Schoenen

Doet hem schoenen aan zijn voeten.

De bovengenoemde woorden vindt u in de gelijkenis van de verloren zoon in Lucas 15. Nadat de vader opdracht heeft gegeven om de jongen het beste kleed aan te trekken en een ring om zijn vinger te doen zegt hij: “doet hem schoenen aan zijn voeten”.

We willen nagaan wat het betekende dat de jongen blootsvoets thuiskwam en vervolgens een paar schoenen, waarschijnlijk sandalen, aan zijn voeten kreeg.

In de eerste plaats was het dragen van schoenen in bijbelse tijden een normale zaak. Het volk Israël kreeg bijvoorbeeld de opdracht om in de nacht waarin het Pascha werd gevierd de voeten geschoeid te hebben. Exodus 12:11. Men moest klaar staan om te vertrekken. Dat betekende dus dat men schoenen of sandalen aantrok als men op reis ging. Verder blijkt dit uit Deuteronomium 29:5  “Veertig jaar liet Ik u door de woestijn trekken; de klederen die gij droegt zijn niet versleten evenmin als de schoenen aan uw voeten”. Het volk had al die jaren door de woestijn gelopen met schoenen aan hun voeten. Schoenen dienden, net als nu, o.a. ter bescherming van de voeten tegen stenen en verontreiniging.

Verder was het een teken van (be)rouw en verdriet als men géén schoenen droeg, dit blijkt uit Ezechiel 24:17 “Kerm in stilte; dodenrouw zult gij niet bedrijven; bind uw hoofddoek om, doe uw schoenen aan uw voeten, bedek uw bovenlip niet, en eet het brood niet, dat de mensen u brengen”. Dit komt ook tot uiting in Micha 1 vers 8 ”Hierover wil ik weeklagen en jammeren, wil ik barrevoets gaan en naakt, zal ik jammerklachten uitstoten als de jakhalzen en rouwkreten als de struisvogels” en 2  Samuel 15:30 ”David nu besteeg de helling van de Olijfberg, en weende onder het voortgaan, het hoofd omhuld en barrevoets; en allen die bij hem waren, hadden het hoofd omhuld en trokken al wenende voort”.

In Jozua 9 vers 5 wordt gesproken over “opgelapte schoenen”. Het was een teken van armoede als men geen of opgelapte schoenen had. Uit Jesaja 20 vers 5 blijkt dat slaven op blote voeten liepen.

Tot slot nog het gedeelte uit Deuteronomium 25:9  “Dan zal zijn schoonzuster voor de ogen der oudsten bij hem gaan staan, hem zijn schoen van de voet trekken, hem in het gelaat spuwen en aldus betuigen: Zo zal men de man doen, die het huis van zijn broeder niet bouwt”.

Dit laatste bijbelgedeelte behandelt het zogenaamde zwagerhuwelijk. Als een man weigerde een kind te verwekken, zoals door de wet was voorgeschreven, bij de vrouw van zijn overleden broer, dan moest de vrouw handelen op de wijze die in de tekst is aangegeven. Het betekende voor de desbetreffende man openbare vernedering en verachting door zijn schoonzuster. Het laten uittrekken van de schoen betekende ook dat hij afstand deed van al zijn rechten op de weduwe en op de erfenis. Zie ook Ruth 4 vers 7  “Nu was het vroeger in Israël bij lossing en ruiling gebruik, dat, wilde men aan enige zaak geldigheid verlenen, de een zijn schoen uittrok en aan de ander gaf. Dit was in Israël de bekrachtiging. 8  En de losser zeide tot Boaz: Koop gij het voor u. En hij trok zijn schoen uit”.


Nu gaan we weer terug naar de geschiedenis van de verloren zoon. We herkennen in zijn situatie veel van het bovenstaande. De jongen kwam op zijn blote voeten aanlopen, dat betekende dat hij berouw had, arm was en verdriet had over wat hij had gedaan. Hij was al zijn bezittingen kwijt en kon nergens aanspraak op maken. Verder verkeerde hij in een situatie van totale vernedering en verachting, hij mocht zelfs de schillen van de varkens (onreine dieren voor iemand van het volk Israël!) niet eten.

Maar gelukkig is er zijn liefdevolle vader die hem al in de verte zag aankomen. Waarschijnlijk stond de vader elke dag op de uitkijk om te zien of zijn zoon zou terug komen. Toen hij hem op een dag in de verte zag rende (!) hij de jongen tegemoet, sloot hem in zijn armen en gaf hij zijn dienstknechten opdracht de jongen schoenen aan zijn voeten te doen.

De jongen is, zoals ook al genoemd in de artikelten over de ring en de mantel, een beeld van een zondaar. Onze hemelse Vader heeft ons, toen wij gingen zien in wat voor hopeloze situatie wij ons bevonden, ons bekeerden en onze zonden beleden ook als het ware schoenen aan de voeten gedaan. De tijd van (geestelijke) armoede, vernedering, berouw en verachting was vanaf dat moment voorbij. We mochten gaan feestvieren maar nu met Vader. De tijd van overvloed was voor ons aangebroken. Vader zorgde voor een feestmaal. We mogen nu gemeenschap (vertrouwelijke omgang) met Hem hebben, Hem danken voor Zijn oneindige genade en genieten van Zijn aanwezigheid en liefde. We gingen van de duisternis over in het licht en van de dood in het leven. Onze tijd van ellende en vernedering is voorbij, voortaan mogen we kinderen zijn van de Koning der koningen. Elke dag weer mogen we Hem danken, dat Hij zo’n geweldige ommekeer in ons leven heeft bewerkt.


 

Terug naar document-overzicht
Dit artikel wordt u aangeboden door Stoelinga.
Mocht u vragen en/of opmerkingen hebben over dit artikel kunt u contact opnemen met de aanbieder.