebbers Gods.’   2 Timotheus 3:1-4

“Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen. Door de huichelarij van leugensprekers, die in hun eigen geweten gebrandmerkt zijn”
1 Timotheus 4:1

Hoe ontzettend boos is toch de mens! Hij is door niets te verbeteren. Noch de banvloek der wet, noch de predi­king der genade, noch de treffendste gebeurtenissen zijn in staat enige verandering in zijn toestand te bren­gen, hij is en blijft altijd even boos, even vijandig tegen God.

Gelijk men de opstanding van Jezus willens en wetens ontkend heeft, zo zal men ook de opneming der Gemeente looche­nen. Ja, zelfs de vreselijke oordelen, die over de wereld zullen worden uit­gestort, zullen geen verandering te weeg brengen. Wanneer de oordelen zó ontzettend zullen zijn, dat de men­sen de dood zullen zoeken, dan nog zullen zij niet veranderen, maar in­tegendeel voortgaan de duivelen te aanbidden; en

“En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet [meer] te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; En zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen.”
Openbaring 9:20-21

En wanneer hun smart zó groot zal zijn, dat zij hun tongen kauwen van pijn, dan zullen zij, in plaats van zich te bekeren, de God des hemels laste­ren vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren.

“En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken.”  Openbaring 16:10-11

Maar hoe zal de wereld opeens tot zulk een goddeloosheid vervallen? Dit zal ons niet verwonderen, als wij bedenken wat er gebeuren zal. Wan­neer toch de Gemeente in de hemel opgenomen zal zijn, dan is het licht der wereld en het zout der aarde ver­dwenen; dan is alles duister geworden en aan het verderf prijs gegeven. De Gemeente, in welke de Heilige Geest woont, houdt nu de stroom der onge­rechtigheid nog tegen.

“Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs. De tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering eet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. Herinnert gij u niet, dat ik, toen ik nog bij u was, u dit meermalen gezegd heb? En gij weet thans wel, wat hem weerhoudt, totdat hij zich openbaart op zijn tijd. Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; [wacht] slechts totdat hij, die op het ogenblik nog weerhoudt (de Heilige Geest in de Gemeente van Christus), verwijderd is. Dan zal de wetteloze zich openbaren; hem zal de Here Jezus doden door de adem zijns monds en machteloos maken door zijn verschijning, als Hij komt. Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten tekenen en bedrieglijke wonderen, En met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden.”  2 Thessalonicenzen 2:3-10

De gelo­vigen oefenen nu nog invloed uit op de ongelovigen en hun getuigenis houdt de volkomen openbaring van het on­geloof nog tegen. Maar zodra zij van de aarde zullen verdwenen zijn, dan kan alles zijn vrije loop hebben; dan is er niemand meer die tegenhoudt, en dan zal daarom de boosheid der men­sen zich in al haar schrikkelijkheid openbaren. Men slaat de wereld slechts gade, en men zal overal de beginselen vinden, welke dan tot hun volle ont­wikkeling zullen komen. Neemt niet de goddeloosheid elk jaar toe? Wordt niet de afwijking van Gods Woord steeds groter? Wankelen niet vele tro­nen door de revolutiegeest der volke­ren? Steekt het ongeloof niet meer en meer het hoofd op, en durft het niet stoutweg loochenen, wat het voor eni­ge jaren nog niet durfde ontkennen? Welnu, stel u voor, dat de ware Chris­tenen verdwijnen, dat het licht wordt weggenomen en het getuigenis der waarheid ophoudt, en u zult het u ge­makkelijk kunnen verklaren, dat de boosheid hand over hand en met gro­te snelheid zal toenemen.

De mens, overgelaten aan zichzelf, en geheel prijsgegeven aan de macht van de dui­vel, die dan uit de hemel op de aarde zal geworpen zijn, zal zich in zijn ganse boosheid en vijandschap tegen God vertonen; de ongerechtigheid en het ongeloof zal als een stroom de aar­de bedekken en het toppunt bereiken in de aanbidding van de Antichrist.

“En de grote draak werd [op] [de] [aarde] geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem.”  Openbaring 12:9

Maar dan ook zal de Heer komen, om met vlammend vuur wraak te ne­men over de werkers der ongerech­tigheid.

“In vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen.” 2 Thessalonicenzen 1:8

Welk een ontzettend lot wacht dus de wereld! Zouden wij koel en onverschil­lig blijven bij het vreselijke oordeel, dat over haar uitgestort wordt? Neen, ge­lijk Jezus weende over Jeruzalem, en uitriep:

’Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient!’Lukas 19:42

Zo zullen ook onze harten met droefheid vervuld zijn bij het zien van een wereld, die zich dagelijks meer dompelt in zonden en ongerechtigheid, en die met rasse schreden het verderf tegemoet gaat. Maar bij wenen alleen moet het niet blijven. Neen! Wij moeten het evange­lie der genade verkondigen, opdat er nog velen van de toekomende toorn mogen verlost worden.

“En uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de doden opgewekt heeft, Jezus, die ons verlost van de komende toorn.”  1 Thessalonicenzen 1:10

Het uur des oordeels, hoe nabij ook, heeft nog niet geslagen. De deur der genade is nog open, en het is nu nog mogelijk deel te krijgen aan de hemel­se zegeningen der Gemeente.

Moge God ons een vuriger liefde voor Chris­tus geven en een groter medelijden met de arme zielen, die op de weg naar het eeuwige verderf wandelen! De tijd is kort. De uren snellen voorbij. Wel­dra zullen wij geen gelegenheid meer hebben in de wereld voor onze Heer en Meester te getuigen en zielen voor Hem te winnen. Kom, laten wij daar­om getrouw zijn aan onze roeping, opdat het eenmaal voor de troon van God openbaar moge worden, dat wij vele zondaren gebracht hebben tot Jezus!

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Het BijbelArchief.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.